1.4.[appellant] heeft de woning per 1 april 2015 ontruimd.
2. NISO heeft in eerste aanleg, na eisvermeerdering, gevorderd, verkort en zakelijk weergegeven: (i) de veroordeling van [appellant] tot betaling aan haar van een bedrag van € 5.697,66, zijnde de huurachterstand (€ 4.697,66) en achterstallige bijdragen voor Eneco (€ 1.000,-) tot en met november 2014, te vermeerderen met wettelijke rente, (ii) de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling van [appellant] tot ontruiming van het gehuurde en (iii) de veroordeling van [appellant] tot betaling van € 750,- voor elke maand dat [appellant] het gehuurde niet zal hebben verlaten na de datum waarop hij het gehuurde dient te verlaten ingevolge de uit te spreken ontbinding. [appellant] heeft verweer gevoerd en reconventionele vorderingen ingesteld. Deze reconventionele vorderingen, die deels zijn toegewezen, zijn in appel niet meer aan de orde.
3. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter, voor zover in appel van belang, [appellant] veroordeeld tot betaling aan NISO van € 5.697,77 aan achterstallige huur en achterstallige Eneco-bijdragen, berekend tot en met november 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding. Voorts heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en [appellant] veroordeeld tot ontruiming en tot betaling van € 750,- per maand met ingang van december 2014 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt. [appellant] is in de kosten veroordeeld en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4. [appellant] vordert in appel dat het vonnis wordt vernietigd en dat hij wordt ontheven van voormelde veroordeling, met alsnog afwijzing van de vorderingen van NISO. Zijn enige grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de betalingsachterstand € 5.697,60 bedroeg en dat die achterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
5. Voorop gesteld wordt dat ook in hoger beroep bij verstek een vordering moet worden afgewezen wanneer deze de rechter ongegrond of onrechtmatig voorkomt (artikel 139 Rv jo 353 Rv, vgl. ECLI:NL:HR:2010:BL8504). Verder geldt dat, gelet op de devolutieve werking van het appel, de grieven moeten worden beoordeeld mede met inachtneming van hetgeen de wederpartij in eerste aanleg heeft aangevoerd. 6. [appellant] betoogt dat hij de maanden november 2013 tot en met januari 2014 contant heeft betaald en verwijst naar een brief van 27 februari 2014 aan NISO waarin hij meldt dat hij over deze maanden geen kwitanties heeft gekregen. Volgens [appellant] is de kantonrechter ten onrechte aan dit verweer voorbij gegaan op grond van de overweging dat [appellant] deze, reeds in eerste aanleg bij antwoordakte vermelde brief niet als productie bij die akte had gevoegd. [appellant] stelt dat hij de brief wel degelijk als productie in het geding heeft gebracht. Het hof stelt vast dat inderdaad uit het door [appellant] in appel overgelegde faxrapport lijkt te volgen dat hij destijds de bewuste brief bij de antwoordakte heeft gevoegd. NISO, die in appel niet is verschenen, heeft dit ook niet weersproken. Hieruit volgt dat [appellant] reeds in eerste aanleg het gemotiveerde verweer heeft gevoerd dat hij de maanden november 2013 tot en met januari 2014 contant heeft betaald. NISO heeft dat dus kunnen meewegen bij haar beslissing om wel of niet in appel te verschijnen. Zij heeft niettemin verstek laten gaan en aldus de gelegenheid voorbij laten gaan om haar aan haar eisvermeerdering ten grondslag liggende stelling dat over de bewuste maanden niets is betaald, nader te onderbouwen in het licht van dit gemotiveerde verweer. Het hof neemt daarom aan dat het verweer juist is en dat de maanden november 2013 tot en met januari 2014 dus wel zijn betaald, zodat de betalingsachterstand met (3 x € 750,- is) € 2.250,- moet worden verminderd, zoals door [appellant] is aangevoerd. Het door [appellant] gedane bewijsaanbod is in zoverre niet meer relevant.
