ECLI:NL:HR:1986:AD5694

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 juni 1986
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12640
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • M. Martens
  • A. de Groot
  • H. Hermans
  • J. Bloembergen
  • W. Boekman
  • R. Ras
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en derdenwerking van contractuele bedingen in het civiele recht

In deze zaak, die op 20 juni 1986 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van Deka-Hanno voor schade die is ontstaan door het niet verlenen van toestemming aan Citronas B.V. en Velleman & Tas B.V. om sinaasappelen te vervoeren. De eiseressen, bestaande uit verschillende stuwadoorsbedrijven, hebben in cassatie beroep ingesteld tegen een eerder arrest van het Gerechtshof, dat hen niet in het gelijk stelde. De achtergrond van de zaak ligt in een arbeidsconflict in de haven van Rotterdam, dat leidde tot een staking en het onvermogen van Citronas c.s. om hun goederen tijdig te vervoeren. De Hoge Raad oordeelt dat er geen directe contractuele relatie bestond tussen de partijen, waardoor de Algemene Voorwaarden van de Vereniging van Rotterdamse Stuwadoors (RSC) niet van toepassing zijn. Dit oordeel is van belang voor de vraag of Deka-Hanno zich kan beroepen op een exoneratiebeding in deze voorwaarden. De Hoge Raad bevestigt dat contractuele bedingen alleen van kracht zijn tussen de handelende partijen, en dat er in dit geval geen omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat Citronas c.s. de RSC in redelijkheid tegen zich moeten laten gelden. De Hoge Raad concludeert dat Deka-Hanno onrechtmatig heeft gehandeld door de wegvoering van de bederfelijke goederen te weigeren, en dat zij aansprakelijk is voor de schade die Citronas c.s. hebben geleden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eiseressen tot cassatie in de kosten.

Uitspraak

20 juni 1986
Eerste Kamer
Nr. 12.640
AB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
2. DEKA STUWADOORSBEDRIJF N.V.,
3. B.V. STUWADOORSBEDRIJF HANNO,
alle gevestigd te Rotterdam,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: Mr. G.M.M. den Drijver,
tegen
2. VELLEMAN & TAS B.V.,
beide gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: Mr. J.L.W. Sillevis Smitt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweersters in cassatie – verder te noemen Citronas c.s. – hebben bij exploot van 2 april 1979 eiseressen tot cassatie – verder te noemen de stuwadoorsbedrijven terwijl eiseres sub 1 ook wel wordt aangeduid als Deka-Hanno – gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd de stuwadoorsbedrijven te veroordelen aan Citronas c.s. na te noemen bedragen te betalen, des dat de één betaald hebbende de anderen zullen zijn bevrijd,
a. aan verweerster in cassatie sub 1, een bedrag van f. 361.208,14 ter zake van schadevergoeding met betrekking tot de in de inleidende dagvaarding genoemde partij sinaasappels en ter zake van onverschuldigd betaalde loodshuur, subsidiair zodanige bedragen als de Rechtbank in goede justitie zal menen te behoren;
en
de wettelijke interessen over dit bedrag met ingang van de dag der inleidende dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
b. aan verweerster in cassatie sub 2, een bedrag van f. 383. 97,21 ter zake van schadevergoeding met betrekking tot genoemde partij sinaasappels en ter zake van onverschuldigd betaalde loodshuur, subsidiair zodanige bedragen als de Rechtbank in goede justitie zal menen te behoren;
en
de wettelijke interessen over dit bedrag met ingang de dag der inleidende dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening.
Nadat de stuwadoorsbedrijven tegen die vordering verweer hadden gevoerd, heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 15 januari 1982, alvorens verder te beslissen, een getuigenverhoor bevolen.
Tegen dit tussenvonnis hebben de stuwadoorsbedrijven hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ’s-Gravenhage.
Bij arrest van 8 juni 1984 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd en de zaak ter verdere afdoening naar de Rechtbank verwezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof hebben de stuwadoorsbedrijven beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Citronas c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen bepleit door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Franx strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
In augustus 1979 waren Citronas c.s. eigenaren en ontvangers van een partij van in totaal 80.000 kisten sinaasappelen die op of omstreeks 23 augustus 1979 met het m.s. “Khaly-Freezer” te Rotterdam zijn aangekomen en die Heinrich Hanno B.V. als cargadoor heeft doen opslaan in de loodsen van Deka-Hanno aan de Maashaven te Rotterdam in een niet gekoelde cel. Van de inmiddels ten dele aan derden doorverkochte partij moesten de verkochte sinaasappelen van 27 augustus 1979 af uit de loods worden weggevoerd, ter veiling of naar de koper.
