ECLI:NL:GHDHA:2016:2844

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
200.186.792/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling beslagvrije voet en bevoegdheid bestuursrechter bij executie door gemeente

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep van de Gemeente Nijmegen tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. De Gemeente had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek van [O] om vaststelling van een beslagvrije voet op grond van artikel 475e Rv. De Gemeente stelde dat de kantonrechter onbevoegd was om te oordelen over het besluit van 13 november 2015, omdat er een bestuursrechtelijke rechtsgang openstond. [O] voerde in incidenteel appel aan dat de Gemeente een te laag minimumloon had gehanteerd en dat het beslag op zijn vakantiegeld onterecht was.

Het hof oordeelde dat de bevoegdheid om een beslagvrije voet vast te stellen aan de kantonrechter toekomt, en dat de Gemeente niet de bevoegdheid heeft om dit te bepalen. Het hof stelde vast dat de kantonrechter de beslagvrije voet niet had vastgesteld, terwijl [O] in het buitenland woont. Het hof heeft de beslagvrije voet voor de jaren 2015 en 2016 vastgesteld op € 316,- per maand. De Gemeente werd veroordeeld in de kosten van het geding, terwijl [O] in het incidenteel appel ook in de kosten werd veroordeeld. Het hof verwierp de beroepsgronden van de Gemeente en [O] en bevestigde de beslissing van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.186.792 / 01
Rekestnummer rechtbank : 4513219 \ EJ VERZ 15-86048

beschikking van 11 oktober 2016

inzake

de Gemeente Nijmegen,

gevestigd te Nijmegen,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. S.G. Blasweiler te Ede,
tegen

[naam],

wonende te [woonplaats], […], Turkije,
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: [O],
advocaat: mr. H.B. Azar te Arnhem.

