ECLI:NL:GHDHA:2016:2716

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
19 september 2016
Zaaknummer
200.169.563/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de eindafrekening tussen werknemer en Shell International B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [X] heeft ingesteld tegen Shell International B.V. naar aanleiding van een vonnis van de kantonrechter te Den Haag. De zaak betreft de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen [X] en Shell, en de daaruit voortvloeiende eindafrekening. De arbeidsovereenkomst is ontbonden per 1 april 2010, waarbij aan [X] een ontslagvergoeding van € 124.800,- bruto is toegekend. In de maanden daarna hebben de advocaten van beide partijen intensief gecorrespondeerd over de eindafrekening, waarbij [X] een bedrag van € 78.150,06 als eindafrekening heeft ontvangen. [X] stelt echter dat deze eindafrekening onjuist is en vordert een correctie naar € 139.590,94, vermeerderd met wettelijke rente en verhoging. Het hof heeft de grieven van [X] en de tegengrieven van Shell gezamenlijk behandeld. Het hof oordeelt dat er geen bindende overeenkomst is bereikt over de eindafrekening, maar dat Shell in verzuim is geweest met de betaling van een voorschot van € 45.000,-. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt Shell tot betaling van de wettelijke rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten aan [X]. Tevens wordt [X] veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen onverschuldigd is ontvangen. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.169.563/01
Zaaknummer rechtbank : 2962319/14-11022
arrest van 27 september 2016
inzake
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [X],
advocaat: mr. I.I. Feenstra te 's-Gravenhage,
tegen
Shell International B.V.,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: Shell,
advocaat: mr. S.F. Sagel te Amsterdam.

1.Het geding

Bij exploot (houdende de (zeven) grieven en waaraan twee producties waren gehecht) van 24 april 2015 is [X] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Den Haag, sector kanton (verder: de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnis van 29 januari 2015. Het hof heeft in zijn arrest van 23 juni 2015 een comparitie van partijen gelast. Voorafgaand aan de comparitie heeft Shell een memorie van antwoord in het principaal appel, tevens van grieven in het incidenteel appel, genomen. De comparitie heeft plaatsgevonden op 19 januari 2016. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft [X] een memorie van antwoord in het incidenteel appel genomen.
Daarna hebben partijen hun zaak op 9 september 2016 doen bepleiten, [X] door mr. Bijloo, advocaat te 's-Gravenhage, en Shell door mr. Sagel, voornoemd. Mr. Bijloo heeft pleitnotities gehanteerd, die hij heeft overgelegd. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

2.De feiten

Tegen de door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn geen bezwaren naar voren gebracht. Het hof gaat daarom ook van die feiten uit. Het gaat in deze zaak om het volgende.
[X] en Shell zijn met ingang van 1 maart 2004 een arbeidsovereenkomst aangegaan. Het salaris was laatstelijk € 7.425,36 bruto inclusief vakantiegeld en exclusief overige emolumenten.
De arbeidsovereenkomst is bij beschikking van de kantonrechter te Rotterdam per 1 april 2010 ontbonden. Aan [X] is daarbij een vergoeding van € 104.000,- bruto toegekend.
Op 27 april 2010 heeft mr. Sagel namens Shell onder meer het navolgende geschreven aan de (toenmalige) advocaat van [X], mr. Douma:
“2. Shell and Mr [X] agree that the decision of the Court of first instance in Rotterdam contains a mistake in the sense of section 31 Rv., that the Court intended to award Mr [X] a compensation of EUR 124.800,- gross and that therefore Shell will pay out that amount of EUR 124.800,- gross as the termination compensation that Mr [X] is entitled to. (...)
5. Mr [X] shall receive a correct final payment, which will include his salary, as well as pro rata holiday allowance over the period up to 1 April 2010. Any unused holidays and leave accrued until that date will also be paid out. (...)
