ECLI:NL:GHDHA:2016:1869

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
200.160.420
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over rechtsgeldigheid van cessie van vorderingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de Slowaakse rechtspersoon Projekty A Montaze S.R.O. (hierna: PAM) tegen CS Factoring B.V. en Empac Group B.V. PAM heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin de voorzieningenrechter de door PAM gelegde conservatoire beslagen op vorderingen van Empac heeft opgeheven. PAM stelt dat de vorderingen rechtsgeldig zijn gecedeerd aan CS, maar het hof oordeelt dat de cessie nietig is. De zaak draait om de vraag of de overdracht van het vorderingsrecht aan CS rechtsgeldig heeft plaatsgevonden conform artikel 3:94 BW. Het hof overweegt dat de factorovereenkomst als akte van levering kan worden gezien en dat de mededeling aan de debiteuren voldoet aan de wettelijke vereisten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt PAM in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.160.420/01
Rolnummer rechtbank : C/10/459132 / KG ZA 14-859

arrest van 5 juli 2016

inzake

rechtspersoon naar Slowaaks recht Projekty A Montaze S.R.O.,

gevestigd te Sala (Slowakije),
appellante,
hierna te noemen: PAM,
advocaat: mr. J.P. Heering te Den Haag,
tegen
1. CS Factoring B.V.,
gevestigd te Obdam,
2. Empac Group B.V.,
gevestigd te Goes,
geïntimeerden,
hierna respectievelijk te noemen: CS en Empac,
in hoger beroep niet verschenen.

