Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
Het hof ziet onder ogen dat het in de Aanwijzing Opiumwet geformuleerde voornemen om niet te vervolgen uiteraard afhankelijk is van overleg in de lokale driehoek. In de onderhavige situatie was er evenwel geen verschil van opvatting tussen Openbaar Ministerie en de gemeente Leiden over het ongemoeid laten van de door de gemeente gedoogde coffeeshops zolang deze zich aan de AHOJG-voorwaarden hielden. Naar het oordeel van het hof vloeit hieruit voort dat het op de inhoud van de Aanwijzing Opiumwet zoals hiervoor geciteerd gebaseerde vertrouwen van de Leidse coffeeshopexploitant die deze voorwaarden naleefde, dat hij voor de strafbare feiten waarmee de gedoogde exploitatie gepaard ging niet zou worden vervolgd, gerechtvaardigd is.
Vaststaat dat de onderhavige coffeeshop over 2010 een jaaromzet bereikte van omstreeks € 900.000,-. Voorts staat vast dat het lokaal bestuur in Leiden het aanhouden van een stash beschouwt als inherent aan de exploitatie van een bestuurlijk gedoogde coffeeshop. Tot slot heeft de advocaat-generaal ter zitting van het hof het standpunt ingenomen dat het verdachte is die zelf heeft verkozen om een bestuurlijk gedoogde coffeeshop te exploiteren en zich daarmee zelf in de situatie heeft gebracht dat hij (kennelijk) is aangewezen op het ter aanvulling van zijn verkoopvoorraad onderhouden van een stash. Bij die stand van zaken beschouwt het hof de onderhavige stash als in 2010 kennelijk noodzakelijk voor de exploitatie van de bestuurlijk gedoogde coffeeshop ‘t Groenewoud.
lokaal bestuur en het Openbaar Ministerie destijds bewust geen gezamenlijk beleid ontwikkelden met betrekking tot de toelaatbaarheid van een stash, het zogenoemde achterdeurbeleid. Dit achterdeurbeleid werd door het bestuur van de gemeente Leiden kennelijk zelfstandig gehanteerd en is in het overleg van het bestuur met de coffeeshophouders – onder wie de exploitant van de coffeeshop [coffeeshop] - aan de orde geweest. Het Openbaar Ministerie is bij dit overleg met de coffeeshophouders niet aanwezig geweest. Het hof is evenwel van oordeel dat, gegeven de vaststelling van de kennelijke noodzaak van het aanhouden van de stash voor de exploitatie van de coffeeshop, het ontbreken van een gezamenlijk beleid van lokaal bestuur en Openbaar Ministerie op dit punt aan de gerechtvaardigdheid van het vertrouwen zoals hiervoor beschreven niet afdoet.
Tegen de achtergrond van de in de Aanwijzing Opiumwet in gulle bewoordingen omschreven erkenning van het belang van een gedoogstelsel van coffeeshops ter bescherming tegen ongereguleerde drugsverkoop, is immers gegeven het door het lokaal bestuur gehanteerde en met de coffeeshophouders besproken achterdeurbeleid, redelijkerwijs niet voorzienbaar dat door het Openbaar Ministerie wel vervolging wordt ingesteld tegen in de Aanwijzing weliswaar niet uitdrukkelijk aanvaard maar ter verwezenlijking van de in de Aanwijzing erkende belangen kennelijk noodzakelijk en door het lokaal bestuurder als inherent aan die exploitatie geaccepteerd strafbaar handelen. Dit geldt temeer, nu de in de Aanwijzing Opiumwet opgenomen passage:
BESLISSING
mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. H.A. Holthuis, in bijzijn van de griffier mr. E. van Doren.