ECLI:NL:GHDHA:2015:461

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
200.133.719-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een derdenbeding in een huurovereenkomst en de persoonlijke aansprakelijkheid van aandeelhouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een eindvonnis van de kantonrechter. De zaak betreft een huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en Westland Slaapcomfort B.V. (i.o.), waarbij [geïntimeerde] een winkelruimte verhuurde. Westland had een huurachterstand van € 10.000,-, die door [geïntimeerde] gedeeltelijk was kwijtgescholden. [appellante] en haar echtgenoot hebben op 23 februari 2011 een overnameverklaring ondertekend, waarin zij zich hoofdelijk verbonden voor de huurachterstand. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een derdenbeding ten gunste van [geïntimeerde], en dat [echtpaar] aansprakelijk was voor de huurschuld. [appellante] ging in hoger beroep, waarbij zij betoogde dat de persoonlijke aansprakelijkheid onlosmakelijk verbonden was met de voorgenomen aandelenoverdracht van Westland. Het hof oordeelde dat [appellante] onvoldoende had betwist dat de bepalingen in de overnameverklaring een derdenbeding inhielden. Het hof concludeerde dat de vordering op grond van het derdenbeding niet slaagde, omdat de aandelen niet aan [appellante] en haar echtgenoot waren overgedragen, maar aan Endless Holding. Het hof vernietigde het eindvonnis voor zover dat tussen [geïntimeerde] en [appellante] was gewezen, wees de vorderingen van [geïntimeerde] af en veroordeelde [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellante] van hetgeen zij had voldaan, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.133.719/01
Rolnummer rechtbank : 1141784 \ CV EXPL 12-1486

Arrest van 3 februari 2015

in de zaak van

[appellante],

wonende te Bergen op Zoom,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. M.H.G. de Neef te Oud-Beijerland,
tegen

[geïntimeerde],

gevestigd te Naaldwijk, gemeente Westland,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde]
advocaat: mr. N.P.O. Ruysch te Delft.