Het geding

Bij exploot van 5 november 2014 is PAM in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, team handel, tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 9 oktober 2014. Op de rol van 2 december 2014 is verstek verleend aan CS en Empac. Bij memorie van grieven van 16 februari 2016 (met producties) heeft PAM vijf grieven aangevoerd.
Op 1 maart 2016 heeft PAM de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Voor zover de door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten door PAM niet zijn bestreden, zal ook het hof daarvan uitgaan. De wel bestreden feiten zal het hof in de navolgende feitenweergave niet als vaststaand aanmerken. Voor zover PAM erover klaagt dat de voorzieningenrechter niet alle naar de mening van PAM relevante feiten heeft opgenomen in het feitenoverzicht faalt de grief, daar de voorzieningenrechter daartoe niet is gehouden. Wel klaagt PAM er terecht over dat de voorzieningenrechter bij het verloop van de procedure de akte houdende overlegging producties, met de producties 1 tot en met 13, niet heeft genoemd. Het hof heeft kennis genomen van deze producties en de volgens PAM relevante feiten en zal hiermee rekening houden bij zijn overwegingen.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
Credit Sales B.V., thans CS, en Empac hebben op (het hof leest) 31 juli 2013 een zogenoemde "overeenkomst tot koop en levering van handelsvorderingen" gesloten (verder: de factor-overeenkomst), inhoudende dat Empac haar handelsvorderingen onder bepaalde voorwaarden aan CS verkoopt en levert. In artikel 1 van de factorovereenkomst is bepaald:
"1. Gedurende de looptijd en onder de (opschortende) voorwaarden van de bepalingen van deze overeenkomst verkoopt Verkoper aan Credit Sales gelijk Credit Sales van Verkoper, koopt nader te specificeren (toekomstige) handelsvorderingen van Verkoper die nog aan afnemers van Verkoper dienen te worden gefactureerd (hierna ook te noemen: de “Vorderingen”). Verkoper verklaart dat deze overeenkomst als akte tot levering (bij voorbaat) van de Vorderingen is bestemd, terwijl deze levering door Credit Sales (bij voorbaat) wordt aanvaard.
(…)
3. De nadere specificatie van de Vorderingen en de acceptatie ervan door Credit Sales vindt plaats op de door Credit Sales opgestelde en aan Verkoper af te geven koopafrekening.
(…)"
2.2
Op de facturen die Empac voor door haar verrichte werkzaamheden verstuurde staat blijkens de als productie 6 bij de dagvaarding in eerste aanleg overgelegde factuur de volgende mededeling:
"Empac Group B.V. maakt gebruik van factoring. In verband daarmee is het vorderingsrecht van (het vrije gedeelte van) deze factuur overgedragen aan CS Factoring B.V. te Obdam. Rechtsgeldige en bevrijdende betaling van het (vrije gedeelte van) deze factuur kan uitsluitend, en binnen de op deze factuur gestelde betalingstermijn, plaatsvinden door betaling op rekening (…) ten name van CS Factoring B.V. te Obdam."
2.3
PAM heeft na daartoe verkregen verlof op 22 juli 2014 ten laste van Empac conservatoir beslag gelegd onder (voor zover thans nog van belang) Valveco Reconditioning Services B.V. (hierna: Valveco) en BAM Leidingen en Industrie B.V. (hierna: BAM) op vorderingen die Empac heeft dan wel uit een bestaande rechtsverhouding zal krijgen. PAM heeft Empac gedagvaard in de hoofdzaak.
2.4
Bij e-mailbericht van 29 juli 2014 schreef CS aan Valveco:
"Wij hebben kennis genomen van de beslaglegging op facturen van onze klant EMPAC Group B.V.
EMPAC Group maakt gebruik van factoring. In verband hiermee zijn desbetreffende vorderingen reeds verkocht en geleverd aan CS Factoring B.V. (voorheen Credit Sales B.V.) Derhalve behoren de vorderingen niet meer tot het voor verhaal vatbare vermogen van EMPAC. Dat betekent tevens dat beslag daarop niet meer mogelijk is.
Bijgaand treft u aan de akte van cessie (factorovereenkomst en tevens koopafrekeningen voor nadere specificatie), waaruit blijkt dat de vorderingen reeds voor het moment van beslaglegging zijn gecedeerd aan CS Factoring B.V. Doormiddel van de op de facturen vermeldde cessietekst heeft u als debiteur hiervan mededeling ontvangen.
De beslaglegging treft geen doel en u dient de vorderingen uiterlijk op vervaldatum, te voldoen op zonder bankrekening nr (…)"
2.6
Door Valveco is een verklaring derdenbeslag afgelegd, waarin zij zich jegens zowel PAM als CS op een opschortingsrecht beroept.
2.7
