Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 2 februari 2016
HERBEL BELEGGINGEN B.V.,
[VGSA],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
“OK Aat en veel succes!”.
De courtage te voldoen aan VGSA op basis van het behaalde resultaat bedraagt € 30.365 per september 2011. (….)”
“Ik stel voor de laatste declaratie VGSA pas betaalbaar te stellen na gebleken betaling van de nieuwe huur door alle huurders.”. Dezelfde dag antwoordt [A] per mail
“OK AAT”.
“OK AAT”.
maar aangezien daarvan per heden de helft echt zeker gesteld is stellen wij voor de factuur te crediteren en een nieuwe factuur te maken voor het bedrag van € 15.116,41.
die via allonges zijn vastgelegd. De resterende zaken die nu in de procedures via Boekel lopen rekenen we dan pas af als ze dezelfde onherroepelijke status hebben bereikt. (…)”
Grief Iluidt dat de kantonrechter ten onrechte een aantal feiten als vaststaand heeft aangemerkt en ten onrechte een aantal andere feiten niet als vaststaand heeft aangemerkt. Deze grief faalt. Het hof heeft de feiten hierboven zelfstandig vastgesteld. Er is geen rechtsregel die de rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Voor zover de grief mede omvat de stelling dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat Herbel kadastraal eigenaresse is van panden in het winkelcentrum Crimpenhof, verwijst het hof naar r.o. 8 e.v. hieronder.
grief IIIvoert Herbel aan dat de kantonrechter ten onrechte de Haviltex-toets heeft toegepast op de vraag wie contractspartij was en dat bovendien de uitkomst van de desbetreffende beoordeling onjuist is. Herbel herhaalt haar standpunt dat zij niet de contractspartij is van VGSA.
Grief IVbouwt op grief III voort en luidt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat Herbel het verweer dat zij geen contractspartij was pas heeft gevoerd toen het tot een procedure kwam en dat het verweer dat de facturen aan OGBF Crimpenhof waren gestuurd te vaag zou zijn, alsmede dat de vraag aan wie gefactureerd is onvoldoende zegt over wie contractspartij is. Met
griefV betoogt Herbel dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat partijen geen behoefte hebben gehad om expliciet vast te leggen wie de contractuele partijen waren. Herbel voert aan dat het feit dat de facturen zijn gestuurd aan OGBF Crimpenhof die de facturen heeft doen betalen, te zien is als een “expliciet formeel vastleggen” als door de kantonrechter bedoeld.
Grief VIluidt dat de kantonrechter ten onrechte betekenis heeft toegekend aan het feit dat Herbel partij was in de huurprijsherzieningsprocedures die zijn opgestart tegen de huurders die niet akkoord gingen met huurverhoging. Herbel stelt dat de keuze voor een bepaalde eisende partij in een procedure geen invloed meer kan hebben op de partijen bij een toen al lang bestaande overeenkomst. Voorts voert Herbel aan dat het VGSA zelf is geweest die ervoor heeft gekozen om de procedures tegen de huurders op naam van Herbel te voeren en dat het ook VGSA is geweest die de advocaat heeft geïnstrueerd.
Grief IIstrekt ten betoge dat de kantonrechter het standpunt van Herbel onvolledig heeft weergegeven in het vonnis en een belangrijk verweer niet heeft vermeld, te weten dat VGSA “al goed (zelfs vorstelijk)” betaald was voor haar inspanningen omdat haar uurdeclaraties al waren voldaan. Volgens Herbel is dat van belang in verband met de vraag wat een redelijke of gebruikelijke wijze van berekening van een courtage zou zijn.
