ECLI:NL:GHDHA:2015:970

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
BK-14-00251, BK-14-00252 en BK-14-00253
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toepassing van de onderwijsvrijstelling op maatschappelijke stages en naheffingsaanslagen omzetbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de toepassing van de onderwijsvrijstelling op de activiteiten van belanghebbende ter zake van maatschappelijke stages in geschil is. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de activiteiten van [X] B.V. niet als onderwijs konden worden gekwalificeerd, waardoor de naheffingsaanslagen omzetbelasting van de Inspecteur werden gehandhaafd. De naheffingsaanslagen betroffen de tijdvakken van 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011, 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2012 en 1 april 2012 tot en met 30 juni 2012, met bedragen van respectievelijk € 17.032, € 13.226 en € 6.651. De rechtbank oordeelde dat de activiteiten van [X] B.V. voornamelijk organisatorisch van aard waren en niet voldeden aan de criteria voor onderwijs zoals vastgelegd in de Wet OB.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak opnieuw beoordeeld. Het Hof concludeert dat de activiteiten van [X] B.V. wel degelijk onderwijsverstrekking inhouden, aangezien zij niet alleen organisatorische taken vervullen, maar ook lessen geven en toezicht houden op de voortgang van de maatschappelijke stages. Het Hof oordeelt dat de onderwijsvrijstelling van toepassing is, omdat de activiteiten van belanghebbende nauw samenhangen met het verstrekken van onderwijs. Het Hof vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en de naheffingsaanslagen van de Inspecteur, vermindert de naheffingsaanslag voor het eerste tijdvak tot € 1.916 en vernietigt de andere twee naheffingsaanslagen. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 3.307,50, en moet hij de griffierechten van € 811 vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/00251, BK-14/00252 en BK-14/00253

Uitspraak van 9 januari 2015

in het geding tussen:

[X] B.V., statutair gevestigd te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst/kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 februari 2014, nummers SGR 13/8847, SGR 13/8849 en SGR 13/8850.

Naheffingsaanslagen, beschikking, bezwaar en beroep

1.1.
Aan belanghebbende zijn over de tijdvakken van 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011, van 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2012 en van 1 april 2012 tot en met 30 juni 2012 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd van € 17.032, € 13.226 en € 6.651. Over het eerste tijdvak is bij beschikking € 251 aan heffingsrente berekend.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen en de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Tegen de uitspraken van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 318 is geheven.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 493 is geheven.
2.2.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 oktober 2014 in Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal gemaakt.

