GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.156.008/01
Rolnummer rechtbank : 1209138 RL EXPL 12-26368
arrest van 21 juni 2016
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M. Breur te Den Haag,
Stichting Rijnlands Lyceum,
gevestigd te Wassenaar,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: SRL,
advocaat: mr. R.J. Wiebosch te Haarlem.
De verdere loop van het geding
Voor het verloop van het geding tot 21 oktober 2014, verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Bij dat tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft op 11 februari 2015 plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] negen grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel (met producties) heeft SRL de grieven bestreden en één incidentele grief aangevoerd. Vervolgens heeft SRL een akte tot rectificatie genomen en heeft [appellant] de incidentele grief bestreden bij memorie van antwoord in incidenteel appel.
Op 20 mei 2016 hebben partijen hun zaak doen bepleiten door hun respectievelijke advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Voor zover de door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten door partijen niet zijn bestreden, zal ook het hof daarvan zal uitgaan. Daar waar zij wel zijn bestreden, zal het hof deze niet als vaststaand aannemen.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1Tot SRL behoren vier scholen voor voortgezet onderwijs. Elke school heeft een eigen directieteam onder leiding van een rector. De bestuurder van SRL voert als eindverantwoordelijke overleg met genoemde leidinggevenden, en wordt daarbij ondersteund door een Centraal Servicebureau. In de periode in dit geding van belang was tot 1 februari 2008 de heer [X] en daarna [Y] (verder: [Y]) bestuurder van SRL.
2.2[appellant], geboren op [datum], is van augustus 2006 tot en met 29 juni 2010 (mogelijk met een onderbreking begin 2008) werkzaam geweest voor SRL. Hij startte in dienstbetrekking en werkte aansluitend van 1 februari 2007 tot 31 december 2007 als freelancer voor SRL. Blijkens de door partijen op 1 februari 2007 getekende overeenkomst van opdracht voor de periode tot uiterlijk 31 december 2007, was de taak van [appellant]
"het verrichten van werkzaamheden ter herstructurering en verbetering van de financiële en organisatieprocessen en reorganisatie van het Centraal Bureau van de opdrachtgever".Met ingang van 1 juli 2007 werd [appellant] benoemd tot Chef de Bureau van het Centraal Servicebureau. Op 7 april 2008 is [appellant] opnieuw in dienst getreden van SRL, blijkens de akte van benoeming voor onbepaalde tijd en in de functie van Controller/Manager Centraal Servicebureau. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO Voortgezet Onderwijs (verder: de CAO) van toepassing. Het salaris van [appellant] bedroeg laatstelijk € 5.913,--, vermeerderd met een arbeidsmarkttoeslag van € 1.003,-- per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
2.3[Z], indertijd in dienst van Mazars Paardekooper Hoffmann N.V., thans werkzaam als zelfstandige (verder: [Z]), was de belastingadviseur van SRL. Zij heeft SRL geadviseerd omtrent de zogenoemde Latiss-constructie, waarbij SRL met Stichting Latiss een aantal overeenkomsten is aangegaan (uitsluitend) met het oog op BTW-voordeel. Voor het met succes toepassen van deze constructie – die overigens niet onomstreden was, – was het essentieel dat alle (formele) voorschriften van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (betreffende de onderliggende overeenkomsten, de facturatie, alsmede de aangifte en afdracht van omzetbelasting) strikt werden nageleefd. [Z] heeft in haar hoedanigheid als extern BTW-adviseur ook andere BTW-kwesties (o.a. met betrekking tot de nieuwbouw van een van de scholen) voor SRL behandeld.
2.4Bij brief van 29 augustus 2005 heeft de Belastingdienst aan [Z] bericht:
"In uw brief van 15 juli verzoekt u mij (namens uw cliënt: Het Rijnlands Lyceum Oegstgeest) akkoord te gaan met uw constatering dat de door u voorgestelde (…) constructie niet wordt aangetast indien het huidige wetsvoorstel doorgang zal vinden.
Dit verzoek kan ik echter niet honoreren. Op voorhand ben ik van mening dat in casu sprake is van een constructie hetgeen op zichzelf bezien reeds een akkoordverklaring blokkeert. (…) Bovenstaande staat natuurlijk niet in de weg aan de mogelijkheid voor uw cliënt om de door u voorgestelde handelwijze te gaan hanteren. Te zijner tijd zal dan bij een boekenonderzoek worden beoordeeld of de Belastingdienst zich hierin ook kan vinden."
