Het beroep op de exoneratieclausule in de VOTOB steigercondities
4. Vopak heeft zich in het kader van het verweer tegen de vordering van MTM beroepen op de in artikel 11 van de VOTOB steigercondities vervatte exoneratieclausule (zie r.o. 2.8). De rechtbank heeft het beroep op deze clausule verworpen. Met grief I komt Vopak hiertegen op.
(i) toepasselijkheid VOTOB steigercondities overeengekomen tussen MTM en Vopak?
5. Vopak stelt in dit kader primair dat tussen haar en MTM een overeenkomst tot stand is gekomen waarvan de VOTOB steigercondities, inclusief de exoneratieclausule, deel uitmaken. De verplichting tot het (doen) lossen van het schip bij Vopak vloeide weliswaar voort uit de overeenkomsten die Vopak en MTM ieder met Inter-Continental hadden gesloten, maar daarmee was het lossen feitelijk nog niet mogelijk. Tussen Vopak en MTM dienden daartoe nog concrete afspraken te worden gemaakt over onder meer de onderlinge taakverdeling, de wijze van communicatie, de in acht te nemen veiligheidsregels en ieders verantwoordelijkheden tijdens het lossen. De in dat kader tussen MTM en Vopak gemaakte afspraken zijn - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - wel degelijk aan te merken als een (hulp)overeenkomst. De in de VOTOB steigercondities neergelegde algemene voorwaarden maken deel uit van deze overeenkomst. Tijdens het gesprek aan boord heeft [eerste operator] een mapje met stukken aan de eerste stuurman overhandigd, door Vopak de “Vopak-overeenkomst” genoemd, bestaande uit een brief aan de kapitein, een invullijst (hierna: de Vopak invullijst) en de VOTOB steigercondities. [eerste operator] heeft de eerste stuurman door deze stukken geleid. Pas daarna hebben zij de Vopak invullijst afgevinkt, waarbij de eerste stuurman een vinkje heeft gezet achter de vraag “
Taken note of the VOTOB jetty conditions under section 1?”en vervolgens het formulier namens MTM heeft getekend. Daaruit blijkt dat MTM de toepasselijkheid van de VOTOB steigervoorwaarden, inclusief exoneratieclausule, heeft aanvaard. Het geplaatste vinkje kwalificeert tevens als bewijs dat de eerste stuurman kennis heeft genomen van de VOTOB steigercondities en dus daadwerkelijk op de hoogte was van de exoneratieclausule. Bovendien heeft [eerste operator] het mapje met de stukken, waaronder een exemplaar van de VOTOB steigercondities, aan boord achtergelaten; het doordruk-exemplaar van de Vopak invullijst heeft hij zelf meegenomen. Voor het geval geoordeeld zou worden dat bij MTM de wil ontbrak tot het aangaan van de overeenkomst inclusief de daarbij behorende algemene voorwaarden, geldt dat Vopak er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd (in de zin van artikel 3:35 BW) dat een overeenkomst met MTM tot stand was gekomen inclusief de in de VOTOB steigercondities opgenomen exoneratieclausule. Wat betreft de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de eerste stuurman geldt het volgende. De kapitein is ingevolge artikel 8:260 BW bevoegd namens de rederij rechtshandelingen te verrichten, welke rechtstreeks strekken om het schip in bedrijf te brengen of te houden. Hieronder valt ook het aanvaarden van de VOTOB steigercondities, nu het schip slechts kon worden gelost na aanvaarding daarvan. De kapitein heeft nadat hij in aanwezigheid van de eerste stuurman met [eerste operator] had gesproken over de wijze van lossing, de eerste stuurman ex artikel 3:60 lid 1 en 3:61 lid 1 BW gevolmachtigd de benodigde handelingen, waaronder aanvaarding van de VOTOB steigervoorwaarden, te verrichten, althans Vopak mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de eerste stuurman daartoe een toereikende volmacht was verleend. De kapitein heeft immers zelf verklaard dat hij met [eerste operator] heeft gesproken en dat hij het verder aan de stuurman heeft overgelaten om de stukken de tekenen, aldus nog steeds Vopak.