Het geding

Voor het procesverloop tot aan 5 november 2013 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. De in dat arrest bevolen comparitie heeft niet plaatsgevonden. Bij memorie van grieven (met productie) heeft [appellante] acht grieven opgeworpen. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Na beraad hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Partijen zijn niet opgekomen tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter onder 2. van het vonnis van 23 augustus 2012, zodat het hof ook van deze feiten zal uitgaan. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
1.1.
Op grond van een op 15 februari 2007 gesloten huurovereenkomst heeft [geïntimeerde] met ingang van 1 april 2007 de winkelruimte aan de [adres] verhuurd aan Westland Slaapcomfort B.V. i.o. (hierna: Westland) tegen een huurprijs van € 3.927,- incl. BTW per maand. De huurovereenkomst werd namens Westland ondertekend door [A] in zijn hoedanigheid van bestuurder van Dutch Participate Holding B.V. (hierna DPH), de toenmalige directeur en enig aandeelhoudster van Westland.
1.2.
Westland heeft een huurachterstand laten ontstaan. Deze achterstand heeft [geïntimeerde] omstreeks februari 2011 kwijtgescholden, voor zover de achterstand meer dan € 10.000,- bedroeg.
1.3.
Op 23 februari 2011 hebben [appellante] en haar echtgenoot [echtgenoot] (hierna [echtgenoot]) een stuk ondertekend getiteld “Overnameverklaring aandelen Westland Slaapcomfort B.V.” (hierna: de overnameverklaring). Volgens deze overnameverklaring hebben [appellante] en [echtgenoot] (hierna gezamenlijk aan te duiden als: [echtpaar]) ieder 50% van de aandelen van Westland gekocht.
De verklaring vermeldt voorts onder het kopje “Openstaande crediteuren” het volgende:
“Verder neemt koper[[echtpaar]; hof]
over van verkoper[DPH; hof]
conform specificatielijst een crediteurensaldo niet hoger dan € 37.000,- en wordt door beide partijen ondertekend voor akkoord. Koper zal zorg dragen voor betaling van openstaande posten aan crediteuren.”
En onder het kopje “Huurcontract”:
“De vennootschap is huurder van een winkel in Naaldwijk. (….) Kopers hebben wetenschap van een huur achterstand van 10.000.00 euro bij de verhuurder, welk bedrag in de genoemde en geaccepteerde crediteurenschuld is opgenomen.”
1.4.
Bij notariële akte van 31 maart 2011 zijn de aandelen in Westland door DPH overgedragen aan Endless Holding B.V. (hierna: Endless Holding). In de akte staat vermeld dat [echtpaar] de op 23 februari 2011 gekochte aandelen in Westland mondeling heeft doorverkocht aan genoemde Endless Holding, van welke vennootschap [echtgenoot] op dat moment bestuurder was. Voorts staat in de akte onder het kopje “Overige voorwaarden” het volgende vermeld:
“Voorzover daarvan bij deze akte niet is afgeweken blijft tussen partijen gelden hetgeen tussen hen tot nu toe overigens is overeengekomen, met name wordt verwezen naar het bepaalde in de overnameverklaring met betrekking tot (…)‘openstaande crediteuren’, (….) ‘huurcontract’ (….).”
1.5.
Endless Holding heeft de aandelen in Westland doorverkocht en –geleverd aan mevrouw Kock.
2. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg de veroordeling van [echtpaar] gevorderd tot betaling van € 10.000,- plus rente en kosten. [geïntimeerde] heeft daartoe aangevoerd dat [echtpaar] zich in de overnameverklaring van 23 februari 2011 hoofdelijk heeft verbonden om de huurachterstand van € 10.000,- aan haar te voldoen. [echtpaar] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3. Bij tussenvonnis van 23 augustus 2012 heeft de kantonrechter overwogen dat sprake is van een door [geïntimeerde] aanvaard derdenbeding ten gunste van [geïntimeerde], dat schriftelijk is vastgelegd in de overnameverklaring. Het verweer van [echtpaar] dat de aandelen zijn doorverkocht en dat zij daarom niet meer tot betaling aan [geïntimeerde] is gehouden, is door de kantonrechter verworpen. De kantonrechter heeft [echtpaar] vervolgens opgedragen te bewijzen de juistheid van haar stelling dat [geïntimeerde] de huurschuld van € 10.000,- mondeling aan haar heeft kwijtgescholden. Hierna zijn getuigen gehoord. Bij eindvonnis van 16 mei 2013 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [echtpaar] het opgedragen bewijs niet heeft geleverd. [echtpaar] is hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van de huurschuld van € 10.000,- plus buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. [echtpaar] is in de proceskosten veroordeeld.
4. Alleen [appellante] heeft appel ingesteld. Dit betekent dat de veroordeling van [echtgenoot] in stand blijft, ongeacht de uitkomst van dit appel.
5. Hoewel de appeldagvaarding geen melding maakt van het tussenvonnis, blijkt uit de grieven dat deze zich mede richten tegen hetgeen bij het tussenvonnis is overwogen en beslist.
6. Het hof leidt uit de stukken (zie met name inleidende dagvaarding onder 4 jo. conclusie van antwoord onder 2 jo. tussenvonnis r.o. 4.2.) af dat de gang van zaken als volgt is geweest:
  • De heer [A] (bestuurder van DPH, op haar beurt bestuurder/enig aandeelhouder van Westland) heeft [geïntimeerde] verzocht om kwijtschelding van de huurschuld van Westland tot en met februari 2011. [geïntimeerde] heeft deels in dit verzoek bewilligd, namelijk voor zover de schuld meer dan € 10.000,- bedroeg. In ruil voor deze gedeeltelijke kwijtschelding heeft [A]/DPH zich persoonlijk voor de restschuld verbonden. Nu het tegendeel niet is gesteld of gebleken neemt het hof aan dat Westland zelf, als huurster, ook aansprakelijk bleef.