2.5In een niet gedateerd memo van [Z] (het vermeldt "…… 2006" als datum) over de "Financieringsstructuur investeringen in roerende zaken" is onder meer vermeld:
"Bij de stichting heeft overigens al een controle door de Belastingdienst plaatsgevonden, waarna de structuur is goedgekeurd. (…) Voor Rijnlands zal er overigens geen administratieve lastenverzwaring optreden. Alle benodigde werkzaamheden zullen worden uitgevoerd door de stichting en/of door Mazars."
2.6De Belastingdienst heeft bij SRL een boekenonderzoek uitgevoerd. Bij brief van 14 april 2009 gericht aan [Z] heeft de Belastingdienst meegedeeld dat zij akkoord gaat met teruggave van omzetbelasting van (slechts) € 156.664,-- (in plaats van door SRL verwachte € 1.372.553,--).
2.7Op 13 oktober 2009 schreef [Y] het volgende aan [Z]:
"[appellant], hof)
is vanmorgen gebeld door de belastingdienst. Ze hebben van ons een bezwaarschrift ontvangen. (…) Los daarvan geeft de betrokken ambtenaar aan de we ook inhoudelijk geen schijn van kans hebben. Ze geven aan flink genoeg te hebben van het dossier.
En daarenboven zijn er nu ook nog wijzigingen in de regelgeving, zo zei de belastingambtenaar, waardoor onze 'constructie' nu en in de toekomst nog kritischer zal worden beoordeeld. Met die bril op wordt ook het reeds toegekende bedrag weer kwestieus.
Eigenlijk heeft hij ons geadviseerd om het nu toegekende bedrag te accepteren, ook dat bedrag komt immers weer op losse schroeven te staan als we het bezwaarschrift doorzetten. Ook jij zult waarschijnlijk zo langzamerhand moeten vaststellen dat de kansen inmiddels fors zijn afgenomen, omdat de gegevens ontbreken (…)".
De Latiss-constructie is uiteindelijk in overleg met de Belastingdienst ontbonden.
2.8In december 2009 heeft [Y] aan het bureau [het adviesbureau] de opdracht gegeven "de ondersteuning" te evalueren en te adviseren over verbeteringen. Op 3 februari 2010 presenteerde [het adviesbureau] haar bevindingen.
2.9Bij brief van 23 februari 2010 heeft [Y] aan [appellant] medegedeeld dat hij werd ontheven van zijn verantwoordelijkheid als controller en manager van het bureau, omdat [appellant] het benodigde vertrouwen van [Y] had geschaad. [appellant] werd de facto geschorst.
2.1Bij brief van 8 maart 2010 heeft [Y] [appellant] op de hoogte gesteld van een door derden te verrichten onderzoek naar de, onder verantwoordelijkheid van [appellant] gedane, incomplete dan wel foutieve aangiften omzetbelasting en de transparantie van de door [appellant] aangeleverde begrotingscijfers, exploitatieoverzichten en control rapporten.
2.11Het onderzoek naar de transparantie van de door [appellant] aangeleverde cijfers, is op verzoek van SRL verricht door registeraccountant [W] van KPMG (verder: [W]), de vaste accountant van SRL. [W] bracht op 21 april 2010 rapport uit. [W] is in verband met dit rapport bij uitspraak van 2 april 2012 door de accountantskamer berispt, onder meer omdat [W] bij zijn onderzoek geen hoor en wederhoor heeft toegepast en omdat niet kon worden vastgesteld dat het door [W] uitgebrachte rapport een deugdelijke grondslag had. Het daartegen door [W] ingestelde hoger beroep is op 20 februari 2014 door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven ongegrond verklaard.
