1.12.[geïntimeerde] heeft voor de door hem ten behoeve van [werkneemster] verrichte werkzaamheden facturen aan [appellante] gestuurd voor een totaalbedrag van € 3.344,00. De factuur van
14 september 2012 voor een bedrag van € 1.904,00 en de factuur van 18 oktober 2013 voor een bedrag van € 726,00 zijn onbetaald gebleven.
2. [appellante] heeft in eerste aanleg in conventie kort samengevat gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot het vergoeden van de door haar als gevolg van de aan haar opgelegde loonsanctie geleden schade, te vermeerderen met rente en kosten. Hieraan heeft [appellante]
- kort samengevat - ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] door zijn gebrekkige werkwijze niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting jegens [appellante] en voorts dat de onder verantwoordelijkheid van [geïntimeerde] ingeschakelde bedrijfsarts reeds in september 2010 had moeten adviseren tot het inzetten van het tweede spoor bij de re-integratie van [werkneemster] .
3. In reconventie heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten, rente en de proceskosten.
4. De rechtbank heeft de vorderingen in conventie afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank de gevorderde hoofdsom toegewezen, vermeerderd met rente en kosten.
5. [appellante] vordert in hoger beroep kort samengevat dat het door haar in eerste aanleg gevorderde alsnog wordt toegewezen. In hoger beroep legt [appellante] daaraan – naast de gronden die zij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht – ten grondslag dat [geïntimeerde] in september 2010 aan [appellante] had moeten adviseren bij de re-integratie van [werkneemster] het tweede spoor in te zetten.
6. Het hof ziet aanleiding de grieven per onderwerp te behandelen, maar zal eerst ingaan op het door [geïntimeerde] gevoerde processuele verweer
7. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] tijdens de in hoger beroep op 11 maart 2016 gehouden comparitie een nieuwe grief naar voren gebracht door te betogen dat [geïntimeerde] het plan van aanpak onjuist heeft opgesteld. Deze grief moet, aldus [geïntimeerde] , buiten beschouwing worden gelaten vanwege strijd met de zogenaamde twee-conclusieregel (vgl. onder meer: HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771, NJ 2010,154 m.nt. H.J. Snijders). Het hof overweegt als volgt.
8. In eerste aanleg en in de memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat bedrijfsarts [...] in september 2010 heeft geadviseerd tot het inzetten van het tweede spoor - wat wil zeggen: tot het zoeken naar re-integratiemogelijkheden buiten het bedrijf van [appellante] - en voorts dat de reden voor de aan [appellante] opgelegde loonsanctie is dat bij de re-integratie van [werkneemster] niet reeds in september 2010 het tweede spoor is ingezet.
Uit het van de comparitie van 11 maart 2016 opgemaakt proces-verbaal blijkt dat [geïntimeerde] – anders en onverenigbaar met wat hij in deze procedure tot en met de memorie van antwoord steeds heeft betoogd – heeft aangevoerd dat de loonsanctie niet het gevolg is van het te laat inzetten van het tweede spoor, maar dat sprake is van een misverstand: er zou geen sprake zijn van een advies van de bedrijfsarts van september 2010 tot het inzetten van het tweede spoor, wel van een plan van aanpak met genoemde datum. Het UWV zou ten onrechte daaruit de conclusie hebben getrokken dat er wel een advies van september 2010 was met genoemde inhoud.
9. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] zelf met genoemde standpuntwijziging gehandeld in strijd met de twee-conclusieregel. Dit nieuwe verweer had uiterlijk bij memorie van antwoord moeten worden aangevoerd. [appellante] heeft hierop in zijn pleitnota slechts gereageerd, hetgeen hem bezwaarlijk kan worden verweten. Er is geen grond om ten behoeve van [geïntimeerde] een uitzondering op de twee-conclusieregel te maken. Ook de goede procesorde verzet zich ertegen de nieuwe standpunten van [geïntimeerde] te onderzoeken. Dit laatste geldt evenzeer voor de eerst ter pleidooi in hoger beroep door [geïntimeerde] ingenomen stelling dat hij [appellante] er door middel van een (overigens niet overgelegd) e-mailbericht van 23 juli 2012 op attent heeft gemaakt dat het UWV per abuis uit het plan van aanpak heeft afgeleid dat de bedrijfsarts in september 2010 tot het inzetten van het tweede spoor heeft geadviseerd.
10. Nu partijen daarover tot en met de memorie van antwoord in hoger beroep niet hebben getwist (sterker nog: [geïntimeerde] heeft dit met zoveel woorden aangevoerd, getuige zijn conclusie van antwoord bij randnummers 9 en 20 en zijn memorie van antwoord bij randnummer 5) en de nieuwe stelling over bedoeld “misverstand” ook daarom onvoldoende is onderbouwd, zal het hof er gelet op het voorgaande vanuit gaan dat:
- bedrijfsarts [...] met betrekking tot de re-integratie van [werkneemster] in september 2010 heeft geadviseerd tot het inzetten van het tweede spoor,
- de reden voor het opleggen van de loonsanctie aan [appellante] is dat bij de re-integratie van [werkneemster] niet reeds in september 2010 het tweede spoor is ingezet.
11. Ten overvloede overweegt het hof nog dat als het gewijzigde standpunt van [geïntimeerde] wel was geaccepteerd, dit niet tot een andere beoordeling zou hebben geleid. In dat geval moet immers op grond van de eigen stellingen van [geïntimeerde] worden geoordeeld dat het plan van aanpak onjuist was voor zover inhoudende dat vanaf de eerste arbeidsongeschiktheidsdag ingezet werd op reïntegratiewerkzaamheden in het tweede spoor. [geïntimeerde] heeft het plan van aanpak opgesteld en ondertekend en moet – nu hij de
re-integratie van [werkneemster] begeleidde – hebben geweten van de onjuistheid van deze vermelding. Daar komt bij dat [geïntimeerde] de fout niet tijdig heeft onderkend, waardoor deze in de procedure in bezwaar en beroep ongecorrigeerd is gebleven, met (handhaving van) de loonsanctie als resultaat. Gelet op deze omstandigheden is [geïntimeerde] tekortgeschoten. Van [geïntimeerde] mocht immers als redelijk handelend en redelijk bekwaam register-arbeidsdeskundige worden verwacht dat hij een inhoudelijk juist plan van aanpak zou opstellen en als er in dat plan toch foutieve informatie zou staan, hij die fouten tijdig zou corrigeren.