ECLI:NL:RBROT:2013:6177

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
C-10-399401 - HA ZA 12-330
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan buikdenning van binnenvaartschip bij lossing in Duinkerken

In deze zaak vorderden de eisers, eigenaren en exploitanten van het m.s. [X], schadevergoeding van de Nederlandse Onttinningsfabriek B.V. (NOF) en ArcelorMittal Atlantique et Lorraine SAS. De eisers stelden dat tijdens de lossing van een lading onttind blik in Duinkerken op 1 juli 2010 schade was ontstaan aan de buikdenning van hun schip, veroorzaakt door een onzorgvuldige lossing met een poliepgrijper. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de ontvanger van de lading, ArcelorMittal, aansprakelijk was voor de schade, terwijl NOF niet aansprakelijk kon worden gesteld omdat zij niet betrokken was bij de lossing. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers tegen NOF af en droeg hen op bewijs te leveren van de schade en de hoogte daarvan. De rechtbank oordeelde dat de aansprakelijkheid van de afzender overgaat op de ontvanger bij de ontvangst van de goederen, en dat de ontvanger verantwoordelijk is voor de schade die tijdens de lossing ontstaat. De rechtbank stelde dat de eisers de bewijslast dragen voor hun vorderingen en dat de schadevergoeding hen in de toestand moet brengen waarin zij zouden zijn geweest zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering en verdere procesvoering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/399401 / HA ZA 12-330
Vonnis van 3 juli 2013
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eiser 1],
gevestigd te Lemmer,
2.
[eiser 2],
wonende te Lemmer,
3.
[eiser 3],
wonende te Lemmer,
eisers,
advocaat mr. T. Roos,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE ONTTINNINGSFABRIEK B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
advocaat mr. R.J. Kramer,
2. de rechtspersoon naar het land van vestiging
ARCELOR MITTAL ATLANTIQUE ET LORRAINE SAS,
gevestigd te Saint-Denis (Frankrijk),
gedaagde,
advocaat mr. S.G.A. van der Horst.
Partijen zullen hierna [eisers], NOF en ArcelorMittal genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 maart 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 mei 2013
  • de akte voor comparitie, tevens voor zover nodig akte tot wijziging van eis van [eisers] (met producties)
  • de door de advocaat van ArcelorMittal ter comparitie overgelegde “pleitnotities”
  • een brief van mr. Roos d.d. 4 juni 2013, waarin hij enkele opmerkingen maakt over het proces-verbaal van de comparitie.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn eigenaren en exploitanten van het m.s. [X].
2.2.
NOF exploiteert een fabriek in Leeuwarden waarin blik wordt onttind en in het kader waarvan zij onder meer ladingen blik naar Frankrijk exporteert.
2.3.
ArcelorMittal is een multinational in de staalindustrie en exploiteert onder andere een vestiging in St. Denis (Frankrijk).
2.4.
Op of omstreeks 11 juni 2010 hebben [eisers] als vervrachters met Water-Land, die daarbij als scheepsbevrachter/afzender namens NOF handelde, een reis-bevrachtingsovereenkomst met betrekking tot het m.s. [X] gesloten tot het vervoer van een lading van pakketten onttind blik van Leeuwarden naar Duinkerken met als ontvanger ArcelorMittal.
2.5.
Ter uitvoering van deze vervoerovereenkomst is het m.s. [X] op 25 juni 2010 in Leeuwarden beladen met een lading van 1.522,371 ton pakketten onttind blik, waartegen schipper [eiser 2] een door Water-Land op een eigen formulier van Water-Land opgemaakt cognossement heeft ondertekend, waarin NOF als afzender en ArcelorMittal als ontvanger worden genoemd.
2.6.
