ECLI:NL:GHDHA:2016:1715
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging ter zake van smaad door gebrek aan klacht
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld zonder oplegging van straf of maatregel, maar heeft hoger beroep ingesteld. De tenlastelegging betrof smaad, waarbij de verdachte opzettelijk de eer en goede naam van de aangever zou hebben aangerand door bepaalde feiten te communiceren aan gemeenteraadsleden van de Gemeente Katwijk. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging, omdat er niet voldaan was aan het klachtvereiste dat vereist is voor vervolging op basis van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft overwogen dat, volgens artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht, vervolging ter zake van artikel 261 in beginsel niet kan plaatsvinden zonder een ingediende klacht door het slachtoffer. Hoewel er aangifte was gedaan, ontbrak een formele klacht en bleek uit de aangifte niet dat de aangever wenste dat de verdachte werd vervolgd. Het hof heeft ook vastgesteld dat de uitzondering op het klachtvereiste, zoals genoemd in artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht, niet van toepassing was in deze zaak, omdat er geen strafverzwarende omstandigheden waren die betrekking hadden op een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn functie.
Daarom heeft het hof, met vernietiging van het vonnis waarvan beroep, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. De beslissing van het hof is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juni 2016.