Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 27 september 2016
[naam] ,
[naam] ,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
1 januari 2012 te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met (iii) hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.
€ 1.477,80 bruto per maand, vermeerderd met wettelijke rente en wettelijke verhoging vanaf 1 januari 2013 tot 1 januari 2014, (ii) appellanten hoofdelijk veroordeeld tot afgifte aan [geïntimeerde] van de loonstroken over de periode van 1 januari 2012 tot 20 juni 2012 op straffe van verbeurte van een dwangsom, (iii) [appellant 3] veroordeeld tot afgifte aan [geïntimeerde] van de loonstroken over de periode van 20 juni 2012 tot
1 januari 2014 op straffe van verbeurte van een dwangsom, en (iv) appellanten hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.
“de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de tijd, bedoeld in artikel 667 lid 1, zonder tegenspraak [is] voortgezet”.In zoverre slagen de grieven.
r.o. 3.4) is onder meer geoordeeld (cursivering hof):
op grond van gedragingen van de werkgever heeft mogen aannemendat de arbeidsovereenkomst na afloop van de tijd waarvoor deze was aangegaan stilzwijgend werd voortgezet.”
belang van de rechtszekerheidten grondslag.
[…]
Zo zal in een geval waarin de werkgever heeft aangegeven de overeenkomst in het geheel niet te willen voortzetten, van hem kunnen worden verlangd de werknemer na afloop van de overeenkomst voor bepaalde tijd niet langer tot het werk toe te laten."
“de dagblad routes”), (ii) [appellant 1] op 16 januari 2013 aan [geïntimeerde] vroeg wanneer hij weer naar het werk zou komen (
“Kom je nog?”), (iii) [geïntimeerde] op 24 januari 2013 aan [appellant 1] schreef dat hij erg ziek is maar
“[z]odra de hoge koorts weg is kijk ik of het ff lukt om langs te komen”, waarop [appellant 1] onder meer antwoordde
“[v]voor mij is het ernstig druk met kunst en vliegwerk”en ïk had je al maanden geleden om een overzicht gevraagd. […] Laat me ff weten. [..] Dit is zeer dringend”. Dit alles wijst op voortzetting van de werkzaamheden van [geïntimeerde] na 1 januari 2013.
“in geen enkel geval sprake [is] geweest van enige vorm van arbeid in het kader van de arbeidsovereenkomst”(conclusie van antwoord sub 4), dit is in hoger beroep herhaald (memorie van grieven sub 4), maar tegelijkertijd wordt in hoger beroep ook en in strijd met de eerdere ontkenningen erkend dat de in r.o. 9 genoemde werkzaamheden zijn verricht, zij het dat daarbij wordt aangetekend – geparafraseerd – dat [appellant 1] niet de bedoeling had om [geïntimeerde] werk op te dragen en/of hem uit te nodigen om te komen werken (memorie van grieven sub 10 tot en met 12).
zonder tegenspraakheeft verricht onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken. Het gaat er hierbij om of [geïntimeerde] op grond van gedragingen van appellanten heeft mogen aannemen dat de arbeidsovereenkomst na 31 december 2012 stilzwijgend werd voortgezet. Naar het oordeel van het hof is dit het geval om de volgende redenen, in samenhang bezien.
bedoelinghad om [geïntimeerde] werk op te dragen en/of hem uit te nodigen om te komen werken, is dat onvoldoende onderbouwd, nog los van de vraag of die bedoeling bij [appellant 1] ontbrak. Op dit punt is van belang dat het hof - als gezegd - uit de Whatsapp-correspondentie heeft afgeleid dat [geïntimeerde] op verzoek van [appellant 1] na 31 december 2012 nog werkzaamheden heeft verricht. Het ligt dan op de weg van appellanten een dergelijk verweer goed te onderbouwen.
4 februari 2013 namens [appellant 1] is gezegd.
door [geïntimeerde]voor 1 januari 2013 namens [appellant 3] is gevoerd, is onvoldoende onderbouwd waarom de correspondentie over dreigende derdenbeslagen in relevante mate bijdraagt aan de in de brief van 8 februari 2013 gestelde dringende reden. Bij de dringende reden ligt volgens genoemde brief het zwaartepunt op het door [appellant 1] /appellanten verzaken van hun
“wettelijke plicht naar schuldeisers en deurwaarders”die
“grote financiële schade tot gevolg”heeft, hetgeen is veroorzaakt door het doelbewust en ernstig verzaken van zijn verplichtingen als werknemer door [geïntimeerde]
.Zonder toelichting, die ontbreekt, is niet in te zien wat bedoelde (niet overgelegde) correspondentie op dit (zwaarte)punt toevoegt aan de brief van deurwaarder Jongejan Wisseborn van 17 januari 2013. Uit de brief van deurwaarder Jongejan Wisseborn blijkt dat [appellant 1] en [appellant 2] op 11 juli 2012 zijn gedagvaard en dat dit heeft geleid tot hun hoofdelijke veroordeling bij vonnis van 5 oktober 2012. Er mag van worden uitgegaan dat die dagvaarding evenals genoemde brief van de deurwaarder [appellant 1] tijdig heeft bereikt, nu bij memorie van grieven sub 24 is gesteld dat [appellant 1] kennis nam van de op zijn huisadres ontvangen correspondentie die hem persoonlijk trof. Niet is gesteld dat eerst uit bedoelde nadere correspondentie is gebleken dat appellanten voor de betreffende schulden aansprakelijk zijn gesteld of dat het risico is ontstaan dat dit zal gebeuren. Het hof verwerpt daarom de stelling dat de nader gebleken correspondentie rechtvaardigde dat niet kort na ontvangst van de brief 17 januari 2013 het ontslag is gegeven. Bij deze stand van zaken is het ontslag op
8 februari 2013 niet onverwijld gegeven.
Beslissing
- bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam van 16 mei 2014 en 18 juli 2014;
- wijst de vorderingen van appellanten af;
- veroordeelt appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 308,-- aan griffierecht en € 1.788,-- aan salaris advocaat.