In deze periode heerste arbeidsonrust in de haven van Rotterdam, welke op 27 augustus 1979 uitmondde in een wilde staking van havenarbeiders in de stukgoederensector. In het kader van deze staking werden alle betrokken loodsen en terreinen door de actievoerders afgezet. Als gevolg daarvan konden Citronas c.s. de sinaasappelen niet doen wegvoeren.
Op 29 augustus 1979 heeft Deka-Hanno de loodsdeuren doen openen ter uitlevering van de goederen;
de stakers hebben deze weer doen sluiten. Op 3 en 4 september 1979 hebben Citronas c.s. Deka-Hanno gesommeerd toestemming te geven dat de poorten zouden worden geopend om Citronas c.s. in de gelegenheid te stellen de sinaasappelen te doen wegvoeren.
Daarbij stelden zij Deka-Hanno aansprakelijk voor alle schade welke zij tengevolge van een eventuele weigering van Deka-Hanno zouden lijden. Deka-Hanno heeft die toestemming geweigerd.
In de nacht van 7 en 8 september 1979 is bij de stuwadoor Seaport onder politiebescherming tot succesvolle afvoering van de aldaar opgeslagen zuidvruchten overgegaan nadat Seaport daartoe medewerking had verleend.
De staking is op 24 september 1979 geëindigd.
“De sinaasappelen zijn toen weggevoerd en verkocht, waarbij schade is gebleken.
3.2
Citronas c.s. hebben Deka-Hanno (en haar vennoten, de eiseressen tot cassatie sub 2 en 3) tot schadevergoeding aangesproken. Aan hun vordering hebben zij ten grondslag gelegd – in de formulering van de Rechtbank – “een onrechtmatig, immers onzorgvuldig en opzettelijk, althans aan grove schuld te wijten, handelen van Deka-Hanno”, hierin bestaande dat Deka-Hanno de door Citronas c.s. gevraagde toestemming tot het bestreden van de terreinen en loodsen van Deka-Hanno teneinde met politiebescherming de sinaasappelen te doen wegvoeren, in strijd met haar verplichting daartoe en wetend dat de sinaasappelen aan bederf onderhavig waren en dat daaraan dus schade zou ontstaan, heeft geweigerd. Deka-Hanno heeft zich tegenover Citronas c.s. beroepen op een aantal bepalingen van de Algemene Voorwaarden van de Vereniging van Rotterdamse Stuwadoors (de RSC). Daarvan zijn thans nog van belang art. 12, bepalend dat iedere vordering tegen de stuwadoor vervalt door het enkel tijdsverloop van zes maanden na het ontstaan van de vordering (behoudens een nu niet meer ter zake doende uitzondering) en de art. 8 en 9, die de aansprakelijkheid van de stuwadoor uitsluiten behoudens in geval van opzet of grove schuld (art. 8 lid 1 en 9), respectievelijk beperken (art. 8 lid 3), op welke beperking – naar het in cassatie niet bestreden oordeel van het Hof – door de stuwadoor in geval van zijn opzet of grove schuld evenmin een beroep kan worden gedaan.
3.3
Het Hof heeft geoordeeld dat tussen Citronas c.s. en Deka-Hanno geen (rechtstreekse) contractuele relatie bestond op grond waarvan de RSC tussen hen van toepassing zouden zijn – welk oordeel in cassatie niet is bestreden – en voorts dat in het onderhavige geval niet is gebleken “van omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen op het beginsel van art. 1376 BW en die met zich mede brengen, dat (Citronas c.s.) de RSC in redelijkheid tegen zich moeten laten gelden”.
Tegen dit oordeel keert zich het eerste onderdeel van het middel.