12. Leaving aside only the rights and entitlements that specifically and unambiguously arise out of section 1 to 11 above, Mr [X] grants Shell, its officers and employees, as well as all affiliates of Shell, as well as their officers and employees, full and final discharge regarding all his claims and entitlements arising out of (the termination of) (i) his employment relationship with Shell and/or (ii) any other (preceding) employment relationship with any affiliate of Shell. Mr [X] shall, upon the acceptance of this proposal, only be able to exercise the rights and obligations specifically and unambiguously laid down in this agreement.(…)”
Het hof zal voornoemd bedrag van € 124.800,-- bruto hierna ook ‘de ontslagvergoeding’ noemen.
Bij e-mail van 21 mei 2010 om 10.57 uur heeft mr. Sagel aan mr. Douma [X] onder meer het navolgende geschreven:
“(Gaarne) verneem ik van u dat partijen elkaar op basis van het voorstel als vervat in mijn brief aan u d.d. 27 april 2010, als aangevuld met de concessies als vervat in mijn brief aan u d.d. 18 mei 2010 (de concessies terzake van de brief aan de Aviation Authorities in Bermuda) en in mijn voornoemde email van gisteren, hebben weten te vinden. Zodra ik dat groene licht van uw zijde binnen heb, zal ik u een uitgewerkte beëindigingsregeling toesturen, kunnen de afspraken afgewikkeld worden en partijen hun blik op de toekomst richten.”
In reactie op laatstgenoemde e-mail heeft mr. Douma aan mr. Sagel op 21 mei 2010 een e-mail gestuurd. Daarin schreef hij onder meer het volgende :
“Ik geloof niet dat de fiscalisten van Shell met droge ogen durven te stellen dat zij de op mijn declaratie te noemen BTW niet zullen verleggen/verrekenen. Hoe het ook zij (met nog altijd de hoop dat de fiscalisten van Shell tot inkeer zullen komen), de heer [X] aanvaardt het een en ander. Ik zie graag het concept van de allesomvattende vaststellingsovereenkomst tegemoet. Ik zal daarop voortvarend (doch in het weekeinde, dat vandaag voor mij reeds om 12.00 uur begint, niet meteen) reageren. Voor alle duidelijkheid: er zal slechts volledige overeenstemming zijn indien over “elke komma” overeenstemming zal bestaan. Zou Shell nu ook meteen de - pro forma - eindafrekening (zonder daarin de advocaatkosten te betrekken; ik zal die nog berekenen) willen opstellen en aan de heer [X] en mij willen toezenden. Het zou fijn zijn als de diverse onderdelen van de eindafrekening over een weer duidelijk zouden zijn (en indien eventuele onduidelijkheden in overleg kunnen worden weggenomen).”
Bij brief van 27 mei 2010 heeft mr. Sagel aan mr. Douma een opsomming van afspraken gestuurd. Die brief bevat onder meer het volgende:
“Further to our correspondence of last Friday, in which Shell International B.V. – Shell – and Mr [X] reached agreement on a final settlement, please find out the terms of that settlement below.
(…)
5. Mr [X] shall receive a correct final payment, which will include his salary, as well as pro rata holiday allowance over the period up to 1 April 2010. Any unused holidays and leave accrued until that date will also be paid out.
13. Leaving aside only the rights and entitlements that specifically and unambiguously arise out of section 1 to 12 above, Mr [X] grants Shell, its officers and employees, as well as all affiliates of Shell as well as their officers and employees, full and final discharge regarding all his claims and entitlements arising out of (the termination of) (i) his employment with Shell and/or (ii) any other (preceding) employment relationship with any affiliate of Shell. Mr [X] shall, upon the acceptance of this proposal only be able to exercise the rights and obligations specifically and unambiguously laid down in this agreement.
Please confirm to me in writing that the above correctly reflects the agreement reached by the parties. Once I have received such confirmation, the agreement will be executed expeditiously.”