2.12Het onderzoek naar de BTW-aangiften werd opgedragen aan de fiscalist [V] van KPMG Meyburg & Co (verder: [V]). Bij brief van 21 juni 2010 schreef [V] onder meer als volgt aan [Y]:
"(…)
Rijnlands heeft in 2007 met Stichting Latiss overeenkomsten gesloten terzake van het vestigen van vruchtgebruik op door Rijnlands aangeschafte roerende zaken. Deze overeenkomsten behelsden een recht van vruchtgebruik ten behoeve van de Stichting Latiss die vervolgens de roerende zaken verhuurde aan Rijnlands, Stichting Latiss financierde de vestiging van het vruchtgebruik middels een lening die Rijnlands verstrekte. Naar mij is medegedeeld door uw belastingadviseur mevrouw [Z] zou hiervoor een schriftelijk akkoord zijn van de Belastingdienst. Mevrouw Hooiman heeft het bestaan van dit akkoord ontkend. Zij merkte op dat zij deze constructies namens de Belastingdienst bestrijdt aangezien sprake zou zijn van misbruik van recht. Ik kan uit eigen wetenschap melden dat de fiscus inderdaad dit soort constructies in die periode bestreed. Door mevrouw Hooijman is aan mij medegedeeld dat zij heeft vastgesteld dat de BTW die door Rijnlands terzake van de vestiging van het vruchtgebruik in het eerste kwartaal via een factuur in rekening is gebracht niet op aangifte is aangegeven en dus ook niet voldaan. (…) Het betreft in casu een bedrag ter grootte van ± € 220.000. Dit betekent dat de Belastingdienst op dit moment tot naheffing kan overgaan en dit bedrag in beginsel met een boete van 100% zal verhogen. (…) Aangezien, naar mijn mening, sprake is van een opzettelijk onjuiste aangifte over het eerste kwartaal van 2007, is sprake van een strafbaar feit ex artikel 69 AWR dat kan worden beboet met een gevangenisstraf of een geldboete. (…)
Op grond van het vorenstaande concludeer ik dat Rijnlands als gevolg van het doen van onjuiste aangiften alsmede het niet voldoen aan de informatieplicht en de plicht tot deponering van jaarrekeningen een aanzienlijk financieel nadeel heeft geleden.(…) Een en ander had mijns inziens kunnen worden voorkomen door volledig en tijdig communiceren met de betrokken instanties.
Naast het financiële nadeel bestaat het risico tot strafrechtelijke vervolging en beboeten. Dit risico bestaat ook voor u als feitelijk leidinggevende. (…)"
2.13Bij brief van 23 juni 2010 schreef de advocaat van SRL aan de toenmalige advocaat van [appellant]:
"Inmiddels heeft de fiscalist van cliënte naar aanleiding van zijn onderzoek naar de BTW-positie van cliënte en de fiscale eenheid waarvan cliënte deel uitmaakt, kenbaar gemaakt. Ik voeg een kopie van diens rapportage van 21 juni jl. hierbij.
Cliënte acht de bevindingen van de fiscalist zodanig ernstig, dat zij in overweging moet nemen om aan uw cliënt alleen al op grond daarvan ontslag uit zijn arbeidsovereenkomst te verlenen. Cliënte merkt de bevindingen van de fiscalist daarbij vooralsnog aan als een dringende reden in de zin van artikel 6:677 jo 6:678 BW.
Zij baseert zich daarbij met name op de navolgende omstandigheden:
a)
uw cliënt heeft verzuimd een bedrag van € 220.000,-- aan omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2007 aan te geven en op aangifte te voldoen (…)
b)
uw cliënt heeft ondanks herhaald verzoek verzuimd aan de Belastingdienst informatie te verstrekken omtrent een verzoek om teruggave van BTW over het 4e kwartaal van 2006 ten bedrage van € 1.372.553,-- (…)
c)
uw cliënt heeft ondanks herhaald verzoek verzuimd tijdig informatie aan de Belastingdienst te verstrekken ten aanzien van de door hem verzorgde aangiften BTW over het jaar 2009 (…)
d)
uit onderzoek is gebleken dat alle door uw cliënt over het jaar 2009 gedane aangiften omzetbelasting onjuist zijn.
e)
in strijd met zijn verplichtingen als controller heeft uw cliënt nagelaten zorg te dragen voor (tijdige) deponering van de jaarrekeningen 2005, 2006 en 2009 van Rijnland Education Worldwide. (…)
f)
als gevolg van de tekortkomingen van uw cliënt zijn contacten met de Belastingdienst is de relatie tussen cliënt en de Belastingdienst aanzienlijk verstoord geraakt en behoeft cliënt niet te rekenen op coulance van die kant;
g)
de hierboven onder a) en b) genoemde tekortkomingen betreffen de aan uw cliënt bekende fiscale constructie inzake Latiss. Uw cliënt valt aan te rekenen dat hij in zijn contacten met de Belastingdienst ten aanzien van de BTW-aspecten met betrekking tot deze constructie geen consistente lijn heeft gevolgd. Uw cliënt heeft kennelijk eigenmachtig besloten de door de Stichting aan Latiss in rekening gebrachte BTW niet aan te geven. Tegelijkertijd heeft uw cliënt de aan cliënte in rekening gebrachte BTW echter wel teruggevorderd, maar heeft hij verzuimd de noodzakelijke informatie in verband met deze gewenste teruggave (tijdig) te verstrekken. Jegens de bestuurder heeft uw cliënt in verband met deze teruggave consequent het standpunt ingenomen dat deze "hard" zou zijn en heeft hij deze ook als zodanig in de boeken van de Stichting verwerkt. (…)
Alvorens haar definitieve standpunt te bepalen, stelt cliënte uw cliënt in de gelegenheid om haar op de hoogte te stellen van zijn zienswijze omtrent de bevindingen van de fiscalist. Deze reactie zie ik gaarne per omgaande tegemoet. (…)"
Het rapport [V] was per abuis niet bij de brief gevoegd, maar is later alsnog per fax aan [appellant] verzonden.
