1.6.Bij de bestreden beschikking van 15 december 2015 heeft de kantonrechter de verzoeken van de COR afgewezen.
2. In hoger beroep heeft de COR verzocht om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en alsnog de in r.o. 1.5 genoemde verzoeken toe te wijzen.
3. De drie grieven komen in de kern op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het besluit om de pilot te doen geen besluit is in de zin van art. 27 lid 1 onderdeel l WOR. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling als volgt.
4. Art. 27 lid 1 aanhef en onderdeel l WOR luidt:
“De ondernemer behoeft de instemming van de ondernemingsraad voor elk door hem voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van […] een regeling inzake voorzieningen die gericht zijn op of geschikt zijn voor waarneming van of controle op aanwezigheid, gedrag of prestaties van de in de onderneming werkzame personen.; een en ander voor zover betrekking hebbende op alle of een groep van de in de onderneming werkzame personen.”
5. De COR stelt - samengevat - dat het kastje en de online tool voorzieningen zijn die geschikt zijn voor waarneming van of controle op aanwezigheid, gedrag of prestaties van de deelnemers aan de pilot. Het besluit deze voorzieningen te gebruiken is een besluit om een regeling ter zake in te voeren. Voor de vraag of sprake is van een regeling is niet relevant of het gebruik van deze voorzieningen moeilijk omkeerbare en/of ingrijpende gevolgen heeft. Het besluit is gericht op alle in de onderneming van KPN werkzame personen. Dat de deelnemers vrijwillig aan de pilot deelnemen doet daar niet aan af. Daar komt bij dat de pilot een fase is in de besluitvorming van KPN over het mobiliteitsvraagstuk. Voorkomen moet worden dat de COR in de eerste fase van de besluitvorming buitenspel staat, aldus nog steeds de COR.
6. Het hof overweegt als volgt.
7. In de parlementaire geschiedenis van art. 27 lid 1 onderdeel 1 WOR is onder meer te lezen (TK 1995/1996, 24 615, nr. 3 (MvT):
“Het voorgestelde nieuwe onderdeel l ziet op personeelsvolg- en informatiesystemen. Het betreft hier niet de reglementering over bijvoorbeeld het gebruik van gegevens, verkregen uit de bedoelde systemen (zie onderdeel k), maar de invoering, wijziging of intrekking van de voorziening zelf. Het begrip regeling omvat overigens in algemene zin mede een ondernemersbesluit van algemene strekking waarbij een duurzame voorziening wordt ingevoerd; een besluit derhalve dat de bedoeling heeft voor langere tijd of met een zekere duurzaamheid te gelden in de onderneming.”
8. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een regeling in vorenbedoelde zin, komt het aan op hetdoelvan de regeling (vgl HR 20 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF0155, r.o. 3.3.2). Gesteld noch gebleken is dat met de pilot bedoeld is het gebruik van het kastje en/of de online tool “met een zekere duurzaamheid” in te voeren of anderszins te regelen. Het gebruik is in de tijd beperkt tot de pilot (5 maanden). De duurzaamheid komt evenmin tot uitdrukking in de gevolgen van de pilot; de pilot had voor de deelnemers en/of de onderneming geen gevolgen, laat staan moeilijk omkeerbare en/of ingrijpende gevolgen. 9. Het hof verwerpt de stelling dat de pilot een fase is in de besluitvorming van KPN over het mobiliteitsvraagstuk, waarop aan de COR instemming had moeten worden gevraagd. Zo de COR met betrekking tot het mobiliteitsvraagstuk al instemmingsrecht toekomt, geldt dat KPN onvoldoende gemotiveerd weersproken heeft gesteld dat er nog steeds geen sprake is van enige besluitvorming ter zake. Van onomkeerbare stappen van KPN in een eventuele besluitvorming over het mobiliteitsvraagstuk, in die zin dat de COR daarop geen wezenlijke invloed zou kunnen uitoefenen, is in deze pilotfase naar het oordeel van het hof niet gebleken.
10. Uit het voorgaande volgt dat er geen sprake is van een regeling in de zin van art. 27 lid 1 onderdeel l WOR. De door de COR ingeroepen nietigheid van het besluit van KPN om de pilot te houden heeft daarom geen rechtsgevolg.
11. Aan bewijslevering komt het hof niet toe nu geen ter zake dienende, dan wel onvoldoende concrete bewijsaanbiedingen zijn gedaan.
12. De conclusie is dat de grieven en daarmee het hoger beroep falen. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Gelet op het bepaalde in art. 22a WOR blijft ook in hoger beroep een proceskostenveroordeling van de COR achterwege.