Grief VIIluidt dat de kantonrechter ten onrechte de overeenkomst inhoudelijk aldus heeft uitgelegd dat VGSA daar ten tijde van haar faillissement nog enig vorderingsrecht aan kon ontlenen. Herbel wijst erop dat zij gemotiveerd heeft aangevoerd dat de memo van 4 februari 2009 niet de inhoud van de overeenkomst weergeeft en dat de kantonrechter daar niet op in is gegaan. Voorts betoogt Herbel dat de kantonrechter het ten onrechte onwaarschijnlijk heeft geacht dat VGSA aanbood een courtage te rekenen die afhing van de uiteindelijke uitkomst van op dat moment volstrekt onzekere toekomstige acties van huurders, nu, aldus Herbel, bij courtage het juist wezenlijk is dat het gaat om het te bereiken resultaat. Bovendien heeft de kantonrechter volgens Herbel onvoldoende gewicht toegekend aan het feit dat VGSA hoe dan ook goed werd betaald, namelijk op urenbasis, zodat de opdracht aantrekkelijk bleef ongeacht de uitkomst.
Grief VIIIis gericht tegen de overweging dat de stelling dat het in de branche gebruikelijk is om een courtage af te spreken over het resultaat, te algemeen en te vaag zou zijn en tegen de verwerping van het daarop gebaseerde verweer. Herbel herhaalt in dit verband haar aanbod om het door haar gestelde branchegebruik te bewijzen.
Grief IXhoudt in dat de kantonrechter ten onrechte de stellingen van de curator heeft aangevuld, althans anders heeft weergegeven dan de curator zelf had gedaan.
Hier is geen rekening gehouden met eventuele huurprijsverlagingen die zouden kunnen worden opgestart door huurders”in de memo bij de offerte van 4 februari 2009 (ook) een ondersteuning kan vormen voor haar uitleg. Wat daar echter ook van zij, de curator heeft terecht erop gewezen dat VGSA reeds in het memo van 8 september 2011 expliciet heeft laten weten dat zij de courtage berekende op basis van de huurverhogingen (zie hierboven onder 1.5.), terwijl toen al bekend was dat er enkele huurverlagingen tot stand zouden (kunnen) komen. De hierna verstuurde factuur van 10 oktober 2011 sloot geheel op dit memo aan. Noch het memo noch de factuur is gevolgd door enig protest van Herbel. Ook de mail van 13 februari 2012 (zie 1.8.), waarin expliciet wordt verwezen naar de factuur en wordt voorgesteld deze nog even te laten liggen, is geen aanleiding geweest voor een protest van Herbel, inhoudende dat volgens afspraak de courtage zou worden berekend op basis van het saldo van huurprijsverhogingen én –verlagingen, en datzelfde geldt voor de mail van 6 september 2012 (zie 1.9.), waarin opnieuw uitdrukkelijk wordt vermeld dat de courtage is berekend over de huurverhogingen. Het hof leidt hier met de curator uit af dat er geen onduidelijkheid en (dus ook) geen meningsverschil bestond over de gemaakte afspraak en dat beíde partijen ervan uitgingen dat VGSA recht had op een percentage van (uitsluitend) de bereikte huurverhogingen. Daarmee is niet meer relevant wat al dan gebruikelijk is in de branche, nog daargelaten dat partijen iets kunnen afspreken wat niet gebruikelijk is. Evenmin is relevant het feit dat VGSA al voor haar uren was betaald, nu de afspraak nu eenmaal was: uurvergoeding plús courtage. Voor zover Herbel voorts al bedoelt te stellen dat VGSA in de uitvoering van haar opdracht tekort is geschoten (zie o.a. memorie van grieven p. 3 onderaan en p. 6, 2e alinea), dan geldt dat dit niet het door Herbel kennelijk beoogde effect heeft, aangezien de enkele (overigens betwiste) stelling dat sprake is van wanprestatie een debiteur niet van zijn betalingsverplichting bevrijdt.
grief X(inhoudende dat de kantonrechter de curator had moeten belasten met het bewijs van de stellingen dat Herbel contractspartij is, dat uit de afspraken tussen partijen volgt dat de huurverlagingen buiten beschouwing moeten blijven en dat de courtage marktconform is) niet slaagt.
Grief XI(ten onrechte heeft de rechtbank de nevenvorderingen (rente en kosten) toegewezen) bouwt op voorgaande grieven voort en deelt dus het lot daarvan.
Grief XIItot slot (ten onrechte heeft de kantonrechter de vorderingen toegewezen) heeft geen zelfstandige betekenis.