Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[…] VOF,gevestigd te [woonplaats],
[appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
[appellant sub 3],
wonende te [woonplaats],
hierna tezamen aangeduid als: [appellanten],
1.Het verdere verloop van het geding
2.De verdere beoordeling van het hoger beroep
juridischniet bij de lossing betrokken was, waarmee bedoeld zal zijn dat het lossen geen verplichting van NOF was. [appellanten] meent dat ofwel het CMNI aldus moet worden uitgelegd dat de afzender te allen tijde verantwoordelijk is voor de lossing, ofwel zodanige verantwoordelijkheid op grond van het aanvullend toepasselijke Nederlandse recht dient te worden aanvaard. Hierover wordt het volgende overwogen.
nietde afzender aan als degene die tot lossing gehouden is en/of schadeplichtig is voor de daarbij aan het schip toegebrachte beschadigingen. Ook aan de hand van de (overige) uitlegmaatstaven van art. 31 en 32 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, Wenen, 23 mei 1969 - waaronder de wordingsgeschiedenis, zoals die kenbaar is uit de inmiddels gepubliceerde travaux préparatoires - kan
niettot een dergelijke gehoudenheid/aansprakelijkheid van de afzender worden geconcludeerd. Evenmin is gebleken van een heersende opvatting in rechtspraak en literatuur van de andere verdragsstaten volgens welke die gehoudenheid/aansprakelijkheid (toch wel) in het verdrag besloten ligt. Het verdrag lijkt bij de inontvangstneming/lossing veeleer aan de ontvanger te hebben gedacht. Die gedachte is ook verwoord in de memorie van toelichting op de goedkeurings-/ uitvoeringswet van het CMNI (
Kamerstukken II 2004/05, 29 943, MvT, nr. 3, pag.3): ‘Gelet op artikel 6, vierde lid en artikel 10, tweede lid, CMNI zullen in beginsel de afzender en de ontvanger zorgdragen voor respectievelijk de lading en de lossing, waarbij de inontvangstneming en de aflevering ingevolge artikel 3, tweede lid, CMNI, tenzij anders overeengekomen aan boord zullen plaatsvinden.’
nietgeldt ‘voor zover de[..] schade is veroorzaakt door een omstandigheid die een zorgvuldig afzender [..] niet heeft kunnen vermijden en waarvan zulk een afzender de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen’, anders gezegd: ingeval van een geslaagd beroep op overmacht (art. 8:913 lid 1 BW). Daarvan is hier (sowieso) sprake, nu [appellanten] niet gemotiveerd is opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat NOF - die dus niet (krachtens overeenkomst, wet of verdrag) tot lossen gehouden was - geen enkele bemoeienis heeft gehad met de lossing en het in die fase ook niet in haar macht had om de schade te voorkomen, terwijl evenmin gesteld of gebleken is dat de schade bij lossing gevolg is van een tekortschieten van NOF in de nakoming van een (wel) op haar als afzender rustende verplichting uit hoofde van (bijvoorbeeld) art. 6 CMNI en/of van de tweede afdeling van titel 10 van boek 8 BW. Voor het niettemin toerekenen aan haar van onzorgvuldige gedragingen van de hulppersoon van de ontvanger bestaat onder deze omstandigheden geen goede grond. Zoals de rechtbank hierbij heeft aangetekend, kan de situatie anders zijn indien, zoals in de praktijk gebruikelijk, krachtens toepasselijke bevrachtingsvoorwaarden, de verplichting tot lossing, behalve op de ontvanger, tevens op de afzender rust.