Het geding

1. Bij beroepschrift van 3 maart 2016 met bijlagen, door het hof op 4 maart 2016 ontvangen, heeft de Gemeente hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag, team kanton Leiden/Gouda, zittingsplaats Leiden, van 16 december 2015. In het beroepschrift heeft de Gemeente één beroepsgrond aangevoerd. [O] heeft bij verweerschrift met producties die beroepsgrond weersproken en zijnerzijds onder aanvoering van gronden incidenteel appel ingesteld. De Gemeente heeft daarop bij verweerschrift met producties gereageerd. Vervolgens heeft op 24 augustus 2016 een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Ten slotte is een datum voor deze beschikking bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Het hof gaat uit van de volgende feiten:
[O] ontvangt sinds 1 september 2014 van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een AOW-pensioen en (tot 3 januari 2015) een zogeheten AIO-aanvulling ingevolge de (toenmalige) Wet werk en bijstand.
De Gemeente heeft met ingang van 1 januari 2015 onder de SVB te Leiden executoriaal derdenbeslag op het AOW-pensioen van [O] doen leggen. Er is daarbij geen beslagvrije voet in acht genomen.
Bij brief van 6 oktober 2015 heeft de Gemeente de SVB bericht dat (vanaf 1 januari 2015) een beslagvrije voet van € 316,- per maand in acht genomen wordt. Deze brief is bij brief van 13 november 2015 in afschrift aan [O] gezonden.
Op 7 december 2015 heeft [O] bezwaar gemaakt tegen de brief van 13 november 2015. Bij beschikking van 15 februari 2016 is dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. [O] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland.
Bij brief van 2 maart 2016 heeft [O] de Gemeente verzocht het besluit van 13 november 2015 te herzien. De Gemeente heeft [O] bij brief van 1 april 2016 bericht dat de beslagvrije voet opnieuw is berekend en uitkomt op € 299,25. De Gemeente heeft [O] meegedeeld de (hogere) beslagvrije voet van € 316,- te handhaven. Die beslissing is gebaseerd op een herberekening die is neergelegd in een Rapportage Onderhoud Debiteuren (i.v.m. loonbeslag) van 1 april 2016.
3. [O] verzocht in eerste aanleg, samengevat weergegeven, om vaststelling van een beslagvrije voet op grond van het bepaalde in artikel 475e Rv, alsmede te bepalen dat door de beslagvrije voet, € 0,00 onder het beslag valt en dat de Gemeente gehouden is de geïncasseerde bedragen terug te boeken aan [O].
4. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
5. De Gemeente verzoekt in hoger beroep dat het hof de kantonrechter onbevoegd verklaart om te oordelen over het besluit van 13 november 2015, althans de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en de rechtsgevolgen in stand te laten, met volledige veroordeling van de Staat der Nederlanden (naar het hof begrijpt: van [O]) in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep. De Gemeente voert in dat verband aan dat er voor [O] tegen het besluit van 13 november 2015 een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter open staat, waardoor de kantonrechter zich onbevoegd had moeten verklaren.
6. [O] verzoekt in incidenteel appel de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en de hoogte van de beslagvrije voet alsnog met terugwerkende kracht vast te stellen, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van de procedure. Hij legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de Gemeente is uitgegaan van een te laag minimumloon in Turkije. Bovendien kan hij door het beslag niet meer voorzien in zijn primaire levensbehoeften en is er ten onrechte geen rekening gehouden met het krediet dat hij heeft afgesloten om inboedel te kopen. Het handelen van de Gemeente komt verder, zo stelt [O], in strijd met artikel 8 EVRM. Tot slot is ten onrechte beslag gelegd op het vakantiegeld.
7. Op grond van het bepaalde in artikel 358 Rv staat hoger beroep open tegen de beschikking van de kantonrechter. Hoewel gedurende de procedure in eerste aanleg door de Gemeente een beslagvrije voet is voorgesteld, de SVB daarmee kennelijk rekening heeft gehouden en de kantonrechter daarom het verzoek van [O] heeft afgewezen, gaat het nog steeds om een procedure op de voet van het bepaalde in artikel 475e Rv. Ten tijde van het aanhangig maken van het verzoek was er immers geen beslagvrije voet vastgesteld terwijl [O] in het buitenland woont. De beschikking van de kantonrechter moet dan ook aldus worden begrepen dat hij de beslagvrije voet heeft vastgesteld op het door de Gemeente voorgestelde bedrag.
8. De Gemeente heeft ondanks de afwijzing van het verzoek belang bij haar hoger beroep omdat zij veroordeling van [O] in de kosten van het geding vordert en de kantonrechter de proceskosten heeft gecompenseerd.