In zijn e-mails van 28 mei 2010 en 4 juni 2010 aan mr. Sagel heeft mr. Douma onder meer bericht:
“Vóórdat enige handtekening wordt gezet wil de heer [X] weten welke (bruto) bedragen Shell in de - pro forma – eindafrekening opneemt. De heer [X] kan dat dan nagaan en daarover opmerkingen maken. Anders gezegd: ook over de diverse bruto bedragen die in de eindrekening staan moet eerst nog overeenstemming worden bereikt.(…)”
In de e-mail van 9 juni 2010 van mr. Douma aan mr. Sagel is onder meer geschreven:
“Amice,
In aansluiting op ons telefoongesprek én mijn email van zojuist, vermeld ik nog eens waarom van algehele overeenstemming geen sprake is. (...)
5. Over het bedrag van de eindafrekening moet volledige overeenstemming bestaan.
Daarover moet niet achteraf nog worden gesteggeld.
Het bedrag van de eindafrekening is volgens de heer [X] € 78.878,19 bruto (en niet 68.675,27 bruto,). Eerst op 4 juni 2010 zond u mij een begin van de eindafrekening toe. Op 7 juni 2010 zond u mij “de” eindafrekening toe.”
Bij e-mail van 15 juni 2010 berichtte mr. Douma aan mr. Sagel onder meer het volgende:
“Ik ga niet in op “wel of geen” overeenstemming. Namens de heer [X] worden alle rechten voorbehouden.
De heer [X] stemt in met de punten 1, 2, 3, 4, 5 (toelichting: de heer [X] is akkoord met de eindafrekening van € 78.150,06 bruto), 6 (toelichting: bij de heer [X] bestaat geen vraag meer over de BTW,), 8 (toelichting: “laat maar,,), 9, 11 en 12 van uw brief d.d. 27 mei 2010.
Dan resteren nog
- (...)
- punt 13 (de finale kwijting over en weer; nu Shell geen finale kwijting wil verlenen, wil de heer [X] weten waarop Shell hem nog zou willen aanspreken). (…)”
Op 16 juni 2010 schreef mr. Sagel (onder meer) aan mr. Douma:
“Ad punt 7 - Voor zover Shell thans bekend, heeft de heer [X] inderdaad alle bedrijfseigendommen ingeleverd.
(…)
Ad punt 13 – Ik merk op dat Shell thans geen feiten en omstandigheden bekend zijn op basis waarvan zij de heer [X] zou willen aanspreken, al is daar – dat zeg ik er meteen bij – ook geen onderzoek naar gedaan. Overigens zijn de mogelijkheden om de heer [X] aan te spreken beperkt door het bepaalde in art. 7:661 BW. Wellicht zal kennisname van die wettelijke bepaling meebrengen dat uw cliënt iets minder moeite heeft met het feit dat hij zich, via u, aan eenzijdige finale kwijting heeft gebonden.”
Op 27 juli 2010 heeft Shell aan [X] een bedrag van € 78.150,06 ter zake van de eindafrekening betaald.
De ontbindingsvergoeding van € 124.800,00 is op 19 augustus 2010 door Shell aan (de stamrecht-BV van) [X] betaald.
Op 1 september 2010 schreef mr. Sagel in een e-mail aan mr. Douma:
“Het enige punt dat thans nog rest, is het doorhalen van de appelprocedure bij het Haagse hof. Cliënte stelt er prijs op dat, alvorens daartoe wordt overgegaan, van de zijde van de heer [X] wordt bevestigd dat er inderdaad overeenstemming is bereikt op basis van het voorstel vervat in mijn e-mail van 21 mei jl. (10.57 uur in de ochtend), dat door u namens de heer [X] dezelfde dag (om 11.34 uur in de ochtend) bij e-mail is aanvaard.”
Daarop reageerde mr. Douma per e-mail van 6 september 2010:
“Ik heb uw e-mail d.d. 1 september 2010 met de heer [X] besproken.
Wilt u het Gerechtshof ’s-Gravenhagedat partijen overeenstemming hebben bereikt(…).”
