2.10.Grenke heeft De Jongens V.O.F. gesommeerd de achterstallige leasetermijnen te voldoen, en, na uitblijven van voldoening, de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden bij brief van 16 maart 2012. De copier is op 20 februari 2013 opgehaald en weer in het bezit gekomen van Grenke.
3. Grenke vordert, voor zover nog van belang in dit hoger beroep, dat De Jongens c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, tot
- betaling van € 24.349,50, welk bedrag bestaat uit de onbetaald gebleven gebruiksvergoeding/leasetermijnen tot aan de ontbinding door Grenke op 16 maart 2012 plus de door die ontbinding opeisbaar geworden toekomstige leasetermijnen (artikel 18.2 van de AV), te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke (handels)rente vanaf 11 januari 2012, en
- vergoeding van de proceskosten, het salaris van de gemachtigde van Grenke daaronder begrepen.
4. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Grenke afgewezen. De rechtbank overwoog dat de copier niet aan de verwachtingen voldeed die door de toezeggingen van EenGroep tijdens het verkoopgesprek gewekt waren. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze toezeggingen aan Grenke worden toegerekend. Aangezien de copier niet de eigenschappen had die De Jongens V.O.F. mocht verwachten, was zij gebrekkig in de zin van artikel 7:204 lid BW en was De Jongens V.O.F. op grond daarvan gerechtigd de leaseovereenkomst te ontbinden per 23 februari 2012, waardoor zij van haar betalingsverplichtingen onder de leaseovereenkomst is bevrijd. De tot dat moment vervallen, maar door De Jongens V.O.F. met een beroep op opschorting nog niet betaalde leasetermijnen zijn volgens de rechtbank niet verschuldigd omdat De Jongens V.O.F. van meet af aan niet het verwachte genot heeft gehad van de gehuurde zaak en daarom recht heeft op compensatie.
5. De Jongens beroept zich bij wijze van (zelfstandig) verweer primair op haar buitengerechtelijke ontbinding van de leaseovereenkomst bij brief van 23 februari 2012 wegens gebreken aan het gehuurde (de “ontbindingsbrief”). Volgens De Jongens heeft deze ontbinding haar van (al) haar verplichtingen jegens Grenke bevrijd. Subsidiair beroept zij zich erop dat het voordeel dat Grenke geniet als gevolg van de ontbinding in mindering moet komen op het gevorderde bedrag, alsmede dat Grenke een deel van de schade als gevolg van de ontbinding aan zichzelf te wijten heeft. Voorts beroept De Jongens zich op matiging op grond van artikel 6:109 BW en stelt zij dat artikel 18.2 van de AV, dat De Jongens V.O.F. bij ontbinding verplicht tot betaling van alle resterende leasetermijnen, onredelijk bezwarend is. Ook zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om De Jongens V.O.F. aan de verplichting op basis van artikel 18.2 te houden. De Jongens betwist tot slot de buitengerechtelijke incassokosten, althans beroept zich op matiging daarvan.
Primair verweer: leaseovereenkomst ontbonden door De Jongens bij brief van 23 februari 2012?
6. De Jongens stelt dat zij de overeenkomst bij brief van 23 februari 2012 heeft ontbonden omdat de copier een aantal gebreken vertoonde. Zij voert in dat kader aan dat EenGroep tijdens het verkoopgesprek heeft toegezegd dat (i) met de copier draadloos geprint zou kunnen worden vanaf een iPhone, (ii) de copier zonder hulp van winkelpersoneel door klanten zou kunnen worden bediend, en (iii) de afdrukkwaliteit van foto’s hoog (“briljant”) zou zijn. De copier bleek in de praktijk niet aan deze kenmerken te voldoen, aldus De Jongens.
voorop: (eventuele) toezeggingen aan Grenke toe te rekenen?
7. Volgens Grenke wordt zij niet gebonden door eventuele door EenGroep tijdens het verkoopgesprek gedane toezeggingen of gewekte verwachtingen. De Jongens stelt daar tegenover dat bij haar de schijn is gewekt dat EenGroep in deze als gevolmachtigde van Grenke heeft gehandeld en dat de uitlatingen van EenGroep tijdens het verkoopgesprek daarom aan Grenke kunnen worden toegerekend. Het hof stelt in dit verband voorop dat de partij bij een rechtshandeling die in naam van een ander is verricht, en die op grond van een verklaring of gedraging van die ander, waaronder moet worden begrepen een toedoen van die ander of het bestaan van feiten of omstandigheden die in de risico-sfeer van die ander liggen, het bestaan van een toereikende volmacht mocht aannemen, de onjuistheid van die veronderstelling niet kan worden tegengeworpen. Of een rechtshandeling in naam van een ander is verricht, hangt af van wat de feitelijk handelende personen jegens elkaar verklaard hebben en wat zij daaruit over en weer mochten afleiden.