Feiten

3.1.
Belanghebbende, opgericht [in] 2009, verricht als ondernemer voor de omzetbelasting activiteiten als het genereren en in stand houden van stageplaatsen binnen maatschappelijke instellingen en organisaties, zoals sportverenigingen, zorginstellingen, culturele instellingen en overheidsinstellingen, teneinde stagiaires ervaring en kennis te laten opdoen.
3.2.
Blijkens artikel 4 van het Eindexamenbesluit VO (Voortgezet Onderwijs) omvat het schoolexamen ook een maatschappelijke stage.
3.3.
De activiteiten van belanghebbende behelzen het bieden van ondersteuning van leerlingen en scholen bij de (verplichte) maatschappelijke stages van scholieren uit het voortgezet onderwijs. Met behulp van een speciaal door belanghebbende ontwikkelde internetapplicatie begeleidt belanghebbende de leerlingen en de school, een en ander afgestemd op de wensen en behoeften van de onderwijsinstelling. Het proces van de maatschappelijke stage start voor de leerlingen met door belanghebbende verzorgde klassikale lessen. Daarnaast zijn per school op vaste tijden inloopspreekuren voor de leerlingen.
3.4.
De activiteiten jegens de leerlingen worden verricht door vijf bij belanghebbende in dienst zijnde en op de diverse gebieden ervaren parttimers, afkomstig uit de zorg, het maatschappelijk werk en de administratieve dienstverlening. De prestaties houden het kennismaken met vrijwilligerswerk in. De essentie is dat niet alleen de kaders en de regels van de maatschappelijke stage, maar ook de arbeidsomstandighedenwet, de arbeidstijdenwet en andere relevante wet- en regelgeving worden toegelicht. Nu het stagetraject geen eigen curriculum kent waarbij toetsbare kennis en/of vaardigheden worden aangeleerd, is de rol van belanghebbende vooral die van mentor, motivator, procesbegeleider en bewaker van de (wettelijke) kaders. Tijdens de lessen wordt gezamenlijk ingelogd op de internetapplicatie en wordt toegelicht op welke wijze en op welke momenten de leerlingen welke informatie dienen te verwerken in het leerlingvolgsysteem.
3.5.
De leerlingen moeten zelf een stageplek zoeken en die invoeren in de internetapplicatie, waarna belanghebbende toetst of de stageplek voldoet aan de voorwaarden en overigens geschikt is. Wanneer de stageplaats voldoet, sluit de leerling met de stageaanbieder een overeenkomst waarbij gebruik wordt gemaakt van door belanghebbende beschikbaar gestelde stageovereenkomsten.
3.6.
Het vinden van een stageplaats is de verantwoordelijkheid van de leerling zelf. Voldoet een door hem of haar aangedragen plaats niet, dan moet hij of zij op zoek naar een andere plek. Belanghebbende speelt een motiverende rol, maar bemiddelt niet bij het vinden van een stageplek.
3.7.
Belanghebbende houdt toezicht (monitoring) op de voortgang van het stageproces en is aanspreekpunt voor alle betrokkenen (leerlingen, ouders, school, stageaanbieders/begeleiders). Zo nodig wordt de leerling gerappelleerd, aangesproken op zijn of haar gedrag tijdens de stage en uitgenodigd voor een (voortgangs)gesprek.
3.8.
In aansluiting op het door de Inspecteur opgestelde verslag van het hoorgesprek in de bezwaarfase meldt belanghebbende over de stageactiviteiten:
"De maatschappelijke stage behoort tot het reguliere curriculum. [X] BV verzorgt de les aan en de begeleiding van de leerlingen die dit verplichte vak volgen. Er zijn vaste spreekuurmomenten tussen leerling en [X]. Er staat iemand (van [X]) voor de klas. [X] geeft les. Het wordt vergeleken met scriptiebegeleiding. Dat valt ook onder de onderwijsvrijstelling, terwijl daar niet eens les wordt gegeven, maar alleen sprake is van begeleiding. [X] gaat gesprek aan met de school en brengt de expertise in m.b.t. ARBO-regelgeving etc. [X] geeft uitleg aan school en leerlingen over het wettelijk kader maatschappelijke stages, maatschappelijke relevantie werkzaamheden en de samenhang met ARBO- en andere wetten. Leerlingen worden geactiveerd om zelf op zoek te gaan naar een kwalificerende stageplaats, leveren stageverzoek aan [X]. [X] beoordeelt of de stage aan de voorwaarden voldoet. [X] geeft wel/geen toestemming om de gevraagde stage te mogen doen en bevestigt dit aan alle betrokkenen. [X] houdt vervolgens contact met de leerling, de stagebieder en de school. [X] wordt door de school, de ouders, de leerlingen en de stagebieder aangesproken als er met de stage iets niet goed zou gaan. Maatschappelijke stage staat (inhoudelijk) feitelijk los van het onderwijsprogramma. Maatschappelijke Stage is een zelfstandig schoolvak en heeft (desgevraagd) geen relatie met bijvoorbeeld het vak Maatschappijleer. Stage resulteert in een stagerapport. Stagebieder moet (via applicatie) aangeven of leerling aan eisen voldoet. Belanghebbende is in eerste instantie aanspreekpunt tijdens de stage. Belanghebbende levert ook een stageverslag aan de school. Dit betreft feitelijk een formele verantwoording, maar indien van toepassing, ook met inhoudelijke opmerkingen over functioneren van de stagiair."
3.9.
Belanghebbende heeft met [Y] te [A] een uitvoeringsovereenkomst gesloten waarin is opgenomen:
"(…)
Algemeen
Artikel 1
[X] is in opdracht van [Y] belast met de uitvoering van de begeleiding van de Maatschappelijke Stages.
Taken en verantwoordelijkheden
Artikel 2
Tot de in artikel 1 genoemde uitvoering behoren de volgende werkzaamheden:
- Verzorgen van informatie over Maatschappelijke Stage aan leerlingen, ouders, instellingen en verenigingen.
- Vaste spreekuren door een vaste stageregisseur.
- Regelmatig overleg over en rapportage van de voortgang met de coördinator binnen de school.
- Afspreken 'spelregels', zoals rond stages in de zorgsector.
- Beoordeling van mogelijke stageplekken voor de Maatschappelijke Stages (inhoud, begeleiding, werk/tijden).
- Verzorgen communicatie naar organisaties en coördinatoren.
- Ondersteunen van maatschappelijke stageactiviteiten door of binnen de school.
- Het doen van telefonische Aankomst-, Tussen- en Eindcontroles.
- Bezoeken van stageverlenende organisaties ter evaluatie.
- Gestructureerd aangaan en onderhouden van relaties met de instellingen/verenigingen in [Z].
Artikel 3
[X] stemt de in artikel 2 genoemde werkzaamheden af met de coördinator binnen de school. [X] is verantwoordelijk voor een correcte uitvoering van deze werkzaamheden.
(…)
Artikel 6
[X] heeft op maat een internetapplicatie laten bouwen (…).
De inhoud van de applicatie bestaat op hoofdlijnen uit:
- Een database van betrokken leerlingen,
- Een database van 'goedgekeurde' organisaties.
- Mogelijkheden om na de koppeling evaluatiegegevens etc. toe te voegen door [X] en stagecoördinator/mentor om het stagedossier van de leerling compleet te maken.
- Dashboard/overzicht voortgang voor stagecoördinator/mentor.
- Urenregistratie per stagedossier.
- " Stagekansen", het zichtbaar maken van bestaande stages ter inspiratie van stagezoekende leerlingen.
(…)
Na afsluiting van de stage worden de stagedossiers overgedragen aan [Y] zodat deze kunnen worden toegevoegd aan het dossier van de leerling in de leerling-administratie.
(…)"