3.4
Bij de beoordeling van de klachten van dit onderdeel moet uitgangspunt zijn dat contractuele bedingen alleen van kracht zijn tussen handelende partijen. In bepaalde gevallen kan wel een uitzondering op dit beginsel worden aanvaard in dier voege dat een derde een contractuele beding in redelijkheid tegen zich moet laten gelden, maar daartoe zal dan een voldoende rechtvaardiging moeten kunnen gevonden worden in de aard van het betreffende geval. Daarbij moet onder meer worden gedacht – kort samengevat – aan het op gedragingen van de derde terug te voeren vertrouwen van degene die zich op het beding beroept dat hij dit beding zal kunnen inroepen ter zake van hem door zijn wederpartij toevertrouwde goederen (HR 7 maart 1969 NJ 1969, 249) en voorts aan de aard van d overeenkomst en van het betreffende beding in verband met de bijzondere relatie waarin de derde staat tot degene die zich op het beding beroept (HR 12 januari 1979 NJ 1979, 362). Bij beantwoording van de vraag waar de grens ligt zal voorts mede rekening moeten worden gehouden met het stelsel van de wet, in het bijzonder indien de wet aan bepaalde daarin geregelde overeenkomsten binnen zekere grenzen werking jegens derden toekent en het betreffende geval in dit stelsel moet worden ingepast.
3.5
Het Hof heeft in de eerste plaats geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat Deka-Hanno haar bedrijf maakt van het verrichten van stuwadoors-werkzaamheden en daarbij voorwaarden pleegt te hanteren – waarbij het Hof kennelijk doelt op de RSC -, nog niet meebrengt dat Citronas c.s. de voorwaarden in redelijkheid tegen zich zouden moeten laten gelden. Dat oordeel is juist, wat er ook zij van hetgeen het Hof daaraan vooraf heeft laten gaan. De enkele omstandigheid dat een bedrijfsmatig handelende gebruiker van algemene voorwaarden in die voorwaarden een beding van een bepaalde inhoud heeft opgenomen, brengt nog niet mee dat zulk een beding redelijkerwijs heeft te gelden tegenover derden, ook niet als de derde eveneens bedrijfsmatig handelt en het in de kring waartoe de gebruiker en de derde behoren algemene bekend is dat dergelijke bedingen plegen te worden gemaakt.
3.6
In de tweede plaats heeft het Hof geoordeeld dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat Citronas c.s. de cargadoor, of de zeevervoerder via hem, de vrije hand hebben gelaten met Deka-Hanno overeenkomsten aan te gaan waarvan de RSC deel uitmaakten. In dit verband heeft het Hof van belang geacht dat Deka-Hanno in de afwikkeling van de vervoerovereenkomst tussen de zeevervoerders en de ladingbelanghebbenden is ingeschakeld door de cargadoor, die voor wat betreft de verbintenis tot betaling van de stuwadoorskosten deels voor de zeevervoerder, deels op eigen naam en uit eigen hoofde optreedt, waarbij de achterliggende contractsverhouding de vervoerovereenkomst tussen de afzender en de zeevervoerder is. Hetgeen het Hof vervolgens overweegt komt hierop neer dat de enkele betrokkenheid van Citronas c.s. bij de vervoerovereenkomst (te hunnen behoeve had de afzender bedongen dat zij uitlevering van de goederen konden vorderen) aan Deka-Hanno niet het vertrouwen kan hebben gegeven dat de RSC ook tegenover hen zouden gelden, en dat daarnaast onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld.
Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst. Het is, gezien het debat van partijen en mede in aanmerking genomen dat de betreffende overeenkomsten niet zijn overgelegd, onvoldoende met redenen omkleed.
Tezamen met ’s Hofs in 3.5 bedoelde oordeel strookt dit oordeel voorts in resultaat met het stelsel van de wet betreffende de overeenkomst van zeevervoer, zoals dit in Nederland sedert de inwerkingtreding van de wet van 11 maart 1981, Stb. 206, zij het na de feiten van de onderhavige zaak, is komen te gelden. Daarbij is immers een zekere werking van de vervoersovereenkomst jegens derden voorzien, in dier voege dat ondergeschikten worden beschermd (art. 472 lid 2 K), maar niet ook de zelfstandige opdrachtnemer die zelf geen vervoerder is, zoals een stuwadoor. Een vergelijkbaar – zij het op hier niet ter zake doende punten afwijkend – stelsel ligt voorts ten grondslag aan de wet van 28 maart 1979, Stb. 245, tot vaststelling van Boek 8, eerste stuk, van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. De daarin vervatte regeling betreffende de werking jegens derden van bevrachtingen en overeenkomsten van vervoer bevat immers wel een bescherming van ondergeschikten, maar niet ook van de zelfstandige opdrachtnemers, zoals stuwadoors. Aan deze opdrachtnemers is – in overeenstemming met verschillende verdragen op het gebied van het vervoerrecht, waarvan er één ook aan het huidige art. 472 K ten grondslag ligt – een dergelijke bescherming met opzet onthouden; men zie de Toelichting op het voorontwerp van Boek 8, p. 1284.