Het m.s. [X] heeft de lading naar Duinkerken vervoerd, alwaar deze op 1 juli 2010 in opdracht van ArcelorMittal door Sea Bulk Stevedore Company (hierna: Sea Bulk) is gelost. De lossing werd uitgevoerd met een mobiele kraan die daarvoor was uitgerust met een poliepgrijper.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen  samengevat en na wijziging van eis - hoofdelijke veroordeling van NOF en ArcelorMittal tot betaling van:
€ 32.500,00 (reparatiekosten),
€ 14.700,00 (bedrijfsschade), althans voor recht te verklaren dat NOF en ArcelorMittal hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, die [eisers] zullen lijden doordat het schip tijdens de reparatie niet kan worden geëxploiteerd, de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
€ 2.298,00 (expertisekosten),
€ 2.559,90 althans € 1.788,00 (buitengerechtelijke kosten), alles vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Tegen de achtergrond van de hiervoor als vaststaand aangenomen feiten baseren [eisers] deze vordering – zakelijk weergegeven – op de volgende stellingen:
De lossing in Duinkerken werd dermate ruw en onzorgvuldig uitgevoerd dat daardoor diepe krassen en deuken aan de stalen laadvloer (buikdenning) van het m.s. [X] zijn ontstaan.
De reparatie van de buikdenning zal € 32.500,00 bedragen en zal 14 kalenderdagen vergen. De bedrijfsschade kan in redelijkheid en billijkheid worden begroot op 14 x € 1.050,00. EFM, zijnde de cascoverzekeraar van het m.s. [X], heeft aan [eisers] last gegeven de expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten op eigen naam te vorderen.
Op grond van artikel 8: 929 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dient de ontvanger van de goederen te lossen en dat betekent dat ArcelorMittal (risico-)aansprakelijk is voor de schade die bij de lossing is ontstaan en daarnaast is ook NOF als bevrachter hoofdelijk voor deze schade aansprakelijk. Verder is op grond van artikel 8:913 BW de afzender verplicht de schade te vergoeden, die zaken die deze ten vervoer ontving dan wel de behandeling daarvan, aan de vervoerder berokkenden.
3.3.
Deze stellingen worden door NOF en ArcelorMittal gemotiveerd betwist. Volgens ArcelorMittal hebben [eisers] niet voldaan aan hun substantiëringsplicht. Ook beroept ArcelorMittal zich op eigen schuld, althans medeschuld van schipper [eiser 2] en NOF omdat zij er op hadden moeten toezien dat bij de lossing geen schade zou optreden.
NOF stelt primair dat zij juridisch noch feitelijk bij de lossing betrokken is geweest. Subsidiair beroept NOF zich op afzendersovermacht en meer subsidiair op eigen schuld van [eisers] omdat zij niet hebben voldaan aan hun verplichting ter voorkoming of beperking van de schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

bevoegdheid

4.1.
ArcelorMittal is in Frankrijk gevestigd, zodat de rechtbank ambtshalve dient te onderzoeken of zij ook ten aanzien van de tegen haar gerichte vordering rechtsmacht heeft. Dat is het geval nu [eisers] onweersproken hebben gesteld dat partijen in het onder 2.5 genoemde cognossement een rechtskeuze voor deze rechtbank hebben gedaan als bedoeld in artikel 23 van Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
toepasselijk recht
4.2.
Toepasselijk zijn het Verdrag van Boedapest inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de binnenwateren (hierna: CMNI) en aanvullend Nederlands recht (art. 29 CMNI), nu de vervoerders in Nederland gevestigd zijn en in dit land zich ook de laadhaven bevindt.
wijziging van eis
4.3.
NOF en ArcelorMittal hebben geen bezwaar gemaakt tegen de door [eisers] bij akte ter comparitie van partijen gedane wijziging van eis, inhoudende een toevoeging van een subsidiaire vordering wegens bedrijfsschade. De rechtbank zal derhalve uitgaan van de gewijzigde vordering.
geldigheid dagvaarding
4.4.