2.14Bij brief van 29 juni 2010 van [Y] heeft SRL [appellant] op staande voet ontslagen. In deze brief staat onder meer het volgende:
"3. Op 15 juli 2009 heb ik met u gesproken over uw functioneren. Tijdens dit gesprek zijn enige aandachtspunten in uw functioneren benoemd, onder andere met betrekking tot de kwaliteit van de dienstverlening van de onder u ressorterende afdelingen en uw aansturing.
4. Mede gelet op deze aandachtpunten (…) heb ik in december 2009 aan [het adviesbureau] opdracht gegeven om door middel van interviews de ondersteuning te evalueren, die door het Centraal Bureau aan de scholen wordt verleend en tot een advies ter verbetering van de dienstverlening te komen. (…)
5. Op 3 februari 2010 zijn de bevindingen uit de interviews en de daarop gebaseerde adviezen van [het adviesbureau] in uw bijzijn besproken met de externe onderzoeker. Uw opstelling tijdens dit gesprek is zowel door mij als door de onderzoeker ervaren als provocerend, confronterend en onheus. (…)
6. Kort voor uw vakantie van 9 tot 18 februari stelde ik vast dat er zich ontoelaatbare en onverklaarde verschuivingen voordeden in uw financiële rapportages die ik niet langer in de richting van de Raad van toezicht, medezeggenschapsorganen en rectoren voor mijn verantwoording kon nemen. Tijdens uw vakantie bleek bovendien een onacceptabele verhoging van de ICT-kosten over 2009 die u niet had begroot en niet eerder in uw tussentijdse rapportages had toegelicht, terwijl u daarvan wel op de hoogte was. (…)
11. Via mijn brieven van 2 en 9 maart 2010 heb ik u (…) op de hoogte gesteld van mijn besluit om door KPMG (de instellingsaccountant) onderzoek te laten instellen naar de transparantie van de door u aangeleverde cijfers in de begroting, de exploitatieoverzichten en de controlerapporten en de aansluiting tussen deze cijfers in de administratie, alsmede om tevens onderzoek te laten verrichten naar de aanzienlijke verschuivingen die zich in bepaalde posten hebben voorgedaan, respectievelijk de verschillen tussen de begroting en de realisatie van bepaalde posten (zoals ICT), de daaraan ten grondslag liggende redenen en de daaraan verbonden mogelijke (toekomstige) risico’s. (…)
12. De bevindingen van de instellingsaccountant zijn neergelegd in een conceptrapportage van 21 april 2010. (…) Uw visie heeft mij in het geheel niet kunnen overtuigen van de onjuistheid van mijn eigen bevindingen en die van KPMG.