Op het vorenstaande stuit onderdeel 1 van het middel in al zijn subonderdelen af.
3.7
Nu onderdeel 1 faalt staat vast dat Deka-Hanno zich niet kan beroepen op de RSC. Daaruit volgt dat hetgeen het Hof overweegt omtrent de vraag of er sprake is van opzet of grove schuld van Deka-Hanno in de zin van die voorwaarden niet meer van belang is en dat onderdeel 2 van het middel geen behandeling behoeft voor zover het ’s Hofs oordeel omtrent die vraag betreft. Met name geldt dit subonderdeel 2 en de laatste zin van subonderdeel 3.
3.8
Voor de beoordeling van subonderdeel 3 en volgende (subonderdeel 1 bevat slechts een inleiding) moet vooropgesteld worden dat het Hof in de rechtsoverwegingen 12 en 13 tot het oordeel komt dat in beginsel onrechtmatig is de handelwijze van Deka-Hanno, bestaande in het aan Citronas c.s. weigeren van wegvoering van de sinaasappelen die hun eigendom waren, terwijl het ging om bederfelijke waar die niet in gekoelde cellen was opgeslagen zodat van Deka-Hanno een grote mate van zorg was te vergen. Het Hof onderzoekt vervolgens in de rechtsoverwegingen 14 en volgende of hetgeen Deka-Hanno heeft aangevoerd het onrechtmatig karakter aan haar handelwijze ontneemt.
3.9
Subonderdeel 3 miskent dat het Hof in rechtsoverweging 13 nog geen oordeel geeft omtrent het in het subonderdeel bedoelde dilemma, zodat het faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag.
3.1
Ook subonderdeel 4 faalt. ’s Hofs oordeel dat Deka-Hanno zich daarom ter rechtvaardiging van haar in beginsel onrechtmatig gedrag niet kan beroepen op de staking en wat daarmede samenhing, omdat die staking, nu zij een arbeidsconflict betrof, onder meer gericht tegen Deka-Hanno als werkgever, en daarbij eigen stakende werknemers van Deka-Hanno betrokken waren, in beginsel voor risico van Deka-Hanno komt, is niet onjuist en het Hof heeft, door dit oordeel als voormeld mede ten grondslag te leggen aan zijn beoordeling van de onrechtmatigheidsvraag, niet een onjuiste maatstaf aangelegd.
3.11
Sprekend van “een bijzondere mate van zorg ten aanzien van deze, andermans, goederen” en van “een grote mate van zorg” bedoelt het Hof dat Deka-Hanno, gegeven de bederfelijkheid van het goed, dit op verlangen van de eigenaar onverwijld diende af te geven. ’s Hofs oordelen dat Deka-Hanno door haar afwijzing van “het alleszins redelijke verzoek” van Citronas c.s. en blijkens de daartoe aangevoerde gronden haar eigen belangen heeft doen prevaleren zonder daarbij merkbaar veel aandacht te geven aan de vraag hoe de gerechtvaardigde belangen van Citronas c.s. zoveel mogelijk konden worden gerespecteerd, alsmede dat indien al Deka-Hanno, gelet op de door haar te behartigen belangen, een op zich te rechtvaardigen beslissing heeft genomen, het weloverwogen nemen van die beslissing, in het bewustzijn van de aanmerkelijke schade die deze voor Citronas c.s. ten gevolge zou hebben, niettemin onrechtmatig is jegens Citronas c.s. wanneer geen adequate vergoeding voor die schade wordt aangeboden, geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn voor het overige zozeer verweven met feitelijke appreciaties dat zij in cassatie niet verder kunnen worden getoetst. Die oordelen zijn niet onbegrijpelijk. De subonderdelen 5 en 6 stuiten hierop af.
3.12
Subonderdeel 7 tenslotte klaagt tevergeefs omtrent ’s Hofs feitelijke uitleg van stellingen van Deka-Hanno, welke uitleg, in het bijzonder gelet op toelichting op appelgrief II in de memorie van grieven, niet onbegrijpelijk is.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt eiseressen tot cassatie in de kosten, op de voorziening in cassatie gevallen, tot op deze uitspraak aan de zijde van Citronas c.s. begroot op f. 456,30 aan verschotten en f. 1.700,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren Martens, als voorzitter, De Groot, Hermans, Bloembergen en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op
20 juni 1986.