ArcelorMittal beroept zich primair op het niet voldaan hebben aan de substantiëringsplicht, waarmee zij bedoelt dat [eisers] in de dagvaarding geen rechtsgrond of onderbouwing gegeven zouden hebben van haar vermeende aansprakelijkheid en waardoor ArcelorMittal niet deugdelijk in staat zou worden gesteld om verweer te voeren. De rechtbank verwerpt dit verweer. ArcelorMittal heeft kennelijk over het hoofd gezien dat [eisers] bij dagvaarding sub 7.2.2 uitdrukkelijk artikel 8:929 lid 2 BW aan haar vordering tegen ArcelorMittal als ontvanger ten grondslag hebben gelegd, met verwijzing naar rechtspraak (S&S 1992/74, [Y] en S&S 1980/93, [Z]). Ter comparitie heeft ArcelorMittal overigens alsnog verweer kunnen voeren tegen de aangevoerde grondslag.
juridische aansprakelijkheid
4.5.
Het CMNI beantwoordt niet de vraag welke partij aansprakelijk is voor schade aan het schip die bij het lossen van de goederen uit een binnenschip is ontstaan. Nu gesteld noch gebleken is dat over die vraag iets is geregeld in de onderhavige bevrachtingsovereenkomst of het cognossement dient te worden teruggevallen op de artikelen van Boek 8, titel 10, afdeling 2 BW.
juridische aansprakelijkheid van NOF
4.6.
Gesteld noch gebleken is dat partijen waren overeengekomen dat de lossing van de goederen (mede) door NOF
als afzender en/of als bevrachterzou geschieden. NOF stelt derhalve terecht dat zij noch juridisch noch feitelijk bij de lossing betrokken is geweest. Dit maakt deze casus anders dan die van de [A] (Rechtbank Rotterdam 11 november 2009; S&S 2011,6) waar volgens de Bevrachtingsvoorwaarden de bevrachter of ontvanger moest lossen alsook de [B] en [C] (Rechtbank Rotterdam 27 februari 2013; ongepubliceerd) waar volgens de IVTB de ladingbelanghebbenden (afzender en de ontvanger) moesten lossen.
In dit geval kan dan ook de stelling van [eisers] dat NOF
als afzenderaansprakelijk is op grond van artikel 8:913 lid 1 BW geen doel treffen. Zoals overwogen heeft NOF geen enkele bemoeienis met de behandeling van de lading bij de lossing gehad noch moeten hebben en hebben [eisers] haar ook geen enkel concreet verwijt gemaakt. Met andere woorden: in deze zaak geldt tussen partijen dat NOF op geen enkele wijze betrokken zou zijn bij de lossing. Van aansprakelijkheid van NOF voor schade die tijdens de lossing door de behandeling van de lading aan het schip is ontstaan kan dan ook geen sprake zijn. NOF had het immers in die fase niet meer in haar macht om schade te voorkomen.
4.7.
Evenmin ligt in de stellingen van [eisers] besloten dat NOF hen
als bevrachterheeft verwezen naar een onveilige plaats om te lossen (artikel 8:926 BW). Integendeel, zij stellen zelf in november/ december 2009 in opdracht van Water-Land althans NOF een identieke lading van Leeuwarden naar Duinkerken te hebben vervoerd waarbij na lossing geen enkele schade aan het schip bleek te zijn toegebracht.
4.8.
Dit betekent dat de vorderingen van [eisers] voor zover deze zijn gericht tegen NOF zullen worden afgewezen. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NOF worden begroot op:
  • griffierecht € 1.789,00
  • salaris advocaat
Totaal €  3.577,00
juridische aansprakelijkheid van ArcelorMittal
4.9.
