Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze procedure kort samengevat om het volgende:
- [verzoekster] is op 18 juli 2006 bij IJsselmonde in dienst getreden in de functie van
- IJsselmonde heeft in eerste aanleg bij verzoekschrift van 16 juni 2014 de kantonrechter
verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te ontbinden op grond van gewichtige
redenen, bestaande uit een wijziging van omstandigheden zoals genoemd in art. 7:685 BW.
[verzoekster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
- Op 20 augustus 2014 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
- De kantonrechter heeft bij beschikking van 10 september 2014 de tussen partijen bestaande
arbeidsovereenkomst per 1 februari 2015 ontbonden, onder toekenning aan [verzoekster]
van een vergoeding ad € 31.435,00 bruto.
- [verzoekster] is van deze beschikking in hoger beroep gekomen.
2. Vooropgesteld moet worden dat volgens artikel 7:685, lid 11 BW tegen een beschikking als hier aan de orde is (ontbinding van een arbeidsovereenkomst), geen hoger beroep kan worden ingesteld. Volgens vaste rechtspraak wordt dit appelverbod evenwel doorbroken
( a) als de rechter artikel 7:685 BW ten onrechte heeft toegepast en/of buiten het toepassingsbereik van het artikel is getreden;
( b) als het artikel ten onrechte buiten toepassing is gelaten; dan wel
( c) als zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
3. Volgens [verzoekster] doet zich van deze door de rechtspraak erkende doorbrekingsgronden de grond voor zoals hiervoor weergegeven onder 2. sub a. en (naar het hof begrijpt) sub c.
4. IJsselmonde bestrijdt gemotiveerd dat er sprake is van een doorbrekingsgrond als door [verzoekster] gesteld.
5. Met betrekking tot het voorgaande overweegt het hof het volgende.
Waar [verzoekster] zich beroept op de aanwezigheid van doorbrekingsgronden als bedoeld onder 2 sub a en c, is [verzoekster] in haar hoger beroep ontvankelijk. Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of zich ook daadwerkelijk een doorbrekingsgrond als door [verzoekster] gesteld, heeft voorgedaan. Doet zich namelijk een doorbrekingsgrond voor als door [verzoekster] gesteld, dan dient het ontbindingsverzoek inhoudelijk te worden beoordeeld. Is er geen sprake van een doorbrekingsgrond dan wordt het beroep verworpen. In dat verband wordt het volgende overwogen.
6. Met betrekking tot de doorbrekingsgrond bedoeld onder 2 sub a, stelt [verzoekster] onder grief I (onder meer) het volgende. Ontbinding op de voet van art. 7:685 BW kan enkel aan de orde zijn als de arbeidsovereenkomst van partijen dadelijk of op korte termijn ontbonden dient te worden. Waar de kantonrechter de arbeidsovereenkomst van partijen op
10 september 2014 eerst heeft ontbonden per 1 februari 2015, zijnde op een termijn van
4 maanden en 20 dagen, is van “dadelijk of op korte termijn” zoals in genoemd artikel aangegeven, geen sprake. Door desniettemin toch te ontbinden is de kantonrechter buiten het toepassingsgebied van art. 7:685 BW getreden, aldus [verzoekster].
7. Het hof onderschrijft die stellingname niet. IJsselmonde heeft de kantonrechter verzocht, om de (onbetwist bestaande) arbeidsovereenkomst van partijen op grond van art. 7:685 BW te ontbinden en de kantonrechter heeft vervolgens, op de voet van genoemd artikel, dat verzoek gehonoreerd. Aldus handelende is de kantonrechter binnen het toepassingsgebied van bedoelde wetsbepaling gebleven, zoals de Hoge Raad onder meer heeft geoordeeld in zijn arrest van 24 september 1993 (ECLI:NL:HR:1993:ZC1076), in welk arrest sprake was van ontbinding op een termijn van veertien maanden. Overigens, maar dat ter zijde, past een ontbinding op wat langere termijn binnen het kader van hetgeen art. 7:685 BW bepaalt. De wet schrijft niet voor wat onder “dadelijk of op korte termijn” dient te worden verstaan en laat de uitleg daarvan over aan de rechter. De kantonrechter heeft naar het oordeel van het hof in zijn beslissing van 10 september 2014 de arbeidsovereenkomst dan ook op een termijn van 4 maanden en 20 dagen kunnen ontbinden en is geen sprake van buiten het toepassingsgebied van art. 7:685 BW treden. Wel vaker wordt door kantonrechters een arbeidsovereenkomst op enige termijn ontbonden, de hier gehanteerde termijn wijkt daar niet wezenlijk vanaf. Overigens geeft de kantonrechter ook aan waarom hij gekozen heeft voor ontbinding per 1 februari 2015; genoemde datum is gelegen na ommekomst van het zwangerschaps- en bevallingsverlof van [verzoekster] (volgens opgave van het UWV liep dat verlof tot 29 januari 2015). Grief I slaagt niet. 8. Naast vorenstaande heeft [verzoekster] aangevoerd dat de kantonrechter een fundamenteel/algemeen rechtsbeginsel heeft geschonden door tijdens haar zwangerschap in een (daartoe door IJsselmonde aangespannen) procedure de arbeidsovereenkomst van partijen (op termijn) te ontbinden. Naar [verzoekster] betoogt had de kantonrechter IJsselmonde in haar verzoek niet ontvankelijk moeten verklaren, dit gelet op de ontslagbescherming die zwangere vrouwen in het Europees en Nederlands recht genieten. In dat kader wijst [verzoekster], naast artikel 7:670, lid 2 BW, met name op artikel 10 van EG richtlijn 92/85, welk artikel volgens [verzoekster] directe werking heeft en door de kantonrechter bij zijn beoordeling van het ontbindingsverzoek ambtshalve toegepast had moeten worden (dit bij gebreke aan een nationale regeling ter zake). Door IJsselmonde desniettemin ontvankelijk te achten en op grond van artikel 7:685 BW de arbeidsovereenkomst van partijen toch te ontbinden heeft de kantonrechter artikel 7:685 BW toegepast, daar waar het niet toegepast had mogen worden. Aldus is, naar [verzoekster] betoogt, de kantonrechter (ook op deze wijze) buiten het toepassingsgebied van genoemd artikel getreden. De beschikking van de kantonrechter is volgens [verzoekster] in strijd met het recht. Uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan een en ander anders zou kunnen zijn, zijn er volgens [verzoekster] niet. Vorenstaande klacht is vervat in de grieven II en III.