De heer [X] en ik zien geen relevantie in de vermelding van de email(s) van 21 mei 2010 in de bovengenoemde (rol)berichten aan het gerechtshof. (…) Indien u het gerechtshof – toch – zou willen berichten dat de basis van de overeenstemming is (zijn) de emails van 21 mei 2010, dan staat u dat vrij doch onder de voorwaarde dat u dan tevens vermeldt dat de uiteindelijke overeenstemming meer omvat dan in die email(s) staat, te weten hetgeen is overeengekomen/vastgelegd in de emails van 15 en 16 juni 2010, doch ook in de emails van 24, 29, 30 juni 2010, 8, 12, 16 en 19 juli 2010. (…)”
Bij brief van 30 augustus 2013 heeft de gemachtigde van [X] Shell aangeschreven om over te gaan tot betaling van de correcte eindafrekening (berekend op € 139.590,94) en een compensatie voor het te laat betalen van de eerder opgestelde en uitbetaalde eindafrekening (€ 43.682,72).
3.
De vordering in het geding in eerste instantie en het oordeel van de kantonrechter
[X] heeft gevorderd Shell, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van:
- een bedrag van € 139.590,94, ter zake van de onjuiste eindafrekening, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2013; een bedrag van € 43.682,72, ter zake van de te laat betaalde eindafrekening aangaande de wettelijke verhoging en de wettelijke rente (welke tot 1 juli 2013 al in dit bedrag is
berekend) en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2013;
- een bedrag van € 1.302,71, ter zake van wettelijke rente over de periode 15 april 2010 tot 19 augustus 2010 ter zake van de te laat betaalde ontbindingsvergoeding;
- een bedrag van € 2.607,74, ter zake van buitengerechtelijke kosten;
- de kosten van het geding.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over een “correcte eindafrekening” in de e-mailcorrespondentie en dat het bedrag van die afrekening € 78.150,06 beloopt. Dat deze afrekening achteraf beschouwd anders had moeten zijn naar aanleiding van nieuwe jurisprudentie over de wijze van berekening van vakantiedagen, zoals [X] heeft gesteld, deed er naar het oordeel van de kantonrechter niet aan af dat partijen tot een vergelijk waren gekomen.
De kantonrechter heeft Shell veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de ontslagvergoeding van € 124.800,--, en wel vanaf de datum waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, 15 april 2010; op die datum was ook de ontslagvergoeding opeisbaar.
Verder heeft de kantonrechter Shell veroordeeld de wettelijke rente te voldoen over het bedrag van de eindafrekening (€ 78.150,06) vanaf 3 mei 2010, de datum van de eerst mogelijke dag van uitbetaling.
Verder is Shell veroordeeld een bedrag van € 535,50 wegens buitengerechtelijke kosten te voldoen, en is zij veroordeeld in de proceskosten.

4.Beoordeling in hoger beroep

4.1.
Het hof zal de zeven grieven die [X] in het principaal appel heeft aangevoerd en de drie grieven van Shell in het incidenteel appel, gezamenlijk behandelen.
Correct final payment
4.2.
[X] bestrijdt dat partijen in 2010 overeenstemming hebben bereikt over een “correct final payment”, een bindende afspraak over de hoogte van de door Shell verschuldigde eindafrekening wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dat doet hij tevergeefs. Het hof motiveert dat als volgt.
4.3.
De advocaten van partijen hebben in de periode vanaf maart tot en met augustus 2010 geruime tijd (voornamelijk) via e-mail gecorrespondeerd over een alomvattende regeling in het kader van de beëindigde arbeidsovereenkomst. Nadat mr. Sagel namens Shell op 27 mei 2010 in een brief een opsomming had gegeven van (de onderdelen van) de – in de ogen van Shell reeds tot stand gekomen – “final settlement” tussen partijen, is over verschillende elementen van de weergave van de final settlement door Shell nog gecorrespondeerd door de advocaten.
