1.4.De ontruiming op basis van het hieronder weer te geven bestreden vonnis van 7 januari 2015 heeft op 12 februari 2015 plaatsgevonden.
2. [geïntimeerde] heeft bij inleidende dagvaarding van 21 juli 2014 gevorderd, verkort en zakelijk weergegeven: (i) de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling van [appellant] tot ontruiming, (ii) de veroordeling van [appellant] om aan [geïntimeerde] te voldoen een bedrag van € 2.136,30 (de maanden juni en juli 2014), met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding, en (iii) de veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 1.068,15 (excl. huurverhoging) voor iedere maand dat [appellant] het gehuurde in zijn bezit zal houden met ingang van 1 augustus 2014, een en ander met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
3. Lopende de procedure heeft [appellant] nog betalingen gedaan. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter vastgesteld dat er, berekend tot en met november 2014, nog een huurachterstand bestond van € 273,85. De kantonrechter heeft de vordering sub (ii) tot dat bedrag toegewezen en tevens de ontbinding en veroordeling tot ontruiming uitgesproken. [appellant] is voorts veroordeeld tot betaling van € 1.068,15 met ingang van december 2014 tot aan de dag van de ontruiming.
4.
Grief 1is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat per november 2014 sprake was van een huurachterstand van € 273,85. Volgens [appellant] is ten onrechte een betaling van € 1.000,- op 5 augustus 2014 niet meegenomen. Met
grief 2betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de huurachterstand van € 273,85 en het feit dat [appellant] vanwege het vonnis van 1 juli 2014 een gewaarschuwd man was, de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. Volgens [appellant] is dat eerdere vonnis onder bijzondere omstandigheden tot stand gekomen, nu destijds door toedoen van [geïntimeerde] grote onduidelijkheid bestond omtrent de hoogte van de huurachterstand en de gedane betalingen. Voorts stelt [appellant] dat hij in afwachting van het vonnis van 1 juli 2014 de maanden juni en juli 2014 niet heeft betaald, omdat het heel wel denkbaar was dat de vordering van [geïntimeerde] zou worden afgewezen en dat [appellant] aanspraak zou kunnen maken op terugbetaling van eerder betaalde huur. Zelfs indien ten tijde van het wijzen van het bestreden vonnis sprake was van een achterstand van € 273,85, dan rechtvaardigt deze zeer beperkte achterstand niet de gevorderde ontbinding, aldus [appellant].
Grief 3is gericht tegen de toewijzing van de vorderingen en de veroordeling van [appellant] in de proceskosten en heeft geen zelfstandige betekenis.
5. Gezien het onherroepelijke vonnis van 1 juli 2014 staat vast dat [appellant] eerder een betalingsachterstand heeft laten ontstaan. Voor zover al juist is dat dit mede het gevolg was van onduidelijkheid over de hoogte van de achterstand en van de gedane betalingen omdat [geïntimeerde] in het verleden de huur altijd contant incasseerde, geldt dat die onduidelijkheid in elk geval is opgeheven met voormeld vonnis van 1 juli 2014 en dat toen vaststond wat de achterstand tot en met mei 2014 was. Het moge voorts zo zijn dat [appellant] tot 1 juli 2014 nog aannam dat het vonnis in zijn voordeel zou uitvallen en dat hij nog een bedrag van [geïntimeerde] zou kunnen terugvorderen, maar dat betekende niet dat het hem vrijstond de betaling van de reeds vervallen huur over juni en juli 2014 uit te stellen tot het moment van de nieuwe dagvaarding op 21 juli 2014.
6. Ook de huur voor de maand augustus 2014 is vervolgens niet tijdig voldaan, namelijk eerst op 27 augustus 2014, terwijl in de tussentijd het bij vonnis van 1 juli 2014 toegewezen bedrag evenmin is betaald. De gestelde betaling van € 1.000,- op 5 augustus 2014 is door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist, onder verwijzing naar de volledige bankafschriften (overgelegd bij memorie van antwoord) van juli en augustus 2014 van de ABN AMRO rekening waarop [appellant] de huur betaalde. Daaruit blijkt dat op 22 juli 2014 een bedrag van € 2.136,30 (huur juni en juli 2014) is ontvangen en op 27 augustus 2014 de huur van augustus (€ 1.068,15), maar niet ook het gestelde bedrag van € 1.000 op of kort na 5 augustus 2014. Daarop heeft [appellant] slechts gereageerd door te volharden dat betaling heeft plaatsgevonden volgens het gestelde betalingsbewijs (productie 1 bij memorie van grieven, in eerste aanleg ook al overgelegd). Dat bewijsstuk is niet goed leesbaar en geeft onvoldoende uitsluitsel. Indien [appellant] nog andere bewijsstukken heeft, had hij deze direct kunnen en moeten overleggen; het hof ziet geen aanleiding hem daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen, zoals door hem gevraagd. Een gespecificeerd aanbod om de gestelde betaling door middel van getuigen te bewijzen heeft [appellant] voorts niet gedaan. Overigens zij nog opgemerkt dat zelfs indien op 5 augustus 2014 een bedrag van € 1.000,- zou zijn betaald, dit te laat zou zijn geweest, respectievelijk te weinig voor de op dat moment openstaande schuld (waarin begrepen het bij vonnis van 1 juli 2014 toegewezen bedrag).
7. Elke tekortkoming in de nakoming van een contractuele verplichting geeft de wederpartij de bevoegdheid de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het is hierbij aan de tekortschietende partij om zich voldoende gemotiveerd op deze uitzondering te beroepen. Bij de beoordeling dient de rechter verder rekening te houden met alle door partijen genoegzaam gemotiveerd aangevoerde omstandigheden van het geval waaronder eventueel ook omstandigheden die hebben plaatsgevonden na de gestelde tekortkoming. Gelet op het onder 5 en 6 overwogene staat als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat [appellant] ook na de eerdere procedure te laat en te weinig heeft betaald en dat per 1 december 2014 nog steeds (een weliswaar kleine, maar niettemin) enige huurachterstand bestond van € 273,85. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellant] een gewaarschuwd man was en dat het door [appellant] gestelde onvoldoende is om aan te nemen dat ontbinding niet gerechtvaardigd was.
8. De conclusie luidt dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellant] in de proceskosten in hoger beroep wordt veroordeeld. Zoals gevorderd door [geïntimeerde] zal deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.