13. De bevindingen met betrekking tot de fiscale positie van de Stichting en de fiscale eenheid waarvan de Stichting deel uitmaakt, zijn mij meegedeeld via een brief van KPMG Meijburg van 24 mei 2010. (…)
14. Voorafgaande aan de totstandkoming van de beide hiervoor genoemde rapportages heb ik u verzocht alle benodigde medewerking aan de rapporteurs van KPMG te verlenen. Ik moet constateren dat u dat niet heeft gedaan, daar u heeft geweigerd de inhoud van de Excelbestanden waaruit de herkomst van de door u in de diverse rapportages opgenomen cijfers kon worden afgeleid, respectievelijk geverifieerd, aan de onderzoekers te ontsluiten door afgifte van de door u gehanteerde wachtwoorden. (…) Overigens heb ik vastgesteld dat de conclusies van KPMG mijn eigen bevindingen hebben bevestigd. (…)
16. Ik verwijs u naar de brief van de raadsman van de Stichting van 23 juni 2010 aan uw raadsman, waarin deze heeft aangegeven dat de bevindingen van de fiscalist van KPMG Meijburg mij op het eerste gezicht zodanig ernstig voorkwamen dat deze een dringende reden voor uw ontslag op staande voet opleverden. In het kader van zorgvuldig hoor en wederhoor heb ik mijn definitieve standpunt dienaangaande evenwel opgeschort tot nadat u in de gelegenheid was geweest om mij uw visie ten aanzien van deze bevindingen kenbaar te maken. Deze visie heb ik niet ontvangen. Ik beschouw de door KPMG Meijburg geconstateerde tekortkomingen, zowel ieder op zichzelf als in hun onderlinge samenhang bezien, als volstrekt ontoelaatbaar voor een werknemer in uw positie. U heeft de Stichting bloot gesteld aan het risico van aanzienlijk fiscaal nadeel en de Stichting en mij als bestuurder aan het niet denkbeeldige risico van strafrechtelijke vervolging. U bent in ontoelaatbare mate en verwijtbaar tekortgeschoten in uw essentiële verplichtingen als controller, waaronder uw verplichting tot het verstrekken van volledige, tijdige en juiste informatie aan zowel mijzelf als de Belastingdienst. Door uw handelwijze is de relatie tussen de Stichting en de Belastingdienst in ernstige mate verstoord geraakt.
17. Derhalve deel ik u hierbij mijn besluit mee tot ontslag op staande voet uit uw arbeidsovereenkomst als controller/manager CSB en wel met ingang van heden.
Gewichtige omstandigheden
18. Voor zover de hierboven onder 15 vermelde feiten en omstandigheden geen dringende reden in de zin der Wet opleveren, deel ik u bij deze mede dat deze door mij worden aangemerkt als gewichtige omstandigheden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 9.a.1 lid 2 sub a jo 9.a.5 sub i van de CAO VO. Derhalve stel ik u bij deze op de hoogte (…) van mijn voornemen om u, subsidiair te weten voor zover zich geen dringende reden voor onmiddellijke beëindiging van uw arbeidsovereenkomst mochten hebben voorgedaan, te ontslaan wegens gewichtige omstandigheden zoals bedoeld in voornoemd artikel 9.a.5 sub i met inachtneming van een opzegtermijn van 3 maanden.
19. Aan dit subsidiaire voornemen liggen, behalve hetgeen ik hierboven onder 15 heb opgemerkt, mede de navolgende overwegingen ten grondslag.
21.1Er zijn zeer gegronde redenen om te twijfelen aan de juistheid van de cijfers die u in de begroting, de managementrapportages en de controlerapporten heeft opgenomen. (…)
21.2Ik constateer daarnaast dat door u eigenmachtig en herhaaldelijk tussentijdse aanpassingen zijn aangebracht in de door mij vastgestelde en de door de Raad van Toezicht goedgekeurde begroting. (…)
21.3In uw functie als controller behoort ondermeer tot uw taak mij tijdig en juist te informeren omtrent ontwikkelingen die het financiële resultaat van de Stichting (aanzienlijk) kunnen beïnvloeden. Ik constateer evenwel achteraf, dat diverse posten een zeer aanzienlijke overschrijding ten opzichte van de begrote posten vertonen, zonder dat ik daar in enig opzicht over ben geïnformeerd. (…)
21.4U bent tekortgeschoten in een adequaat debiteurenbeheer, hoewel dit door de instellingsaccountant werd aangemerkt als één van de belangrijkste taken voor 2010 en er door mij ter zake een expliciete opdracht aan u was gegeven. (…)
21.5Het ontbreekt u blijkbaar op essentiële punten aan essentiële deskundigheid, onder andere met betrekking tot de BTW-plicht van onderwijsinstellingen. (…) U heeft nagelaten zich terzake voldoende te (laten) informeren of assisteren en u heeft derhalve eigenmachtig onjuiste aangiften gedaan, waaruit een zeer aanzienlijk financieel en strafrechtelijk risico voor de Stichting is voortgevloeid. U heeft mij over de discussie met de Belastingdienst over de vragen die uw aangiften opriepen niet geïnformeerd, hetgeen ik eveneens beschouw als een bijzonder ernstige omissie van uw kant.
(…)"
2.15In de CAO, zoals deze gold ten tijde van het ontslag en waar naar wordt verwezen in de ontslagbrief, was onder meer het volgende bepaald:
"9.a.1 Beëindiging van het dienstverband
(…)
2 (…) het beëindigen van een dienstverband voor onbepaalde tijd, geschiedt:
a. door opzegging (…)