In eerste aanleg vorderden CS en Empac – zakelijk weergeven – PAM te veroordelen om de ten laste van Empac gelegde derdenbeslagen onder BAM en Valveco op te heffen, dan wel op straffe van verbeurte van een dwangsom aan hen mee te delen dat deze derdenbeslagen geen doel hebben getroffen. Voorts vorderden CS en Empac PAM op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden onder BAM en Valveco nieuwe beslagen ten laste van Empac te leggen alsmede PAM te veroordelen toekomstige beslagen ten laste van Empac direct op te heffen indien CS kan aantonen dat de vorderingen waarop beslag wordt gelegd aan haar zijn verkocht en geleverd.
2.8
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter (voor zover thans nog relevant) de door PAM ten laste van Empac onder Valveco en BAM gelegde beslagen opgeheven en bepaald dat PAM bij ieder volgend verzoek tot het leggen van een conservatoir beslag ten laste van Empac genoemd vonnis dient over te leggen, met veroordeling van PAM in de proceskosten.
2.9
Bij vonnis van 30 september 2015 heeft rechtbank Midden-Nederland Empac in de in rov. 2.3 bedoelde hoofdzaak veroordeeld tot betaling aan PAM van een bedrag van € 43.375,50, vermeerderd met rente en kosten.
3.1
In hoger beroep vordert PAM blijkens de appeldagvaarding de vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende de afwijzing van de inleidende vorderingen, met veroordeling van CS en Empac in de kosten van beide instanties. Voor zover PAM in de toelichting op haar grieven beoogt meer te vorderen dan de vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de inleidende vorderingen, is sprake van een vordering in reconventie, hetgeen niet voor het eerst mogelijk is in hoger beroep. Reeds hierom gaat het hof voorbij aan de in de toelichting op de grieven gedane nadere "verzoeken" van PAM.
3.2
PAM stelt zich ook in hoger beroep op het standpunt dat geen sprake is van een geldige overdracht van het vorderingsrecht. Zij beroept zich daarbij onder meer op het arrest van dit hof van 8 oktober 2013 (ECLI:NL:GHDHA:2013:4707), op het arrest van 24 januari 2012 van het hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2012:BV1865) en op het vonnis van de rechtbank Overijssel van 14 augustus 2012 (ECLI:NL:RBOVE:2013:1830). Volgens PAM zijn – zo begrijpt het hof – de betreffende vorderingen niet rechtsgeldig overgedragen, en – voor zover de vorderingen wel zouden zijn overgedragen – is niet voldaan aan de mededelingsplicht. Ten aanzien van BAM beroept PAM zich voorts op de door BAM gehanteerde algemene voorwaarden, die, aldus PAM, zowel met verbintenisrechtelijk als goederenrechtelijk gevolg een cessie verbieden.
3.3
Het hof overweegt als volgt.
Nu PAM een rechtspersoon is naar buitenlands recht en de vordering uit dien hoofde een internationaal karakter heeft, dient eerst de vraag beantwoord te worden of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. Naar het oordeel van het hof is dit het geval daar ingevolge het bepaalde in artikel 22, lid 5 (oud) van de Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken het gerecht van de lidstaat van de plaats van tenuitvoerlegging bevoegd is. Voor zover zou moeten worden geoordeeld dat conservatoir beslag niet onder tenuitvoerlegging van beslissingen valt, geldt dat PAM geacht moeten worden de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te hebben aanvaard (artikel 24 van genoemde Verordening), daar zij op basis van de inleidende dagvaarding vrijwillig is verschenen voor de Nederlandse rechter anders dan met het doel de bevoegdheid te betwisten.
3.4
Een vordering kan volgens artikel 3:94 BW op twee manieren worden geleverd. Gebeurt dit op de in artikel 3:94, lid 1 BW vermelde wijze, dan is een onderhandse of authentieke akte vereist, gevolgd door mededeling van de akte tot levering aan de schuldenaar van de geleverde vordering. Kiest men voor de in art. 3:94, lid 3 BW vermelde wijze, dan is eveneens een onderhandse of authentieke akte vereist. Als de levering op de voet van artikel 3:94, lid 3 BW geschiedt bij onderhandse akte, dan wordt zij eerst voltooid door registratie van deze akte.
3.5
Niet in geschil is dat Empac en CS hebben beoogd de levering van de in geding zijnde vorderingen te laten plaatsvinden door een ondershandse akte (de factorovereenkomst) gevolgd door mededeling aan de schuldenaren van de overgedragen vorderingen (in casu: Valveco en BAM). De vraag die partijen verdeeld houdt is of de akte van levering en de mededeling daarvan aan de schuldenaar voldoen aan de daaraan op grond van artikel 3:94, lid 1 BW te stellen eisen.
3.6
