ECLI:NL:GHDHA:2016:471

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
29 februari 2016
Zaaknummer
200.131.549.01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding in afwachting van uitspraak Hoge Raad over oneerlijkheid van contractuele bedingen in Dexiazaak

In de Dexiazaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 januari 2016 een arrest gewezen in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een geïntimeerde, waarbij Dexia in beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak. Het hof heeft in eerdere tussenarresten geoordeeld dat het artikel 6 van de Bijzondere Voorwaarden van Dexia getoetst moet worden aan de richtlijn 93/13/EEG, die betrekking heeft op oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Het hof heeft Dexia de gelegenheid gegeven om haar standpunt over de redelijkheid van de bedingen toe te lichten.

In een arrest van het gerechtshof Amsterdam op 15 december 2015 is aangegeven dat er twijfels zijn over de (on)eerlijkheid van de bedingen, en dat prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zullen worden gesteld. Het Gerechtshof Den Haag heeft besloten om de verdere behandeling van de zaak aan te houden totdat de Hoge Raad de prejudiciële vragen heeft beantwoord. Dit is gedaan om te voorkomen dat er in vergelijkbare zaken uiteenlopende uitspraken worden gedaan. Het hof heeft aangegeven dat de zaak op 6 september 2016 opnieuw op de rol zal komen voor het nemen van akte door Dexia, afhankelijk van de antwoorden van de Hoge Raad.

De beslissing van het hof houdt in dat iedere verdere beslissing wordt aangehouden totdat er duidelijkheid is van de Hoge Raad over de gestelde vragen. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.131.549/01
Zaaknummer rechtbank : 1323572 CV EXPL 12-1091

arrest van 12 januari 2016

inzake

Dexia Nederland B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: Dexia,
advocaat: mr I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk (gemeente Lansingerland).

Het verdere verloop van het geding

Voor het verloop van het geding tot het tussenarrest van 20 januari 2015 verwijst het hof naar dat arrest. Bij genoemd tussenarrest is Dexia in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de in rov. 5 van dat arrest genoemde punten. Dexia heeft daarna een akte na tussenarrest genomen en [geïntimeerde] een antwoordakte.
Ten slotte hebben partijen opnieuw de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Verdere beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof blijft bij hetgeen hij in zijn tussenarresten van 2 september 2014 en 20 januari 2015 heeft overwogen en beslist.
2. In zijn tussenarrest van 20 januari 2015 heeft het hof geoordeeld dat hij op grond van artikel 6:233 BW – en desnoods ambtshalve – gehouden is artikel 6 van de Bijzondere voorwaarden te toetsen aan richtlijn 93/13/EEG (verder: de Richtlijn) en te onderzoeken of dat beding uit het oogpunt van de in die richtlijn gegeven criteria oneerlijk is. Het hof heeft Dexia in de gelegenheid gesteld om onder meer toe te lichten op welke gronden zij meent dat op basis van de wederzijds kenbare belangen een boete (van deze omvang) gerechtvaardigd (en dus niet onredelijk bezwarend) is.
3. Inmiddels heeft het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 15 december 2015, zaaknummer 200.123.722/01 bekend gemaakt dat hij, gezien de gerezen twijfels over de (on)eerlijkheid van bedingen als artikel 6 van de Bijzondere voorwaarden en het feit dat deze kwestie niet alleen in de onderhavige zaak maar ook in een groot aantal andere aan het hof (en ook aan andere gerechten, zo is het hof uit eigen wetenschap bekend) ter beoordeling voorgelegde zaken onderwerp van geschil is, voornemens is prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. Deze vragen zijn bedoeld om het hof in staat te stellen om, met behulp van de daarop te geven antwoorden, in deze en andere concrete zaken te beslissen of artikel 6 Bijzondere voorwaarden een beding is dat uit het oogpunt van de in de Richtlijn 93/13 gegeven criteria oneerlijk is en dus buiten toepassing dient te blijven.
4. Ook in deze zaak is de vraag aan de orde of artikel 6 van de Bijzondere Voorwaarden uit het oogpunt van de in de Richtlijn gegeven criteria oneerlijk is. Het hof wil voorkomen dat in onderling vergelijkbare zaken uiteenlopende uitspraken worden gewezen. Hij acht het daarom aangewezen de antwoorden van de Hoge Raad op de prejudiciële vragen af te wachten alvorens verder wordt geprocedeerd.
5. Als de Hoge Raad de vragen heeft beantwoord, zullen partijen, te beginnen met Dexia daarop bij akte kunnen reageren. Het hof zal er veronderstellenderwijs vanuit gaan dat de Hoge Raad in juli 2016 de vragen beantwoordt en de zaak dus verwijzen naar de rol van dinsdag 6 september 2016.
6. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

Het hof:
- verwijst de zaak naar de rol van 6 september 2016 voor het nemen van akte aan de zijde van Dexia met het doel zoals vermeld in rechtsoverweging 5 van dit arrest;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, A.J.M.E. Arpeau en M.M. Olthof en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2016 in aanwezigheid van de griffier.