In zijn e-mail van 15 juni 2010 liet mr. Douma expliciet in het midden of toen reeds overeenstemming was bereikt en behield hij namens [X] alle rechten voor. In die e-mail schrijft mr. Douma dat [X] op twee punten (nog) niet akkoord was: de (al of niet ingeleverde ) bedrijfseigendommen (punt 7) en de finale kwijting die niet alleen ten gunste van Shell maar over een weer zou moeten gelden (punt 13). In deze e-mail vroeg mr. Douma verder “per omgaande” de ontbindingsvergoeding van € 124.800,-- over te maken en van de eindafrekening (totaal € 78.150,06) een deel, namelijk € 45.000,-- bruto, te voldoen.
Mr. Sagel schreef daarop, in zijn e-mail van 16 juni 2010, ten aanzien van punt 7 dat [X] “voor zover Shell bekend” alle eigendommen heeft ingeleverd. Aan de finale kwijtingsclausule, punt 10, wilde Shell, zo blijkt uit de reactie van mr. Sagel, niet tornen. Wel schreef hij dat de mogelijkheden voor Shell om [X] aan te spreken beperkt zouden zijn; daarbij wees hij op artikel 7:661 BW. Mr. Sagel schreef te denken dat [X] met deze wetenschap (ten aanzien van artikel 7:661 BW) wel minder moeite zou hebben met de eenzijdige kwijting.
4.4.
Gesteld noch gebleken is dat na deze e-mail van mr. Sagel, in juni, juli of augustus 2010, nog over iets anders is gecorrespondeerd dan over de (betaling van de) ontslagvergoeding en de daarvoor te vervullen formaliteiten alsmede over de betaling van het bedrag van de eindafrekening (€ 78.150,06 bruto) aan [X].
4.5.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de e-mail van mr. Douma van 6 september 2010 (deels geciteerd hiervoor bij 2.m) onmiskenbaar dat – ook naar de mening van [X] – overeenstemming was bereikt over een beëindigingsregeling. Van enig voorbehoud van rechten – waarin mr. Douma in de e-mailwisseling tot en met juni 2010 geregeld volhardde – is in deze e-mail van mr. Douma geen sprake (meer).
Nu na de als geruststellend bedoelde inhoud van de e-mail van mr. Sagel van de zijde van [X] kennelijk niet meer terug is gekomen op de kwestie van de finale kwijting, mocht Shell er op vertrouwen dat ook over dat beding overeenstemming was bereikt.
Of de overeenstemming al ultimo mei 2010 is bereikt, zoals Shell stelt, kan het hof in het midden laten.
4.6.
De grieven 1 tot en met 4 van [X], die zich richten tegen het oordeel van de kantonrechter dat partijen tot een vergelijk waren gekomen over de eindafrekening en dat deze regeling bindend was zijn, gelet op het voorgaande, ongegrond.
4.7.
In het principaal en in het incidenteel appel worden aan de orde gesteld:
- de wettelijke rente over de ontslagvergoeding,
- de wettelijke verhoging over het bedrag van de eindafrekening,
- de buitengerechtelijke kosten en
- de proceskosten.
Wettelijke rente over de ontslagvergoeding
4.8.
In de beschikking van 9 maart 2010 van de kantonrechter te Rotterdam, waarin de arbeidsovereenkomst tussen partijen is ontbonden, was een ontslagvergoeding van € 104.000,-- bruto toegewezen. Daarna is tussen partijen gecorrespondeerd over de hoogte van dat bedrag en is overeengekomen dat de ontslagvergoeding € 124.800,-- bruto zou bedragen. [X] wilde de ontslagvergoeding zonder inhoudingen op de bankrekening van zijn stamrecht-BV ontvangen. Op 18 juni 2010 heeft mr. Sagel gevraagd om de toezending van de “onderliggende stukken ten aanzien van de stamrechtovereenkomst”. Die stukken heeft [X] met enige vertraging door vakantie eerst op 26 juli 2010 aan Shell gezonden, waarna toen nog ontbrekende stukken op 11 augustus 2010 aan [X] zijn gevraagd en naar het hof begrijpt kort nadien zijn ontvangen. Op 19 augustus 2010 is de ontslagvergoeding betaald.
