Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
Ter comparitie hebben partijen toelating verzocht tot de second opinion-procedure, waartoe partijen ieder het zogenaamde SO-formulier hebben ingevuld en ondertekend. De raadsheer-commissaris heeft ter comparitie beslist dat het verzoek wordt ingewilligd.
De zaak is verwezen naar de rol voor arrest, dat wordt gewezen op basis van het voorafgaand aan de comparitie overgelegde dossier houdende de stukken uit de eerste aanleg.
2.Beoordeling van het hoger beroep
De overeenkomst is door opzegging van de zijde van [appellant] geëindigd met ingang van [datum].
“Overwerk wordt uitbetaald met het salaris van de maand daarop.
Overwerktoeslag volgens cao bepalingen: 1e twee uur 35%, daarop volgende uren en zaterdag 54%, zondag 94%. Overwerk wordt uitbetaald in de maand mei.”
“lid 2: Indien de werknemer voor het verrichten van karweiwerkzaamheden moet reizen, zal de werkgever hem de reistijd als volgt vergoeden:
(…)
b. bij gebruikmaking van een eigen of van een door de werkgever ter beschikking gesteld vervoermiddel: de reistijd berekend in redelijke verhouding tot de reistijd volgens het openbaar vervoer over een vergelijkbare afstand.
- het beroep op verjaring door Airconomics ten aanzien van de overuren;
- de vordering wegens overuren, voor zover al dan niet verjaard;
- de niet genoten verlofuren;
- de loonbetaling over de maand juli 2011.
“Ik verzoek u vriendelijk om per einde dienstverband een correcte eindafrekening op te maken. Tevens verzoek ik u (…) de gemaakte overuren te specificeren en deze uit te betalen (…) Bij gebreke van tijdige betaling zal ik aanspraak maken op vergoeding van de wettelijke rente, de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten (…)”,valt niet een ondubbelzinnig voorbehoud van het recht op nakoming (te weten uitbetaling van alle gestelde overuren) te lezen en als zodanig heeft Airconomics de mededeling niet opgevat en niet op behoeven te vatten. Van stuiting was eerst sprake toen de juridisch adviseur van [appellant] bij brief van 30 december 2011 uitdrukkelijk aanspraak maakte op betaling van de gestelde overuren. De kantonrechter heeft de vordering wegens onbetaalde overuren niet toewijsbaar geoordeeld voor zover het gaat om bedragen die opeisbaar zijn geworden in de periode voorafgaand aan 30 december 2006. Het hof maakt dat oordeel tot het zijne. Verjaard is dan ook de vordering van [appellant] tot een bedrag van € 12.550,73 bruto.
Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter ten onrechte geconcludeerd dat Ridderkerk dient te worden aangemerkt als de ‘plaats waarvoor de dienstbetrekking is aangegaan’ in de zin van artikel 44 van de cao. Het enkele feit dat het kantoor van Airconomics is gevestigd in Ridderkerk en [appellant] op sommige dagen zijn werkzaamheden startte of eindigde op de vestiging in Ridderkerk is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat dit de plaats is waarvoor de dienstbetrekking is aangegaan. In dit verband acht het hof ook relevant dat in de arbeidsovereenkomst niets is bepaald over de ‘plaats van de werkzaamheden’, terwijl artikel 7:655 lid 1 sub b BW die verplichting wel voorschrijft voor de werkgever. Andere feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot de conclusie dat Ridderkerk dient te worden aangemerkt als ‘de plaats waarvoor de dienstbetrekking is aangegaan’ zijn door Airconomics gesteld noch gebleken. Airconomics heeft in haar conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie weliswaar gesteld dat aan [appellant] voor zijn indiensttreding nadrukkelijk gezegd is dat alleen een vacature/plek voor hem was in Ridderkerk, maar dit is door [appellant] betwist. Airconomics heeft gesteld dat het aan [appellant] zou zijn om bewijs te leveren dat er sprake zou zijn van een andere standplaats. Daarmee miskent Airconomics als werkgever haar verplichtingen uit hoofde van artikel 7:655 BW, terwijl Airconomics op dit punt bovendien geen ter zake dienend bewijsaanbod heeft gedaan, zodat het hof niet aan bewijslevering toekomt.
Het hof acht Airconomics niet gehouden reisuren van [woonplaats] naar de bedrijfsvestiging in Ridderkerk en terug aan [appellant] te vergoeden. Deze reistijd is niet gemaakt ten behoeve van ‘karweiwerkzaamheden’ als bedoeld in artikel 44 lid 3 cao en dient derhalve buiten beschouwing te blijven in de door [appellant] op te stellen specificatie.
De kantonrechter heeft over het door haar toegewezen bedrag een wettelijke verhoging van 50% bovenmatig geacht en heeft deze toewijsbaar geacht voor 20% van het toewijsbare bedrag. Gezien de lange tijdspanne waarover deze vordering is opgebouwd zonder dat [appellant] tussentijds aantoonbaar aanspraak heeft gemaakt op nakoming, heeft de kantonrechter met een beroep op de bijzondere omstandigheden van het geval tot deze beperking van de wettelijke verhoging kunnen komen. Het ligt op dezelfde grond voor de hand dat ook de wettelijke verhoging die betrekking heeft op de vergoeding van de reisuren voor karweiwerkzaamheden, ingrijpend wordt gematigd.
Slotsom