Naar het voorlopig oordeel van het hof kan de factorovereenkomst worden gezien als akte van levering als bedoeld in artikel 3:94, lid 1 BW. Uit zowel de benaming van de overeenkomst als artikel 1, lid 1 van de factorovereenkomst blijkt immers duidelijk dat de akte als zodanig is bedoeld. De gecedeerde vordering moet in de akte in voldoende mate worden bepaald. Daartoe dient de akte de gegevens te bevatten aan de hand waarvan, eventueel achteraf, kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. Aan dit aan artikel 3:84, lid 2 BW ontleende vereiste kunnen voorts geen strenge eisen worden gesteld. Gezien het bepaalde in artikel 1, lid 3 van de factorovereenkomst, is naar het voorshands oordeel van het hof aan dit vereiste voldaan.
3.7
Daarmee komt het hof toe aan de vraag of is voldaan aan de voor een rechtsgeldige cessie benodigde mededeling. In artikel 3:94, lid 1 BW is geen regeling gegeven voor de vorm waarin de daar bedoelde mededeling van de akte moet worden gedaan. Dit betekent dat artikel 3:37 BW van toepassing is. Daarin wordt bepaald dat mededelingen in elke vorm kunnen geschieden en in één of meer gedragingen besloten kunnen liggen.
De vereiste mededeling heeft betrekking op het feit dat een akte van overdracht is opgemaakt, in die zin dat het de debiteur duidelijk moet zijn dat de vordering is (of wordt) overgedragen (vereiste i). De mededeling hoeft niet nauwkeurig de inhoud van de akte weer te geven (Parl. gesch. BW Boek 3, blz. 395). Voorts dient de mededeling de in de akte genoemde naam van de cedent te vermelden (zie HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2162) (vereiste ii).
3.8
Zoals het hof eerder in zijn bovengenoemde uitspraak van 8 oktober 2013 heeft overwogen, hoeft een debiteur uit de enkele mededeling op de betreffende facturen dat gebruik wordt gemaakt van factoring, niet te begrijpen dat sprake is van cessie. Als een bedrijf gebruik maakt van factoring betekent dit naar algemeen spraakgebruik immers slechts dat zij haar debiteurenadministratie en -beheer heeft uitbesteed en dat betaling dient plaats te vinden aan de factor. Dit kan juridisch op verschillende manieren zijn ingekleed en daarbij hoeft niet steeds sprake hoeft te zijn van cessie. De omstandigheid dat gebruik wordt gemaakt van factoring gevolgd door de mededeling dat in verband hiermee
het vorderingsrechtvan (het vrije gedeelte van) de factuur
is overgedragen, kan naar het voorlopig oordeel van het hof echter moeilijk anders worden begrepen dan als mededeling dat de vordering is overgedragen. Deze mededeling voldoet aan het hiervoor genoemde, met artikel 3:94, lid 1 BW beoogde doel, temeer nu de debiteur aan wie de mededeling wordt gedaan kan verlangen dat hem een uittreksel van de akte en titel ter hand wordt gesteld (zie artikel 3:94, lid 4). Naar het voorlopig oordeel van het hof is aan vereiste i) voldaan.
3.9
Het hof stelt vast dat moet worden aangenomen dat eveneens aan vereiste ii) is voldaan, daar PAM niet is opgekomen tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat CS in feite dezelfde onderneming is als Credit Sales en dat zij slechts haar naam heeft veranderd.
3.1
Dit betekent naar het voorshands oordeel van het hof dat op 22 juli 2014 aan de constitutieve vereisten voor een rechtsgeldige cessie was voldaan, zodat het betoog van PAM dat geen geldige overdracht tot stand is gekomen faalt.
3.11
Dit wordt niet anders door het feit dat artikel 10 van de Algemene Inkoop- en Onderaannemingsvoorwaarden van BAM bepaalt dat cessie zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van BAM verboden is. Ook als het hof er vanuit gaat dat in deze procedure voldoende vaststaat dat genoemde algemene voorwaarden op de overeenkomst waaruit de facturen voortvloeien van toepassing zijn, geldt dat mogelijk is dat BAM schriftelijk heeft toegestemd met afwijking daarvan. Een en ander klemt te meer, daar vaststaat dat BAM in de periode na de factorovereenkomst steeds aan CS heeft betaald. Voor nadere bewijslevering leent deze procedure zich niet. Naar het voorlopig oordeel van het hof staat daarom in deze procedure onvoldoende vast dat de bodemrechter in een eventuele bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat in casu ten aanzien van BAM een cessieverbod geldt.
3.12
Een en ander betekent dat het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en PAM zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van de voorzieningenrechter, team handel, in rechtbank Rotterdam van 9 oktober 2014;
- veroordeelt PAM in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van CS en Empac tot op heden begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, F. Damsteegt-Molier en W.M. Limborgh en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2016 in aanwezigheid van de griffier.