6. MTM betoogt van haar kant dat het lossen van het schip voortvloeide uit de door MTM en Vopak met Inter-Continental gesloten overeenkomsten en dat voor het lossen geen nadere overeenkomst tussen MTM en Vopak nodig was. MTM had ook niet de wil om een overeenkomst, inclusief exoneratieclausule, met Vopak te sluiten noch heeft zij bij Vopak het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij dat wilde. Door MTM en Vopak zijn slechts de voor het lossen uit hoofde van veiligheid verplichte documenten afgevinkt en tussen hen zijn slechts concrete werkafspraken gemaakt en dat kan niet tot verdere verplichtingen dan die werkafspraken leiden. De eerste stuurman heeft niet beoogd, laat staan te kennen gegeven, dat hij namens de eigenaar van het schip een overeenkomst wilde sluiten of toepasselijkheid van algemene voorwaarden wilde overeenkomen. Hij is niet gewezen op de VOTOB steigercondities, laat staan op de daarin opgenomen exoneratieclausule. Aan de stuurman is alleen een ongetiteld papiertje (de Vopak invullijst) voorgelegd met wat enkele aanvullende veiligheidsvoorschriften leken te zijn. De eerste stuurman was bovendien niet bevoegd om namens de rederij algemene voorwaarden, waaronder een exoneratiebeding, te aanvaarden. De taak van de stuurman is het aan boord leiding geven aan en toezien op het lossen. In dat kader mag hij afspraken maken over de laad-/losprocedures en moet hij de gebruikelijke veiligheidscontroles met de wal uitvoeren, maar tot meer dan het afwerken van safety checklists is een stuurman niet bevoegd. De situatie zou misschien anders kunnen zijn geweest als [eerste operator] het door Vopak in het geding gebrachte mapje met documenten, bestaande uit een aan de kapitein gerichte brief, de Vopak invullijst en de VOTOB steigercondities (door Vopak tezamen aangeduid als ‘de Vopak overeenkomst’) aan de kapitein had overhandigd en deze stukken, inclusief de VOTOB steigercondities met exoneratieclausule, met de kapitein had doorgenomen, maar dat is niet gebeurd. De stelling dat de kapitein de eerste stuurman volmacht had gegeven om namens MTM met Vopak de VOTOB steigercondities overeen te komen is evident onjuist en de kapitein heeft ook niets gedaan waaraan Vopak enig vertrouwen kon ontlenen dat de stuurman daartoe wel een volmacht had gekregen.
7. Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de verplichting tot het (doen) lossen bij Vopak van de door MTM vervoerde lading DCFA voortvloeit uit overeenkomsten tussen Vopak en Inter-Continental en MTM en Inter-Continental. Voorts zijn partijen het erover eens dat tussen Vopak en de eerste stuurman voorafgaand aan het lossen concrete werkafspraken zijn gemaakt omtrent de in acht te nemen veiligheidsregels, de wijze van communicatie tussen wal en schip en de taakverdeling tussen partijen tijdens het lossen. De vraag is of MTM in dat kader heeft ingestemd met toepasselijkheid van de VOTOB steigercondities waarin de exoneratieclausule is opgenomen.
8. Het hof zal eerst het verweer van MTM dat de eerste stuurman niet bevoegd was om namens MTM in te stemmen met toepasselijkheid van algemene voorwaarden, inclusief exoneratieclausule, beoordelen. Indien komt vast te staan dat de eerste stuurman hiertoe niet bevoegd was, kunnen de overige kwesties - wat daar verder van zij - onbesproken blijven.
9. Vopak heeft niet bestreden dat de eerste stuurman op zich niet bevoegd was om namens de rederij algemene voorwaarden met daarin een exoneratieclausule te aanvaarden, maar zij betoogt dat de kapitein, in het kader van de uitoefening van zijn functie, daartoe (gelet op artikel 8:260 BW) wel bevoegd was en dat deze de eerste stuurman vervolgens gevolmachtigd had om de VOTOB steigercondities te aanvaarden, althans dat Vopak ervan uit mocht gaan dat de eerste stuurman daartoe van de kapitein een volmacht had gekregen.
10. Omdat het hier een internationale zaak betreft dient beoordeeld te worden aan de hand van welk recht de kwestie betreffende de volmachtverlening moet worden beoordeeld. De rechtbank is in eerste aanleg niet toegekomen aan deze kwestie en heeft dan ook geen beslissing genomen over het toepasselijk recht ten aanzien van dit onderdeel van de zaak. Vopak heeft haar stellingen ingekleed aan de hand van bepalingen van Nederlands recht. MTM heeft bij memorie van grieven de vraag opgeworpen of deze kwestie wel aan de hand van Nederlands recht moet worden beoordeeld.