Artikel 8:929 lid 2 BW bepaalt dat de ontvanger verplicht is de zaken uit het schip te lossen. Hoewel ArcelorMittal kan worden nagegeven dat uit deze bewoordingen niet expliciet blijkt dat de ontvanger ook aansprakelijk is voor de daarbij ontstane schade vloeit dat wel uit de door [eisers] aangehaalde rechtspraak voort. Door de vervoerde goederen in ontvangst te nemen treedt de ontvanger namelijk toe tot de bevrachtingsovereenkomst inclusief daaruit voortvloeiende rechten èn verplichtingen. In dit geval betekent dat dat de aansprakelijkheid van de afzender ex artikel 8:913 BW, voor zover het de behandeling van de zaken tijdens de lossing betreft, is overgegaan op de ontvanger. Of de ontvanger de goederen zelf lost of dat hij daarvoor de hulp inroept van anderen maakt daarbij geen verschil (6:76 BW). Dit betekent dat ArcelorMittal in dit geval aansprakelijk gehouden kan worden indien bij de lossing in Duinkerken door Sea Bulk schade aan de buikdenning van het m.s. [X] is toegebracht tenzij deze schade is veroorzaakt door een omstandigheid die een zorgvuldig afzender c.q. ontvanger niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen.
feitelijke aansprakelijkheid van ArcelorMittal
4.10.
Met betrekking tot de tegen ArcelorMittal gerichte vorderingen staat thans ter beoordeling of bij de lossing in Duinkerken door Sea Bulk schade aan de buikdenning van het m.s. [X] is toegebracht. [eisers] beroepen zich op een kort rapport van de door Sea Bulk ingeschakelde expert Caloin (“
furthermore numerous scratches and dents have been ascertained on the tank top”) en een gezamenlijk expertiserapport van [D] namens de belanghebbenden bij het m.s. [X] en BMT Techmar namens Water-Land/NOF d.d. 13 augustus 2010. Laatstgenoemd rapport bevat een uitgebreid overzicht van in de verschillende vakken van de buikdenning geconstateerde krassen, putten en indeukingen inclusief diepte en diameter. Deze schade werd op aanduiding van de schipper toegeschreven aan de lossing bij Sea Bulk te Duinkerken op 1 juli 2010. In een brief van 3 oktober 2012 schrijft [D] dat de op 2 juli 2010 geconstateerde zeer recente roodbruinkleurige oxidatie voor hem een aanduiding is dat de schade de dag daarvoor was veroorzaakt. Verder betreft het volgens hem duidelijk schade veroorzaakt door poliepgrijpers. Ook de heer [E] van BMT Techmar is, blijkens zijn brief van 3 oktober 2012, van mening dat de vastgestelde schade recent veroorzaakt was tijdens het lossen met een poliepgrijper. Hij wijst er op dat de geconstateerde oppervlakkige roest (“vliegroest”) is veroorzaakt doordat de schipper het ruim gereinigd heeft met brak water en dat in sommige groeven het blinkende metaal nog zichtbaar was wat duidt op recente krassen.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft ArcelorMittal onvoldoende gemotiveerd betwist dat de experts [D] en [E] op 2 juli 2010 de in het rapport van 13 augustus 2010 beschreven beschadigingen aan de buikdenning hebben geconstateerd. Dat ArcelorMittal bij de opname van de schade niet zelf door een expert vertegenwoordigd is geweest kan haar niet baten. Door haar wordt immers erkend dat zij hiervoor bij faxbericht van 1 juli 2010 om 16.29 uur was uitgenodigd. De omstandigheden dat de uitnodiging kennelijk niet op tijd door de juiste persoon van ArcelorMittal werd gelezen en/of men niet in staat was te regelen dat de volgende ochtend een expert in de haven aanwezig was komen voor haar risico. In de scheepvaart is het vanwege de hoge kosten immers niet mogelijk om schepen lang stil te leggen in afwachting van expertise. Overigens geldt dat de door haar ingeschakelde stuwadoor Sea Bulk vanaf het begin op de hoogte was van de klacht van [eiser 2] en direct de expert Caloin in heeft geschakeld.
4.12.
