Niet ter discussie staat dat één van de uitgangspunten van de onderhandelingen op 8 mei 2014 inhield dat de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden een bedrag van € 90.180,- zou ontvangen van de vrouw conform het door hen opgestelde verdelingsoverzicht (zie productie 17 bij het verweer op de zelfstandige verzoeken). Dat de man achteraf de cijfers betwist en niet akkoord gaat met de in deze verdeling voor zijn bedrijf [A] BV meegenomen waarde ad € 43.736,-, maakt dit niet anders.
Wat betreft het onderdeel van de partneralimentatie wordt door de man niet ontkend, zoals de vrouw heeft betoogd, dat de berekening die mr. [x] had opgesteld en in december 2013 aan de man is gezonden, tot uitgangspunt is genomen. De vrouw heeft gesteld dat de man naar aanleiding van die berekening tijdens de bespreking van 8 mei 2015 een voorstel heeft gedaan om gedurende zes jaar een partneralimentatie te ontvangen van € 650,- per maand, ofwel € 46.800,- bruto, ofwel een bedrag van € 23.000,- netto.
Het voorstel van de man kwam, zo heeft de vrouw onweersproken gesteld, erop neer dat de vrouw voor wat betreft de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de afkoop van de partneralimentatie een bedrag van totaal € 113.120,- (bestaande uit voormeld bedrag aan partneralimentatie van € 23.000,- en een voormeld bedrag aan afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van € 90.180,-) zou voldoen. De vrouw heeft daarop gereageerd dat zij bereid was een bedrag van € 106.000,- te voldoen. Vervolgens zijn partijen gaan loven en bieden.
Uiteindelijk zijn zij aldus naar het oordeel van het hof overeengekomen dat de vrouw een afkoopsom aan de man zou betalen vanwege de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de partneralimentatie van in totaal € 110.000,-. Door een afkoopsom overeen te komen hebben partijen bewust ervoor gekozen om van de wettelijke maatstaven af te wijken.
De stelling van de man dat tijdens het overleg van 8 mei 2015 gewijzigde draagkrachtberekeningen van de vrouw zijn overgelegd door haar advocaat, wordt door de vrouw ontkend. Volgens de vrouw zijn steeds de draagkrachtberekeningen die in december 2013 naar de man zijn gestuurd, tot uitgangspunt genomen. Gelet op de uitdrukkelijke ontkenning hiervan door de vrouw, had het op de weg van de man gelegen zijn stelling nader te onderbouwen.
Onweersproken heeft de vrouw gesteld dat zij en de man tijdens het overleg op 8 mei 2013 steeds met hun eigen adviseur overleg hebben gevoerd. Tevens heeft zij onbestreden gesteld dat de man juridisch werd bijgestaan door mr. [Z] , maar dat hij ervoor heeft gekozen om tijdens het overleg op 8 mei 2015 alleen te worden bijgestaan door [Y] , die op de hoogte was de financiële omstandigheden van de man en de jaarstukken van zijn onderneming. Naar het oordeel van het hof is de man dan ook voldoende juridisch en financieel bijgestaan. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat de man afdoende werd bijgestaan op juridisch en fiscaal gebied.
Na die bespreking heeft de advocaat van de vrouw per e-mail een samenvatting verzonden van hetgeen partijen hadden besproken. Mr. [Y] heeft daarop gereageerd dat hij die e-mail heeft doorgestuurd naar de man en dat naar hun mening de afspraken juist waren weergegeven.
Naar het oordeel van het hof volgt uit wat hiervoor is overwogen dat sprake is van een zorgvuldig tot stand gekomen overeenkomst. Dat nog sprake was van de mogelijkheid tot correcties op het conceptconvenant neemt niet weg dat op de hoofdlijnen overeenstemming was bereikt.
Ook de verwijzing van de man naar de e-mailwisseling tussen partijen over de periode van december 2013 tot en met juli 2014, met de daarbij opgestelde inhoudsopgave en de daarin aangekruiste passages, leidt - voor zover die stukken voldoende te doorgronden zijn - niet tot een ander oordeel.
Niet vereist immers is dat een overeenkomst schriftelijk wordt vastgelegd. Ook mondeling kan een overeenkomst tot stand komen. De stelling van de man dat nog geen sprake is van overeenstemming omdat hij de overeenkomst niet heeft ondertekend, slaagt dan ook niet.
Ook uit de omstandigheid dat de vrouw op een bepaald moment heeft laten weten aan de man dat “als zij er onderling niet meer uitkomen, dit moet worden voorgelegd aan de rechter” volgt niet dat er geen overeenstemming zou zijn bereikt. Uit het voorstel van de man om nog een nadere clausule in het contract op te nemen over de periode waar binnen zij de afkoopsom zou moeten betalen kan slechts worden geconcludeerd dat de man een voorstel deed tot het maken van aanvullende afspraken. Dit doet niet af aan de omstandigheid dat er tussen partijen reeds overeenstemming was bereikt.
De stelling van de man dat er geen sprake was van “informed consent”, omdat hij niet op de hoogte was van de juiste draagkracht van de vrouw en de daarop te baseren afspraken alsmede over de gevolgen van een niet-wijzigingsbeding, passeert het hof, nu de man werd bijgestaan door een juridisch adviseur.
De uitlatingen die [Y] namens de man heeft gedaan, komen voor rekening van de man. Naar het oordeel van het hof mocht de vrouw erop vertrouwen dat [Y] namens de man handelde, aangezien hij gedurende het gehele traject de man heeft bijgestaan.