9. Bij beoordeling van de door de Gemeente aangevoerde beroepsgrond stelt het hof het volgende voorop. Op grond van het bepaalde in artikel 475e Rv kan door een in het buitenland wonende schuldenaar aan de kantonrechter worden verzocht een beslagvrije voet vast te stellen. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter en in het bijzonder de kantonrechter, gegeven. Uit het artikel volgt verder dat de bevoegdheid om een beslagvrije voet vast te stellen aan de kantonrechter toekomt. Het gaat, anders dan de Gemeente veronderstelt, dus niet om een bevoegdheid van de Gemeente. Dat wordt niet anders door het feit dat in de praktijk de voorstellen van de Gemeente met betrekking tot een in acht te nemen beslagvrije voet tot overeenstemming met de schuldenaar zullen kunnen leiden en een verzoek op de voet van artikel 475e Rv kan uitblijven. Het hof deelt daarom ook niet de visie van de Gemeente dat de mededeling van de Gemeente aan de SVB omtrent de hoogte van de beslagvrije voet door de bestuursrechter moet worden beoordeeld. Het handelen van de Gemeente kwalificeert immers niet als een publiekrechtelijke rechtshandeling in de zin van artikel 1:3 Awb, zodat de bestuursrechtelijke rechtsgang daartegen niet open staat. De beslissing tot terugvordering van een verleende uitkering kent wel een publiekrechtelijke grondslag (thans artikel 58 en volgende van de Participatiewet), maar dat brengt niet mee dat bij de executie daarvan mededelingen van de Gemeente omtrent de volgens haar in acht te nemen hoogte van de beslagvrije voet een dergelijke grondslag ook kennen.
10. Het principaal appel stuit op het bovenstaande af. De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Voor een andere beslissing over de proceskosten in eerste aanleg is geen reden.
11. In het incidenteel appel voert [O] in de eerste plaats aan dat de Gemeente de rechtsgang heeft gedwarsboomd. Omdat in dit geding de hoogte van de beslagvrije voet aan de orde is en [O] niet uitwerkt op welke wijze de door hem gemaakte verwijten daarop enige invloed hebben, laat het hof die verwijten verder onbesproken.
12. [O] voert voorts aan dat de Gemeente had moeten uitgaan van een minimumloon van 1.300,98 TL. Aangezien de Gemeente onweersproken heeft aangevoerd dat dit bedrag eerst vanaf 1 januari 2016 geldt – en de Gemeente ook vanaf die datum met dat bedrag is gaan rekenen – kan die stelling niet tot een andere beslagvrije voet over 2015 leiden. [O] heeft geen verdere bezwaren aangevoerd tegen de berekening in de Rapportage Onderhoud Debiteuren (i.v.m. loonbeslag) van 15 september 2015, zodat het hof voor 2015 van die berekening zal uitgaan. Dat betekent dat voor 2015 een beslagvrije voet van € 316,- per maand heeft te gelden. De kantonrechter heeft verzuimd die beslagvrije voet vast te stellen. Het hof zal dat alsnog doen.
13. [O] heeft ook geen verdere bezwaren aangevoerd tegen de berekening in de Rapportage Onderhoud Debiteuren (i.v.m. loonbeslag) van 1 april 2016, zodat het hof voor het jaar 2016 van die berekening zal uitgaan. Het hof verwerpt het betoog dat de herberekening die is neergelegd in die Rapportage in strijd is met het verbod van willekeur, en het rechtszekerheidsbeginsel. Het feit dat de Gemeente over 2015 uit coulance een voor [O] gunstiger uitgangspunt voor de berekening heeft gehanteerd, geeft hem er geen aanspraak op dat bij wijziging van omstandigheden (zoals een forse verhoging van het minimumloon in Turkije), onverminderd en zonder wettelijke grondslag, diezelfde coulance wordt betracht. Ook over het jaar 2016 zal het hof daarom een beslagvrije voet van € 316,- per maand vaststellen.
14. Het feit dat [O] van het bedrag dat niet onder het beslag valt, niet kan rondkomen, houdt kennelijk mede verband met een door hem, na het ontstaan van zijn schuld aan de Gemeente, aangegane lening voor de aankoop van eigen huisraad. [O] heeft niet aangevoerd op welke grond een verplichting bestaat om met een dergelijke lening rekening te houden bij de vaststelling van zijn beslagvrije voet, zodat het hof ook zijn stellingen op dat punt passeert. Voor de conclusie dat artikel 8 EVRM wordt geschonden is evenmin grond. Het hof kan uit de stellingen niet afleiden dat, wanneer de lasten in verband met de lening worden weggedacht, [O] niet kan rondkomen van het bedrag dat niet onder het beslag valt.
15. Tot slot stelt [O] dat het vakantiegeld ten onrechte door het beslag wordt getroffen. Hij verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3068. Met dat betoog miskent hij dat, naar de Gemeente onweersproken heeft aangevoerd, het maandelijkse inkomen in de maanden waarin het vakantiegeld werd opgebouwd, steeds boven de beslagvrije voet uitkwam. In een dergelijk geval is het vakantiegeld voor beslag vatbaar en is het beslag op het vakantiegeld dus toegestaan.
16. Het incidenteel appel stuit op het bovenstaande af. [O] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.

Beslissing

Het hof:
in het principaal appel:
  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [O] tot op heden begroot op € 314,- aan griffierecht en € 1.788,- aan salaris advocaat;
  • wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in het incidenteel appel:
  • verwerpt het beroep;
  • stelt de beslagvrije voet voor de jaren 2015 en 2016 vast op € 316,- per maand;
  • veroordeelt [O] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
  • wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Dulek-Schermers, J.J. van der Helm, en J.C.F. Talman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2016 in aanwezigheid van de griffier.