8. Vast staat dat EenGroep tijdens het verkoopgesprek een door haar ingevuld (standaard)formulier voor de leaseovereenkomst van Grenke ter ondertekening aan De Jongens V.O.F. heeft overhandigd. Het feit dat EenGroep dit formulier zelf kon invullen impliceert naar het oordeel van het hof dat EenGroep deze formulieren van Grenke ter beschikking (‘op zak’) heeft bij verkoopgesprekken zoals die met De Jongens V.O.F. De wederpartij (in casu De Jongens V.O.F.) mag daar redelijkerwijs uit afleiden dat Grenke en EenGroep kennelijk overeen zijn gekomen dat EenGroep op deze wijze financieringen aanbiedt namens Grenke, althans dat Grenke weet van deze handelwijze en deze toelaat. Bovendien is alle informatie omtrent de copier door EenGroep gegeven; Grenke en De Jongens V.O.F. hebben geen contact gehad hierover. Op grond van deze omstandigheden, in onderlinge samenhang gezien, mocht De Jongens V.O.F. ervan uitgaan dat EenGroep de mededelingen over de functionaliteiten van de copier mede namens de uiteindelijke verhuurster, Grenke, deed. Dat Grenke in haar standaardformulier uitdrukkelijk verklaart niet gebonden te zijn door mededelingen van derden doet hier niet aan af. Immers, door de feitelijke situatie waarin EenGroep apparatuur zoals kopieermachines in combinatie met een financiering van Grenke aanbiedt wordt de schijn van vertegenwoordiging reeds gewekt voordat enig document (waaronder de algemene voorwaarden) is gewisseld tussen partijen. Daar komt bij dat op grond van genoemde omstandigheden De Jongens V.O.F. EenGroep terecht niet als (zomaar) een derde beschouwde, maar als behorend tot of handelend namens Grenke, althans handelend met diens goedvinden.
de gestelde tekortkomingen
9. De Jongens heeft haar – door Grenke betwiste – stelling dat de afdrukkwaliteit van de foto’s onder de maat was (zie hierboven onder 6 sub (iii)) niet nader onderbouwd, terwijl dit op haar weg had gelegen, bijvoorbeeld door foto’s over te leggen die met de copier zijn afgedrukt, en, ter vergelijking, daarbij foto’s over te leggen die volgens De Jongens van de gewenste (goede) kwaliteit zijn. Het hof zal dit gebrek als onvoldoende onderbouwd buiten beschouwing laten.
10. Ten aanzien van het door De Jongens gestelde tegenvallende gebruiksgemak van de copier (zie hierboven onder 6 sub (ii)) heeft Grenke uitsluitend aangevoerd dat het gaat om mee- en tegenvallers in de exploitatie die voor risico van de ondernemer dienen te komen. Dàt sprake was van gering gebruiksgemak, zoals in meer detail uiteengezet in de ontbindingsbrief van De Jongens V.O.F., is door Grenke echter als zodanig niet betwist, zodat dit thans vaststaat. Of een dergelijk ‘gebruiksongemak’ kan worden aangemerkt als een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW hangt af van wat De Jongens V.O.F. op dit punt redelijkerwijs mocht verwachten en dat hangt weer (mede) af van wat EenGroep omtrent het gebruiksgemak in het verkoopgesprek heeft verklaard. De Jongens heeft gesteld dat de medewerker van EenGroep destijds heeft toegezegd, althans de verwachting heeft gewekt, dat de copier geschikt was voor gebruik in de winkel van De Jongens V.O.F., meer in het bijzonder dat de clientèle van De Jongens V.O.F. de copier zonder hulp van winkelpersoneel zou kunnen bedienen. Grenke betwist dit bij gebrek aan wetenschap. Dit volstaat in dit geval echter niet. Het moge zo zijn dat Grenke niet bij het onder 2.2. bedoelde verkoopgesprek aanwezig was, maar dit is mede het gevolg van de door haar gekozen constructie waar zij op afstand blijft en geen rechtstreeks contact heeft met haar huurster. Naar het oordeel van het hof mocht van Grenke in redelijkheid worden verwacht dat zij op dit punt navraag zou doen bij EenGroep, die haar bij deze transactie immers heeft vertegenwoordigd, en dat zij in dit geding vervolgens zou aangeven of EenGroep de gestelde toezeggingen al dan niet betwist. Het hof neemt dan ook als vaststaand aan dat de toezeggingen omtrent het gebruiksgemak daadwerkelijk zijn gedaan.
11. Ten overvloede merkt het hof op dat het in de algemene stellingen van Grenke in reactie op de klachten van De Jongens VOF als vermeld in de brief van 23 februari 2012 (prod. 7 bij dagvaarding) geen stellige betwisting kan ontwaren van de stelling van De Jongens c.s. dat met de copier niet draadloos geprint kon worden vanaf een i-phone (zie de klacht hierboven onder 6 sub (i)). Afgezien van enkele algemene opmerkingen die erop neer komen dat Grenke betwist dat sprake is van technische tekortkomingen dan wel van een niet normaal functioneren van het apparaat (zie MvG 28, 29, 32, 46, 56), volstaat Grenke met een betwisting bij gebrek aan wetenschap (MvG 83), waaraan zij direct toevoegt dat De Jongens c.s. niet hebben gesteld dat hun wel was beloofd dat met het apparaat draadloos vanaf een i-phone foto’s zouden kunnen worden geprint. Grenke laat daarmee bewust in het midden of dit soort printer de bedoelde actie normaliter al dan niet zou moeten kunnen uitvoeren. Van Grenke mocht als verhuurster een meer concrete reactie op het specifieke verwijt worden verwacht. Voor zover al moet worden aangenomen dat met dit type copier nooit draadloos vanaf een i-phone geprint kan worden, is niet zonder meer begrijpelijk dat De Jongens V.O.F. dit in redelijkheid ook niet mocht verwachten, mede gegeven het (onvoldoende betwiste) feit dat de i-phone één van de meest gebruikte telefoons van dit moment is.
12. De conclusie luidt dat de copier gebrekkig was in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW en dat De Jongens V.O.F. de overeenkomst daarom bij brief van 23 februari 2012 mocht ontbinden. Hetgeen Grenke in dit verband nog heeft tegengeworpen wordt niet gevolgd. Het hof overweegt als volgt.
afgiftebevestiging dwingend bewijs van afwezigheid van gebreken?