4.9.
Om te kunnen voldoen aan het verzoek van [X] tot overmaking van de ontslagvergoeding aan diens stamrecht-BV diende Shell te beschikken over stukken waaruit voldoende overtuigend bleek dat zij de ontslagvergoeding zonder inhoudingen (het bruto bedrag dus) kon uitbetalen. Voor [X] was de noodzaak voor Shell om over dergelijke stukken te beschikken duidelijk althans had die hem duidelijk moeten zijn. Shell heeft de ontslagvergoeding voldaan binnen een redelijke termijn (zeven dagen) nadat [X] de laatste benodigde stukken had aangeleverd. Naar het oordeel van het hof kan onder deze omstandigheden niet gezegd worden dat Shell in verzuim is gekomen en gehouden is wettelijke rente te vergoeden. Dat Shell bij het opvragen en vergaderen van de benodigde stukken zou hebben getalmd, heeft [X] niet (en zeker niet voldoende specifiek) gesteld.
De kantonrechter heeft Shell dan ook ten onrechte veroordeeld tot betaling van een rentevergoeding van € 1.302,71 nu van enig verzuim bij Shell geen sprake is geweest. De grief in het incidenteel appel die Shell hiertegen heeft gericht slaagt.
Wettelijke verhoging over het bedrag van de eindafrekening
4.10.
Partijen hebben gedurende de periode waarin intensief door de beide advocaten is gecorrespondeerd gediscussieerd over de hoogte van de omvang van het door Shell als eindafrekening te betalen bedrag. [X] vroeg Shell om uit het aan hem verschuldigde bedrag de te zijnen laste komende declaratie van mr. Douma te voldoen. Er vond een discussie plaats over de vraag of Shell de door mr. Douma in rekening te brengen BTW kon aftrekken zodat [X] die niet voor zijn rekening hoefde te nemen. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de hoogte van het eindafrekening en [X] heeft zich neergelegd bij het standpunt van Shell dat [X] (ook) de bedoelde BTW voor zijn rekening moest nemen.
Gezien de inhoud van de correspondentie tussen de beide advocaten is naar het oordeel van het hof de discussie over deze twee punten op 15 juni 2010 beëindigd en stond dus vast dat Shell € 78.150,06 bruto verschuldigd was en zij daarvan het bedrag van de declaratie van mr. Douma (waarvan de omvang toen nog niet vast stond) aan mr. Douma zou dienen uit te betalen. Op voornoemde datum heeft mr. Douma verzocht “per omgaande” over te gaan tot betaling van een voorschot van € 45.000,-- bruto, om het restant te voldoen op 25 juli 2010, namelijk na ontvangst (en aftrek) van de declaratie van mr. Douma. Het hof begrijpt dat Shell op 27 juli 2010 aan [X] heeft betaald, onder aftrek van het bedrag van de declaratie van mr. Douma.
4.11.
Naar het oordeel van het hof bestond er voor Shell geen goede reden om aan het verzoek tot betaling (van een voorschot van € 45.000,--) aan [X] geen gehoor te geven, temeer niet omdat er naar haar overtuiging toen al, op 15 juni 2010, definitieve overeenstemming bestond met [X]. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat Shell in verzuim is geweest met de nakoming van haar betalingsverplichting tot een bedrag van € 45.000,--. Zij was gehouden dit – opeisbare – bedrag te voldoen binnen een redelijke termijn van zeven dagen na 15 juni 2010, en is over dit bedrag de wettelijke rente verschuldigd. Daarnaast is Shell in beginsel de wettelijke verhoging, als bedoeld in artikel 7:625 BW, verschuldigd tot de dag van betaling, 27 juli 2010. Het hof ziet echter in de omstandigheden van het geval – de langdurige en wat moeizaam verlopen onderhandelingen waarin beide partijen uit waren op een alles omvattende regeling, het ontbreken van onwil bij Shell om de onderhandelingen snel af te ronden en aan haar verplichtingen te voldoen – aanleiding de wettelijke verhoging, zoals Shell ook heeft verzocht, te matigen, en wel tot nihil.