Daarentegen is de rechtbank het met ArcelorMittal eens dat de rapportage van beide experts, die zelf op de dag van de lossing niet aanwezig waren, onvoldoende onderbouwd is om op basis daarvan te concluderen dat er
causaal verbandwas tussen de wijze van lossing en de door hen geconstateerde schade. Met name sluiten de bevindingen van de experts niet uit dat de schade is veroorzaakt door een lading of lossing die kort voorafgaand aan de onderhavige lossing heeft plaatsgevonden. Ook is nog niet duidelijk of de geconstateerde schade geheel of gedeeltelijk het gevolg was van normale slijtage die inherent is aan het gebruik van een buikdenning in de praktijk. Het m.s. [X] is gebouwd in 1974 en volgens schipper [eiser 2] is de buikdenning in augustus 2008 voor tweederde vervangen.
schade
4.13.
Aandacht verdient ook dat de beweerdelijke schade aan het m.s. [X] tot op heden nog niet is gerepareerd. [eisers] hebben hierover ter comparitie verklaard dat de putten en deuken hinderlijk zijn bij het schoonmaken van het ruim en de waarde van het schip verminderen. ArcelorMittal betwist gemotiveerd de gestelde omvang van het gestelde schadebedrag – zij wijst er onder andere op dat de overgelegde offerte dateert van augustus 2010 - alsmede de noodzaak van de reparatie. Volgens schipper [eiser 2] ter comparitie is het nog niet voorgekomen dat het schip geweigerd is vanwege de toestand van de buikdenning.
Naar Nederlands recht dient de schadevergoeding de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand te brengen waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven, hetgeen meebrengt dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. Als die vergelijking aan het licht brengt dat de nieuwe toestand geen achteruitgang (waaronder waardevermindering) inhoudt zal er geen vermogensschade zijn geleden (H.R. 11-01-2013, LJN BX9830). Op zichzelf staat het feit dat nu, bijna 3 jaar na het beweerdelijk ontstaan van de schade, nog geen reparatie heeft plaatsgevonden en dat het schip om die reden nog niet is geweigerd toewijzing van de vordering niet in de weg maar wel dient nader bewijs van de schadeomvang geleverd te worden.
4.14.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dragen [eisers] de bewijslast van hun stellingen, zodat de rechtbank hen opdraagt te bewijzen (a.) dat bij de lossing in Duinkerken door Sea Bulk op 1 juli 2010 schade aan de buikdenning van het m.s. [X] is toegebracht alsmede (b.) dat de daardoor door hen geleden schade € 32.500,00 bedraagt. De rechtbank deelt niet de stelling van ArcelorMittal, dat het in strijd met de goede procesorde is om [eisers] nu nog tot bewijs toe te laten. Haar argument dat zij destijds niet serieus in de gelegenheid is gesteld om zelf het schip te inspecteren is hiervoor onder 4.11. reeds verworpen. Daarnaast kan niet op voorhand geoordeeld worden dat het thans na verloop van bijna drie jaar onmogelijk is geworden om het gevraagde bewijs te leveren.
4.15.
Wat betreft de gevorderde bedrijfsschade oordeelt de rechtbank dat toewijsbaarheid vooreerst afhankelijk is van de vraag of de buikdenning daadwerkelijk gerepareerd is of gaat worden. Pas na de bewijslevering zal hierover geoordeeld worden.
4.16.
Ten aanzien van de gevorderde expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten zal de rechtbank [eisers] tegenover de gemotiveerde betwisting door ArcelorMittal opdragen te bewijzen (c.) dat terzake van expertisekosten EFM een bedrag ad € 2.298,00 heeft betaald en dat EFM aan [eisers] last heeft gegeven om deze kosten in rechte in te vorderen, alsmede (d.) dat terzake van buitengerechtelijke incassokosten die niet gediend hebben ter instructie van deze zaak EFM een bedrag ad € 2.559,90 heeft betaald en dat EFM aan [eisers] last heeft gegeven om deze kosten in rechte in te vorderen.
eigen schuld
4.17.
