Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de [raadsmedewerker] namens de raad.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2009. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was in beroep gegaan tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, die op 25 januari 2016 de minderjarige onder toezicht had gesteld van de gecertificeerde instelling, met ingang van 25 januari 2016 tot 25 januari 2017. De moeder voerde aan dat de beschikking niet goed gemotiveerd was en dat de ondertoezichtstelling niet mocht worden gebruikt om een omgangsregeling af te dwingen. De raad voor de kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, stelde dat de minderjarige in zijn sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling werd bedreigd door het ontbreken van contact met zijn vader.
Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen. Het hof oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de minderjarige zijn vader sinds 2014 niet meer heeft gezien en dat de moeder het contact afhoudt, onvoldoende grondslag biedt voor een ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling. Cruciaal was dat de minderjarige zich positief ontwikkelt en er geen zorgen zijn over de thuissituatie bij zijn moeder. Het hof benadrukte dat de ouders in een juridische strijd verwikkeld zijn, maar dat dit niet afdoet aan de positieve ontwikkeling van de minderjarige. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.