11. De vraag of de eerste stuurman volmacht had ontvangen van de kapitein om een exoneratiebeding aan te gaan dient ingevolge artikel 11 van het Haags Vertegenwoordigingsverdrag (Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging, ’s Gravenhage, 14 maart 1978) te worden beantwoord aan de hand van Nederlands recht.
12. Gelet op artikel 150 Rv is het aan Vopak om feiten en omstandigheden te stellen - en indien daaraan wordt toegekomen: te bewijzen - waaruit kan volgen dat de kapitein de eerste stuurman heeft gevolmachtigd om de toepasselijkheid van de VOTOB steigercondities met daarin de exoneratieclausule namens de rederij te aanvaarden. Vopak heeft niet weersproken dat het de taak van de stuurman is om aan boord leiding te geven aan en toe te zien op het laden en lossen, dat hij in dat kader de standaard safety checklists met medewerkers van Vopak mag doornemen en ondertekenen, en voorts concrete afspraken mag maken over de laad- en losprocedures. Vast staat dat [eerste operator] aan boord is gegaan, daar met de kapitein heeft gesproken over het lossen en dat de kapitein de verdere afhandeling daarna heeft overgelaten aan de eerste stuurman. Het lag op de weg van Vopak om concreet te maken waaruit blijkt dat de kapitein daarbij meer aan de eerste stuurman heeft overgelaten dan het bij zijn taak passende aflopen en invullen van de gebruikelijke safety checklists en het maken van concrete afspraken over de losprocedure, en zij heeft dit nagelaten. Ook Vopak leidt uit de in het geding gebrachte verklaring van de kapitein immers af dat “strikt genomen” slechts de wijze van lossing met de kapitein en eerste stuurman is besproken, waarna de eerste stuurman samen met [eerste operator] door de verdere stukken is gegaan (vgl. memorie van grieven onder 69). Het voorgaande betekent dat Vopak onvoldoende heeft onderbouwd dat de kapitein aan de eerste stuurman volmacht heeft verleend in de zin van artikel 3:60 BW om in zijn naam de rederij te binden aan de VOTOB steigercondities, inclusief exoneratieclausule. Aan een bewijsopdracht komt het hof gelet op het voorgaande niet toe.
13. Ten aanzien van het door Vopak gedane beroep op schijn van volmachtverlening als bedoeld in artikel 3:61 BW oordeelt het hof dat dit niet kan slagen. Vopak heeft namelijk niet (voldoende onderbouwd) gesteld op grond van welke verklaring of gedraging van de kapitein zij mocht aannemen dat deze aan de eerste stuurman volmacht had verleend om namens de rederij de VOTOB steigercondities te aanvaarden. Dat de kapitein de verdere afwikkeling van de zaken met betrekking tot het lossen aan de eerste stuurman had overgelaten is daartoe onvoldoende. Vopak had (voldoende onderbouwd) moeten stellen op grond van welke verklaring of gedraging van de kapitein Vopak heeft aangenomen, en redelijkerwijs mocht aannemen, dat deze daarbij meer aan de eerste stuurman heeft overgelaten dan het bij de taak van stuurman passende aflopen en invullen van de gebruikelijke safety checklists en het maken van concrete afspraken over de losprocedure. Ook op dit onderdeel komt het hof daarom niet toe aan een bewijsopdracht.
14. Het voorgaande betekent dat de stelling van Vopak dat de eerste stuurman namens MTM de toepasselijkheid van de VOTOB steigercondities, inclusief de exoneratieclausule, heeft aanvaard, niet opgaat.
(ii) parallel met uitsluiting terreinrisico door middel van borden
15. Vopak voert aan dat als haar hiervoor onder (i) weergegeven betoog geen stand houdt, dan in ieder geval geldt dat Vopak zich op de exoneratie mag beroepen op basis van de parallel die kan worden getrokken met uitsluiting van terreinrisico door middel van op terminals geplaatste borden. Volgens Vopak is het mogelijk om alle aansprakelijkheid uit te sluiten, inclusief schade ontstaan tijdens het laden en lossen van een schip, door het plaatsen van een bord op een terminal met de tekst van de betreffende uitsluiting van aansprakelijkheid. Een schipper die het bord passeert en bij de terminal aanlegt, bindt de eigenaar van het schip aan deze exoneratie. Wanneer aansprakelijkheid op deze wijze kan worden uitgesloten, dan kan dat toch zeker door het aan boord gaan met de voorwaarden waarin die aansprakelijkheidsuitsluiting is opgenomen, het laten tekenen voor kennisname van deze voorwaarden door de eerste stuurman, die aan boord gaat over het laden en lossen, en het achterlaten van die voorwaarden aan boord, aldus nog steeds Vopak.