9. Ook de grieven II en III falen. Zo de kantonrechter al bepalingen van het Europees (dan wel het nationaal) recht geschonden zou hebben, dan nog levert dat geen doorbrekingsgrond op. Onjuiste toepassing/interpretatie van het (Europees) recht dan wel het (ongemotiveerd) buiten toepassing laten van bepaalde onderdelen van toepasselijk (Europees) recht, levert mogelijk inhoudelijk een onjuiste uitspraak op, maar een en ander betekent nog niet dat de kantonrechter daarmee buiten het toepassingsgebied van art. 7:685 BW getreden is dan wel zulke fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Het schenden van algemene rechtsbeginselen is geen doorbrekingsgrond. Overigens is naar het oordeel van het hof geen sprake geweest van schending van het Europese recht door de kantonrechter, aangezien Richtlijn 92/85 niet voorziet in een absoluut ontslagverbod tijdens zwangerschap en zwangerschapsverlof; ontslag is op grond van de richtlijn wel degelijk mogelijk in uitzonderingsgevallen die geen verband houden met de toestand van de werkneemster. Met betrekking tot dat laatste merkt het hof nog op dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet heeft ontbonden vanwege het ziekteverzuim van [verzoekster], maar vanwege de ernstig verstoorde arbeidsverhouding. Voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU ter zake de rechtstreekse werking en de implementatie van richtlijn EG 92/85 voor wat betreft de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter is dan ook geen aanleiding.
10. Dat het College voor de Rechten van de Mens geoordeeld heeft dat IJsselmonde verboden onderscheid gemaakt heeft op grond van handicap of chronische ziekte, door verzuimperiodes in de periode van november 2007 tot voorjaar 2012 mede ten grondslag te leggen aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, doet aan het voorgaande niet af. Zo het hof al in dat oordeel mee zou gaan, dan nog zou het hier gaan om een onjuiste toepassing van het recht, te weten schending van het bepaalde in art. 4, aanhef en onder b WGBH. Onjuiste toepassing of schending van het recht leidt echter niet, zoals hiervoor overwogen, tot een in de rechtspraak erkende doorbrekingsgrond van het in art. 7:685 BW vastgelegde appelverbod.
11. De stelling van [verzoekster] dat de kantonrechter het ontslagverbod tijdens het bevallingsverlof en het ontslagverbod tijdens zwangerschap zijn werking heeft willen ontnemen door niet dadelijk of op korte termijn te ontbinden maar op een lange termijn en dat de kantonrechter daarmee buiten het toepassingsgebied getreden is van art. 7:685 BW om aan werking van het Europees recht voorbij te kunnen gaan (grief IV), snijdt gelet op hetgeen hiervoor en onder 7. is overwogen, geen hout. Grief IV wordt ook verworpen.
12. De Wet Werk en Zekerheid, waarin vanaf 1 juli 2015 onder meer hoger beroep wordt opengesteld van ontbindingsbeschikkingen, doet aan het bovenstaande niet af aangezien dit thans (nog) geen geldend recht is.
13. Gelet op vorenstaande moet de conclusie zijn dat er zich in dezen geen doorbrekingsgrond voordoet als hiervoor onder 2. omschreven. Vorenstaande betekent dat het hof aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak niet toekomt. Dat laatste brengt weer met zich mee dat grief V buiten bespreking kan blijven nu die grief inhoudelijk van aard is, die grief richt zich namelijk tegen de wijze waarop de kantonrechter de aan [verzoekster] toegekende vergoeding berekend heeft.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet de slotsom zijn nu zich naar het oordeel van het hof geen doorbrekingsgrond voordoet, dat het door [verzoekster] ingestelde hoger beroep moet worden verworpen.