De rechtbank

4. De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
11. [ Belanghebbende] stelt dat zij het vak maatschappelijke stage verzorgt welk vak een verplicht onderdeel vormt voor het kunnen behalen van het eindexamendiploma. De leerlingen moeten zelf hun stage regelen en de medewerkers van [belanghebbende] laten hen zien wat daar allemaal bij komt kijken. Zij wijzen de leerlingen niet alleen de weg, maar openen hen ook de ogen. Aan de leerlingen wordt gevraagd of ze al eens een baantje hebben gehad en of ze zicht hebben op wat er in Nederland in het vrijwilligerswerk gebeurt. De leerlingen leren zich te verbeteren in hun maatschappelijke vaardigheden. Het leereffect komt tot uiting in het uitdagen van de leerling om zelf zijn stageplek te realiseren, hetgeen voor de ene leerling een grotere prestatie is dan voor de andere. [Belanghebbende] is van mening dat haar activiteiten daarom moeten worden beschouwd als het verstrekken van onderwijs als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder o, ten 1º, van de Wet OB. Subsidiair is [belanghebbende] onder verwijzing naar artikel 132, eerste lid, aanhef en onder i, van de BTW-richtlijn 2006/112 (hierna: de BTW-richtlijn) van mening dat bij haar activiteiten sprake is van een nauw met het onderwijs samenhangende prestatie. [Belanghebbende] heeft voorts een beroep gedaan op het Besluit van 6 november 2006, CCP2006/2506M, alsmede op het Besluit van 26 juli 2004, CCP2004/353M.
12. [ De Inspecteur] neemt het standpunt in dat de prestatie van [belanghebbende] niet is aan te merken als het verstrekken van onderwijs omdat het kenmerkende element van de prestatie van [belanghebbende] aan de school niet het overbrengen van kennis en/of het bijbrengen van vaardigheden is. De tussen [belanghebbende] en de school gesloten overeenkomst beoogt slechts de door de school te verrichten werkzaamheden op het vlak van maatschappelijke stages te vergemakkelijken. Er is sprake van het overnemen van een in hoofdzaak organisatorische taak van de school. Voorts is, reeds omdat [belanghebbende] geen onderwijsinstelling is, geen sprake van nauw met het onderwijs samenhangende prestaties. Ook de beroepen op de Besluiten van 6 november 2006 en 26 juli 2004 kunnen [belanghebbende] niet baten, nu deze besluiten niet zien op de situatie van [belanghebbende].
13. [ Belanghebbende] heeft aangeboden met betrekking tot de door haar verrichte activiteiten verklaringen over te leggen van de directeuren van twee scholen waarmee [belanghebbende] een contract is aangegaan. De rechtbank heeft op grond van het verhandelde ter zitting geconstateerd dat de door [belanghebbende] beschreven activiteiten niet worden betwist, maar dat tussen partijen uitsluitend verschil van mening bestaat over de kwalificatie van die activiteiten. Gelet hierop heeft de rechtbank ervan afgezien op het aanbod van [belanghebbende] in te gaan.
14. Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder o, ten 1º, van de Wet OB - zoals dit artikel ten tijde als hier in geding luidde en voor zover hier van belang - zijn van de belasting vrijgesteld het verstrekken van onderwijs, met inbegrip van de diensten en leveringen die daarmee nauw samenhangen.
15. Artikel 11 voornoemd is een uitwerking van artikel 13, A, eerste lid, aanhef en onder i, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG). Ingevolge laatstgenoemd artikel (met ingang van 1 januari 2007 artikel 132, eerste lid, aanhef en onder i, van de BTW-richtlijn) - voor zover hier van belang - verlenen de Lid-Staten vrijstelling voor onderwijs aan kinderen of jongeren, met inbegrip van de diensten en goederenleveringen die hiermede nauw samenhangen, door publiekrechtelijke lichamen die daartoe zijn ingesteld of door andere organisaties die door de betrokken Lid-Staat als lichamen met soortgelijke doeleinden worden erkend.
16. In HvJ EG 14 juni 2007, C434/05 ([B] College), ECLI:NL:XX:2007:BA8169 is voor recht verklaard dat in de vrijstelling van artikel 13, A, eerste lid, aanhef en onder i, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) - thans artikel 132 als hiervoor genoemd - die diensten en leveringen delen, die nauw met het verstrekken van onderwijs samenhangen. Van zodanige diensten en leveringen is sprake indien die diensten en leveringen een middel zijn om het als hoofdprestatie aan te merken onderwijs onder optimale omstandigheden te laten verlopen.
17. In de hier van toepassing zijnde regelgeving is het begrip onderwijs niet gedefinieerd. Voor een definitie van dit begrip dient derhalve te worden aangesloten bij hetgeen in het algemeen spraakgebruik onder onderwijs wordt verstaan, te weten het overdragen van kennis en/of het bijbrengen van vaardigheden.