16. Het hof verwerpt dit standpunt van Vopak. Vopak heeft geen bord bij haar terminal geplaatst met daarop een tekst inhoudende dat zij niet aansprakelijk is voor schade (inclusief schade ontstaan tijdens het laden of lossen), maar zij beroept zich op een exoneratieclausule die is opgenomen in algemene voorwaarden (artikel 11 van de VOTOB steigercondities). Of MTM zich heeft gebonden aan deze exoneratieclausule moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven die gelden in de context van de aanvaarding van de toepasselijkheid van algemene voorwaarden, en niet aan de hand van criteria die van toepassing zouden zijn in de hypothetische situatie dat Vopak een bord op haar terminal zou hebben geplaatst.
17. Vopak stelt meer subsidiair dat MTM de in de VOTOB steigercondities opgenomen exoneratieclausule tegen zich zal moeten laten gelden omdat deze onderdeel uitmaakt van de tussen Vopak en Inter-Continental gesloten ‘storage and handling’ overeenkomst (zie r.o. 2.1) en daaraan in dit geval derdenwerking toekomt. MTM bestrijdt dit standpunt.
18. Uitgangspunt is dat contractuele bedingen alleen van kracht zijn tussen partijen bij de overeenkomst. In bepaalde gevallen kan een uitzondering op dit beginsel worden aanvaard, in die zin dat een derde een contractueel beding in redelijkheid tegen zich moet laten gelden, maar daarvoor zal dan een voldoende rechtvaardiging moeten worden gevonden in de aard van het betreffende geval. Dit kan het geval zijn als sprake is van een op gedragingen van die derde terug te voeren vertrouwen van degene die zich op het beding beroept dat hij dit beding zal kunnen inroepen in relatie tot die derde. Ook de aard van de tegengeworpen overeenkomst en van het betreffende beding in verband met de bijzondere relatie waarin de derde staat tot degene die zich op het beding beroept, kan een uitzondering op het beginsel rechtvaardigen. Voorts moet rekening worden gehouden met het stelsel van de wet, in het bijzonder indien de wet aan bepaalde daarin geregelde overeenkomsten binnen zekere grenzen werking jegens derden toekent en het betreffende geval in dit stelsel moet worden ingepast. (Zie met name HR 7 maart 1969, ECLI:NL:HR:1969:AB7416 (Gegaste uien), HR 12 januari 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC2298 (Securicor), HR 20 juni 1986, ECLI:NL:HR:1986:AD5694 (Citronas), HR 21 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4429 (Sungreen)). 19. Vopak heeft betoogd dat zij aan gedragingen van MTM het gerechtvaardigde vertrouwen heeft ontleend dat zij het exoneratiebeding dat zij met Inter-Continental was overeengekomen ook jegens MTM zou kunnen inroepen. Zij wijst er in dit verband op dat MTM Inter-Continental volledig de vrije hand heeft gelaten bij het sluiten van de ‘storage and handling’ overeenkomst met Vopak, terwijl zij wist dat haar schip de terminal van Vopak zou aandoen om de goederen (waarover Inter-Continental met Vopak contracteerde) te lossen, dat daar risico’s voor het schip aan zijn verbonden, dat zij had moeten en kunnen weten dat terminals als Vopak algemene voorwaarden hanteren, dat zij zich desondanks niet heeft gemengd in de contractuele afspraken die Inter-Continental met Vopak maakte en dat Vopak daarom het hiervoor beschreven vertrouwen inzake de derdenwerking van het tussen haar en Inter-Continental overeengekomen exoneratiebeding mocht hebben.