7. [appellant] heeft voorts in appel onweersproken aangevoerd dat de Huurcommissie bij uitspraak van 2 april 2015 heeft geoordeeld dat de maximaal redelijke huur met ingang van 1 november 2014 € 356,55 bedraagt. Volgens [appellant] moet de huurachterstand daarom nog verder worden verminderd met een bedrag van € 1.467,25. Naar het hof begrijpt is dit bedrag als volgt berekend: 5 maanden (november 2014 tot en met maart 2015) x € 293,45 (te weten het verschil tussen de oorspronkelijke huur van € 650,- en het door de Huurcommissie genoemde bedrag van € 356,55) is € 1.467,25. [appellant] ziet er echter aan voorbij dat de in het bestreden vonnis vermelde huurachterstand is berekend tot en met november 2014; de kantonrechter is dus alleen ten aanzien van de maand november 2014 uitgegaan van een te hoge huurachterstand (namelijk € 650,- in plaats van € 356,55), maar de overige door [appellant] genoemde maanden zijn in het bestreden vonnis nog niet meegenomen. Voor zover [appellant] bedoelt dat hij zich op verrekening kan beroepen ten aanzien van het te veel betaalde over de maanden vanaf november 2014 tot en met maart 2015, geldt dat hij niet heeft gesteld dat hij over die maanden enig bedrag heeft betaald, hetgeen temeer voor de hand had gelegen nu NISO bij akte in eerste aanleg nog heeft gesteld dat [appellant] na september 2014 is opgehouden te betalen. Ook ziet [appellant] er kennelijk aan voorbij dat de huur tot en met oktober 2014 ongewijzigd is gebleven en dat vaststaat, zo heeft de kantonrechter onbestreden geoordeeld, dat aan [appellant] over die periode geen beroep op opschorting toekomt.
8. Nu de door de kantonrechter vastgestelde betalingsachterstand voor het overige niet bestreden is, staat gelet op het voorgaande vast dat [appellant] de volgende achterstand heeft laten ontstaan:
- maart 2014: € 750,- niet betaalde huur en bijdrage Eneco;
- april tot en met juli 2014: in totaal € 400,- niet betaalde bijdrage Eneco;
- augustus en september 2014: in totaal € 797,66 te weinig huur en niet betaalde bijdrage Eneco;
- oktober 2014: € 750,- niet betaalde huur en bijdrage Eneco,
- november 2014: € 456,55 niet betaalde huur en bijdrage Eneco,
i.e. totaal € 3.154,21, te weten een achterstand in de betaling van de huur van € 2.254,21, hetgeen neerkomt op een achterstand over bijna vier maanden, en een achterstand van € 900,- in de betaling van de bijdrage voor Eneco over negen maanden.
9. Voorop staat dat uit het bepaalde in artikel 6:265, lid 1 BW volgt, dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het is hierbij aan de tekortschietende partij om zich voldoende gemotiveerd op deze uitzondering te beroepen. Bij de beoordeling dient de rechter verder rekening te houden met alle door partijen genoegzaam gemotiveerd aangevoerde omstandigheden van het geval waaronder eventueel ook omstandigheden die hebben plaatsgevonden na de gestelde tekortkoming. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende aangevoerd om het beroep op de uitzondering te honoreren; het hof verwijst naar het hiervoor onder 7 overwogene.
10. De conclusie luidt dat het appel deels slaagt en dat het vonnis in conventie (het vonnis in reconventie is, zoals hierboven reeds is overwogen, niet aan het hof ter beoordeling voorgelegd) zal worden vernietigd voor zover het gaat om de omvang van de betalingsachterstand tot en met november 2014 en de hoogte van het met ingang van december 2014 te betalen bedrag nu immers de kantonrechter ten onrechte nog is uitgegaan van een maandelijkse huur en bijdrage Eneco van in totaal € 750,00. Voor het overige (de uitgesproken ontbinding en veroordeling tot ontruiming, alsmede de veroordeling in de proceskosten en de uitvoerbaar bij voorraadverklaring) zal het vonnis worden bekrachtigd. [appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van appel worden veroordeeld, welke kosten aan de zijde van NISO op nihil kunnen worden gesteld.