18. Ingevolge vaste jurisprudentie van het HvJ EG (zie bijvoorbeeld overweging 46 van het hiervoor onder 16 vermelde arrest) dient een vrijstelling - nu daarbij sprake is van een uitzondering op de hoofdregel dat de betreffende prestatie in beginsel een belaste dienst vormt - beperkt te worden uitgelegd.
19. Het is aan [belanghebbende], die zich beroept op een uitzondering op de hoofdregel, om aannemelijk te maken dat in het onderhavige geval sprake is van een vrijstelling als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder o, ten 10, van de Wet OB. Met hetgeen [belanghebbende] heeft aangevoerd en overgelegd is zij in dat bewijs niet geslaagd. Het enkele feit dat het uitvoeren van een maatschappelijke stage onderdeel is van het eindexamen maakt die stage op zichzelf niet een vak waarin wordt onderwezen. Van een 'vak maatschappelijke stage' is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. In de klassikale les wordt aan de leerlingen informatie verstrekt en, indien zij niet weten hoe het verkrijgen van een stageplek aan te pakken, krijgen zij daartoe handvatten aangereikt en worden zij gestimuleerd om zelf die plek te realiseren. Daarmee is echter nog geen sprake van het overdragen van kennis en het bijbrengen van vaardigheden als bedoeld in de vrijstelling van artikel 11 voornoemd. Er is veeleer sprake van met richtinggevende informatieverstrekking bijdragen aan het bewustwordingsproces van de leerlingen en het stimuleren en motiveren van leerlingen die anders niet goed zelfstandig hun stageplek kunnen organiseren. Dat [belanghebbende] gedurende de stage ook optreedt als coördinator, contactpersoon en toezichthouder met betrekking tot eventueel ongepast gedrag op de stageplek (zoals bijvoorbeeld te laat komen), leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat die bemoeienis voornamelijk van controlerende en corrigerende aard is en niet leidt tot overdracht van kennis en bijbrengen van vaardigheden. Dat een leerling door het ontvangen van feedback zich wellicht beter realiseert wat de effecten van het eigen gedrag kunnen zijn, is onvoldoende om van het verstrekken van onderwijs te spreken.
20. Van nauw met het verstrekken van onderwijs samenhangende diensten of leveringen als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, aanhef en onder o, ten 10, van de Wet OB en artikel 132, eerste lid, aanhef en onder i, van de BTW-richtlijn is bij de prestaties van [belanghebbende] voorts evenmin sprake. Wanneer de door [belanghebbende] verrichte activiteiten door de school zelf zouden worden uitgevoerd, zou gesteld kunnen worden dat hierbij sprake is van nauw met het verstrekken van onderwijs samenhangende prestaties. Naar uit voornoemd arrest inzake het [B] College volgt delen die nauw samenhangende prestaties echter slechts in de vrijstelling indien de instelling die deze prestaties verricht zelf vrijgesteld onderwijs verstrekt. Daarvan is in het voorliggende geval geen sprake. Het arrest van de Hoge Raad van 10 september 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK3786) leidt niet tot een ander oordeel omdat daarin slechts is geoordeeld dat de afnemer van de (bijkomende) prestaties geen erkende onderwijsinstelling behoeft te zijn.
21. Ook het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY1252) leidt niet tot een ander oordeel nu daarbij is geoordeeld dat de desbetreffende belastingplichtige (de tatoeëerder) zelf (een deel van) de vrijgestelde medische handelingen uitvoerde. In het voorliggende geval voert [belanghebbende], zoals hiervoor is overwogen, niet zelf een deel van de vrijgestelde onderwijsprestatie uit.
22. De rechtbank volgt [belanghebbende] niet in haar stelling dat het bepaalde in het Besluit van 6 november 2006, CCP2006/2506M, in het onderhavige geval van toepassing is. De niet vakinhoudelijke begeleiding door [belanghebbende], als gesteld bestaande in het bevorderen van zelfredzaamheid en studiediscipline en het toezicht houden op het proces van de stage en het begeleiden van de leerling in dit proces, is - naar hiervoor onder 19 is overwogen - niet als onderwijs aan te merken. Nu [belanghebbende] geen onderwijs verstrekt en de in het besluit genoemde vrijstelling alleen geldt voor ondernemers die zelf vrijgesteld onderwijs verstrekken, faalt het beroep van [belanghebbende] op dit besluit.
23. Ook het beroep van [belanghebbende] op het Besluit van 26 juli 2004 faalt, reeds omdat genoemd besluit uitsluitend ziet op het beroepsonderwijs. Voor de door [belanghebbende] bepleite analogie bestaat geen grond. Niet kan worden gezegd dat [de Inspecteur] de grenzen van zijn beleidsvrijheid heeft overschreden door uitsluitend voor het beroepsonderwijs en niet tevens ook voor de situatie waarin [belanghebbende] verkeert een regeling te treffen als in genoemd besluit. Van strijd met enige rechtsregel of algemeen beginsel van behoorlijke regelgeving is niet gebleken.
24. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)"