4.12.
Het hof is niet gebleken dat Shell ook te laat is geweest met de voldoening van het restantbedrag van de eindafrekening. De betaling daarvan zou plaatsvinden na de ontvangst van de declaratie van mr. Douma. Nu niet is aangevoerd wanneer die declaratie is toegestuurd aan Shell kan het hof niet vaststellen of Shell ten aanzien van dit restant in verzuim is geraakt. Dat betekent dat de gehoudenheid wettelijke rente te voldoen beperkt blijft tot het bedrag van € 45.000,--, zijnde het op 15 juni 2010 verlangde voorschot.
De buitengerechtelijke kosten
4.13.
[X] stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte slechts € 535,50 wegens buitengerechtelijke kosten heeft toegewezen, Shell meent dat de kantonrechter geen vergoeding wegens buitengerechtelijke kosten had moeten toewijzen.
Hiervoor is gebleken dat Shell (slechts) een vergoeding van wettelijke rente over de periode van 22 juni 2010 tot 27 juli 2010 verschuldigd was over een bedrag van € 45.000,--, te weten een bedrag van € 355,07. De vordering wegens buitengerechtelijke kosten van [X] beloopt € 2.607,74. Deze vordering doorstaat de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:95 BW slechts tot een bedrag van € 89,25,--. De grief van Shell tegen de toewijzing van de vordering van [X] treft aldus (deels) doel.
Proceskosten
4.14.
In eerste instantie heeft de kantonrechter Shell veroordeeld in de proceskosten. Voor een verhoging van het bedrag van de proceskostenveroordeling, zoals [X] met zijn grief 7 bepleit, bestaat geen grond omdat zijn betoog over het ontbreken van overeenstemming over een correct final payment, strandt.
Shell stelt dat [X] niets te vorderen had, zodat hij als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in eerste instantie veroordeeld had moeten worden.
4.15.
In hoger beroep is gebleken dat van de vordering van [X] (slechts) overblijft de aanspraak op de wettelijke rente ad € 355,07, alsmede een beperkt deel van de gevorderde vergoeding wegens buitengerechtelijke kosten. Die uitkomst rechtvaardigt dat de proceskosten in het geding in eerste instantie worden gecompenseerd. De grief van Shell treft dan ook gedeeltelijk doel.
Slotsom
4.16.
Het vonnis van de kantonrechter zal worden vernietigd. Shell zal worden veroordeeld aan [X] te voldoen de wettelijke rente ad € 355,07 en de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten ten bedragen van € 89,25. De proceskosten in het geding in eerste instantie zullen worden gecompenseerd.
Shell heeft gevorderd [X] te veroordelen het reeds door haar betaalde terug te betalen. Het is duidelijk dat [X] een deel van het door hem van Shell ontvangen bedrag terug moet betalen. Het hof zal daarom een daartoe strekkende veroordeling in het dictum opnemen.
wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De veroordelingen zullen, als verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de kantonrechter, tussen partijen gewezen op 29 januari 2015;
en opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt Shell tot betaling aan [X] van de wettelijke rente over een bedrag van € 45.000,-- over de periode van 22 juni 2010 tot 27 juli 2010, groot € 355,07;
  • veroordeelt Shell tot betaling aan [X] van € 89,25 wegens buitengerechtelijke kosten;
  • compenseert de proceskosten van het geding in eerste instantie;
  • veroordeelt [X] tot terugbetaling aan Shell van hetgeen hem onverschuldigd is betaald op grond van het vonnis van de kantonrechter en wel binnen acht dagen na betekening van dit arrest;
  • veroordeelt [X] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Shell begroot op € 1.937,-- wegens verschotten en op € 7.896,-- (3 punten x tarief IV, € 2.632,-- per punt) wegens salaris advocaat;
  • verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. Vetter, C.J. Frikkee en A.J.P. van Beurden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2016 in aanwezigheid van de griffier.