Tot slot resteert bespreking van het beroep van ArcelorMittal op eigen schuld, althans medeschuld aan de zijde van [eisers] Volgens ArcelorMittal is de vervoerder fysiek in staat en heeft hij ook de taak c.q. verantwoordelijkheid (op grond van artikel 8:929 lid 2 BW) om toe te zien op een ordentelijke lossing. Voor zover nog van belang heeft ArcelorMittal in dit verband twee scenario’s geschetst: a. de lossing heeft dermate ruw en onvoorzichtig plaatsgevonden dat dit tot schade heeft geleid, maar de schipper heeft niet ingegrepen; b. de lossing heeft dermate ruw en onvoorzichtig plaatsgevonden dat dit tot schade heeft geleid, maar de schipper is hierbij niet aanwezig geweest.
Na de verklaring van schipper [eiser 2] ter comparitie, dat de lossing ongeveer 8 uur heeft geduurd, dat hij er de hele tijd bij is geweest, dat hij wel even naar binnen was gelopen, in de stuurhut heeft gezeten en er ook bij heeft gelopen heeft ArcelorMittal niet langer specifiek gesteld dat de schipper niet bij de lossing is geweest. Het beroep spitst zich dus toe op scenario A. Hierover verklaarde [eiser 2] dat de schade aan de buikdenning tijdens het lossen niet te zien was omdat er nog lading op lag, dat hij wel voelde dat het schip bij het lossen flink tekeer ging maar dat hij toen nog niet kon zeggen of er schade was ontstaan en dat hij meerdere keren gevraagd heeft of ze het rustig aan konden doen. Naar het oordeel van de rechtbank brengen deze – door ArcelorMittal niet betwiste – omstandigheden niet met zich mee dat de schipper de lossing stop had moeten laten zetten. Met name is daarbij van belang dat de schipper rekening hield met de mogelijkheid van schade en niet met de zekerheid of waarschijnlijkheid dat schade zou optreden. Van eigen schuld of medeschuld is dan ook geen sprake.
(contra-)enquête
4.18.
De datum of data en tijdstippen voor eventuele getuigenverhoren aan de zijde van [eisers] (in enquête) en aan de zijde van ArcelorMittal (in contra-enquête) zullen na het wijzen van dit vonnis aan de hand van door partijen op te geven verhinderdata worden bepaald. Daarbij zal zowel een datum voor de enquête worden gepland als een datum worden gereserveerd voor de contra-enquête. Dit laat onverlet het recht van ArcelorMittal om zich na de enquête nader te beraden over de contra-enquête.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af voor zover deze tegen NOF zijn ingesteld,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van NOF begroot op € 3.577,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad,
en alvorens in de zaak tegen ArcelorMittal verder te beslissen:
5.4.
draagt [eisers] op te bewijzen (a.) dat bij de lossing in Duinkerken door Sea Bulk op 1 juli 2010 schade aan de buikdenning van het m.s. [X] is toegebracht, (b.) dat de daardoor door hen geleden schade € 32.500,00 bedraagt, (c.) dat terzake van expertisekosten EFM een bedrag ad € 2.298,00 heeft betaald en dat EFM aan [eisers] last heeft gegeven om deze kosten in rechte in te vorderen, alsmede (d.) dat terzake van buitengerechtelijke incassokosten die niet gediend hebben ter instructie van deze zaak EFM een bedrag ad
€ 2.559,90 heeft betaald en dat EFM aan [eisers] last heeft gegeven om deze kosten in rechte in te vorderen,
5.5.
bepaalt dat indien [eisers] dit bewijs willen leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank aan het Wilhelminaplein 100/125 te Rotterdam voor de rechter die dit vonnis wijst;
5.6.
bepaalt dat [eisers] indien deze getuigen willen laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank – ter attentie van de planningsadministratie van de afdeling privaatrecht, kamer E 12.43, postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 010-2972518 - de namens haar te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met november 2013 moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
5.7.
bepaalt dat ArcelorMittal indien deze getuigen in contra-enquête wil voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moet houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal een dag en uur worden gereserveerd aansluitend of kort na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag en tijd;
5.8.
bepaalt dat [eisers] indien deze het bewijs niet door getuigen willen leveren
maar door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank  ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
5.9.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle
beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.10.
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2013.
32/1885