Geschil en standpunten

5.1.
In hoger beroep is, net als voor de rechtbank, in geschil of ter zake van de prestaties van belanghebbende de onderwijsvrijstelling van toepassing is. Partijen houdt in het bijzonder het antwoord op de vraag verdeeld of het verzorgen van de maatschappelijke stages een activiteit is die in de vrijstelling deelt, welke vraag belanghebbende, zo nodig met een beroep op een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. Zo het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, staat vast dat de naheffingsaanslag over het tijdvak van 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 moet worden verminderd tot € 1.916 (exclusief heffingsrente) en dat de andere twee naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd.
5.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.3.
Ter zitting heeft belanghebbende de stelling dat zij in aanmerking komt voor een vergoeding van de werkelijke proceskosten, ingetrokken.

Beoordeling

6.1.
Op basis van de voorhanden zijnde gegevens, in het bijzonder in aanmerking nemende dat het (verplichte) onderwijspakket ook de maatschappelijke stage omvat, voor de uitvoering waarvan de school verantwoordelijk is en waarvan de werkzaamheden, die alle behalve de beoordeling van het door de leerlingen in een enkel geval te maken stageverslag zijn uitbesteed aan belanghebbende, voorheen werden verricht door de eigen leerkrachten van de school, komt het Hof tot het oordeel dat de activiteiten van belanghebbende, die voornamelijk ook bestaan uit het geven van lessen op het terrein van de stage en het controleren (monitoring) van de voortgang van het stageproces, naar de aard zijn te kwalificeren als onderwijs. De activiteiten hebben niet louter een organisatorisch karakter, maar behelzen onmiskenbaar in hoofdzaak onderwijsverstrekking, te weten het overdragen van kennis en vaardigheden betreffende de stage. Het Hof vindt voor het oordeel steun in de omstandigheid dat de activiteiten, zo die door de school zelf worden uitgevoerd, zonder meer, naar ook de Inspecteur ter zitting desgevraagd heeft verklaard, kwalificeren als onderwijs.
6.2.
Voor het geval dat het Hof oordeelt dat sprake is van onderwijs, is de onderwijsvrijstelling van toepassing. De Inspecteur heeft dat ter zitting desgevraagd bevestigd. Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. Haar overige stellingen hoeven geen behandeling.
6.3.
Het Hof komt tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is.

Proceskosten en griffierechten

7.1.
Het Hof ziet reden de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De kosten stelt het Hof vast op in totaal € 3.307,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep: 4,5 punt à € 490 x 1,5. Voor een hogere vergoeding van proceskosten acht het Hof geen termen aanwezig. Uit de stukken van het geding is niet gebleken dat belanghebbende (al) in de bezwaarfase om vergoeding van proceskosten in bezwaar heeft gevraagd.
7.2.
De in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van in totaal € 811 dient de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;
- vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak van 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 tot € 1.916;
- wijzigt de beschikking heffingsrente met inachtneming van die vermindering;
- vernietigt de andere twee naheffingsaanslagen,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.307,50; en
- gelast de Inspecteur de griffierechten van € 811 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.A.P. Nieuwenhuizen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 9 januari 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.