20. Het hof overweegt hierover dat niet is gesteld of gebleken dat MTM aan Inter-Continental toestemming heeft verleend om met Vopak afspraken te maken over de voorwaarden waaronder het lossen van de door MTM te vervoeren goederen zou plaatsvinden. Evenmin is komen vast te staan dat MTM instructies had kunnen geven aan Inter-Continental om zich jegens Vopak niet te binden voor wat betreft de voorwaarden waaronder het lossen zou plaatsvinden. De ‘storage en handling’ overeenkomst tussen Inter-Continental en Vopak is immers afgesloten een aantal maanden voordat de bevrachtingsovereenkomst met MTM tot stand is gekomen, en Vopak heeft niet (voldoende gemotiveerd) gesteld dat MTM vóór het sluiten van de overeenkomst tussen Inter-Continental en Vopak ervan op de hoogte was dat zij, in het verlengde van deze overeenkomst, goederen zou gaan lossen bij Vopak. Voor zover Vopak voorts heeft bedoeld te betogen dat in dit kader van belang is dat de stuurman een vinkje heeft gezet bij het vakje “
taken note of the VOTOB jetty conditions”, geldt dat dat niet ziet op derdenwerking van het tussen Inter-Continental en Vopak overeengekomen beding, maar op haar vertrouwen dat MTM zich zelf contractueel jegens Vopak zou hebben verbonden aan de VOTOB steigercondities. Al met al heeft Vopak onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat Vopak aan gedragingen van MTM het gerechtvaardigde vertrouwen heeft ontleend dat zij het exoneratiebeding dat zij met Inter-Continental was overeengekomen ook jegens MTM zou kunnen inroepen.
21. Ter onderbouwing van het standpunt dat de aard van de overeenkomst tussen Vopak en Inter-Continental en van het betreffende exoneratiebeding in verband met de bijzondere relatie waarin MTM staat tot Vopak kan rechtvaardigen dat Vopak zich ten opzichte van MTM kan beroepen op de exoneratieclausule die onderdeel is van haar overeenkomst met Inter-Continental heeft Vopak met name het volgende aangevoerd. De ‘storage and handling’ overeenkomst tussen Vopak en Inter-Continental was erop gericht dat de derde (MTM) bij de uitvoering van de overeenkomst zou worden betrokken, en alleen een samenwerking tussen de betrokken partijen - Inter-Continental, Vopak en MTM - maakt het mogelijk dat de lading opgeslagen en uitgeslagen wordt.
22. Het hof overweegt met betrekking tot dit punt dat de omstandigheid dat voor de opslag van de goederen van Inter-Continental bij Vopak nodig is dat een derde partij deze per schip vervoert en daar lost, onvoldoende is om te rechtvaardigen dat de (later in te schakelen) vervoerder gebonden is aan de door Inter-Continental met Vopak overeengekomen exoneratieclausule. Van nadere feiten of omstandigheden die dit anders zouden kunnen maken is niet gebleken. In dit verband is van belang dat niet is gesteld of gebleken dat Inter-Continental de ‘storage and handling’ overeenkomst met Vopak ten behoeve van MTM had gesloten en dat niet is weersproken dat MTM op 8 juni 2012 pas voor het eerst bij Vopak kwam om goederen ten behoeve van Inter-Continental te lossen. De omstandigheden dat voorafgaand aan de lossing aan boord van het schip door een medewerker van Vopak en de stuurman van het schip is gesproken over de werkwijze en de in acht te nemen veiligheidsregels met het oog op de lossing en dat MTM wist of behoorde te weten dat een bedrijf als Vopak algemene voorwaarden pleegt te hanteren, zijn op zich onvoldoende voor het aannemen van derdenwerking.
23. Ook het stelsel van de wet biedt naar het oordeel van het hof geen aanknopingspunten voor de opvatting dat in een geval als het onderhavige aan de tussen Vopak en Inter-Continental overeengekomen exoneratieclausule derdenwerking jegens MTM moet worden toegekend. Vopak betoogt dat aansluiting kan worden gezocht bij artikel 7:608 BW ter zake van bewaarneming, maar het hof ziet daartoe geen aanleiding. Niet alleen zijn laad- en losmanipulaties als de onderhavige niet aan te merken als typische bewaarnemingshandelingen, maar ook gaat het in het onderhavige geval met name om de schade die samenhangt met de beschadiging van het schip en niet (voornamelijk) aan de zaak (de lading DCFA) die Vopak voor Inter-Continental in opslag zou nemen.
conclusie Votob Steigercondities
24. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van Vopak op de in de VOTOB steigercondities opgenomen exoneratieclausule niet slaagt. Dit betekent dat grief I faalt.