  • [A]/DPH wilde vervolgens van de aandelen in Westland af en daarmee ook van zijn/haar persoonlijke aansprakelijkheid voor de huurschuld. [geïntimeerde] had niets te maken met de aandelenoverdracht en stond daar volledig buiten, maar [A]/DPH had wel toestemming nodig van [geïntimeerde] om ontslagen te worden uit zijn/haar persoonlijke gebondenheid voor de huurschuld. [geïntimeerde] heeft deze toestemming gegeven, onder de voorwaarde dat [echtpaar] de persoonlijke gebondenheid van [A]/DPH zou overnemen (zie tussenvonnis 4.2.: “[echtpaar] leken goed voor hun geld”, aldus [geïntimeerde] kennelijk ter comparitie in eerste aanleg).
  • De overnameverklaring met daarin de onder 1.3. geciteerde bepalingen is vervolgens ondertekend, door [A], namens DPH, enerzijds en [echtpaar] anderzijds.
  • Hierna zijn de aandelen echter niet overgedragen aan [echtpaar], maar aan Endless Holding, van welke vennootschap [echtgenoot] bestuurder is (zie hierboven onder 1.4.). Uit de inhoud van de leveringsakte leidt het hof af dat [echtpaar] nooit eigenaar is geweest en dat, anders dan [geïntimeerde] stelt, alleen sprake is geweest van doorverkoop, niet van doorlevering.
7. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] onvoldoende (gemotiveerd) betwist dat de hierboven onder 1.3. geciteerde bepalingen uit de overnameverklaring een derdenbeding behelsden ten gunste van [geïntimeerde], inhoudende dat [echtgenoot] en haar man (in beginsel, zie hieronder in r.o. 8) hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn voor de huurschuld van Westland ter hoogte van € 10.000,-. De stelling van [appellante] dat de overnameverklaring slechts bedoeld was om inzichtelijk te maken welke schulden de vennootschap op dat moment had en dat zij en haar man door bedoelde bepalingen slechts de verplichting op zich hadden genomen om zich ervoor in te spannen dat de vennootschap de schulden zou betalen, overtuigt niet. De tekst “
verder neemt koper over van verkoper (….) een crediteurensaldo (…)”is niet te begrijpen als het alleen zou gaan om de schulden van de
vennootschap.Zoals [appellante] terecht zelf opmerkt (MvG 20) werden door de aandelenovername de rechten en plichten van Westland immers niet gewijzigd. Uit voormelde tekst blijkt dan ook dat het gaat om schulden waartoe aandeelhouder DPH (“verkoper”) zich zèlf verbonden had; het is deze persoonlijke gebondenheid die door [echtgenoot] en haar man (“koper”) is overgenomen. Dit verklaart ook dat [geïntimeerde] – die zoals gezegd als verhuurder van Westland in beginsel geheel buiten de aandelenoverdracht stond en voor wie Westland contractspartij bleef – in kennis is gesteld van de overnameverklaring en dat haar om toestemming is gevraagd. Dat dit laatste is gebeurd, is door [appellante] niet weersproken.
8. Hiermee is de zaak echter nog niet definitief beslecht. Uit de toelichting op de eerste en (met name) de tweede grief, gelezen in samenhang met de stellingen van [echtpaar] in eerste aanleg, leidt het hof af dat [appellante] (subsidiair) betoogt dat de in de overnameverklaring vermelde persoonlijke aansprakelijkheid van haar en haar man onlosmakelijk verbonden was met het op dat moment bestaande voornemen om de aandelen in Westland in eigendom over te nemen en dat het in elk geval dus niet de bedoeling was dat zij en haar man óók persoonlijk aansprakelijk zouden zijn voor de restschuld van Westland als die voorgenomen aandelenoverdracht niet zou plaatsvinden. [appellante] stelt met andere woorden dat sprake was van een
voorwaardelijkeaanvaarding van persoonlijke aansprakelijkheid. Volgens [appellante] was deze bedoeling kennelijk evident, en dus ook duidelijk voor [geïntimeerde]. Zij stelt voorts dat zij en haar man nooit eigenaar zijn geworden van de aandelen omdat deze door DPH rechtstreeks aan Endless Holding zijn geleverd. [geïntimeerde] daarentegen, zo begrijpt het hof, stelt dat [appellante] en haar man de persoonlijke aansprakelijkheid onvoorwaardelijk hebben aanvaard en dat zij bovendien wel eigenaar zijn geweest van de aandelen, omdat sprake is geweest van doorlevering.
9. Het hof volgt [appellante] in haar hierboven omschreven standpunt. Het gaat hier om een uitleg van het derdenbeding, bij welke uitleg het niet alleen aankomt op de taalkundige uitleg van de bewoordingen van het beding, maar ook op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan dat beding mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (zogenaamde Haviltex-formule). Met [appellante] is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] redelijkerwijs moest begrijpen dat de persoonlijke aansprakelijkheid onlosmakelijk verbonden was met de voorgenomen aandelenoverdracht. Voor [appellante] en haar man was er immers geen enkele reden om in te stemmen met die persoonlijke aansprakelijkheid als zij die aandelen niet in eigendom zouden krijgen. [geïntimeerde] kon daar dan ook in redelijkheid niet van uit gaan. Anders dan [geïntimeerde] is het hof voorts van oordeel dat van doorlevering geen sprake is geweest. Uit de onder 1.4. vermelde leveringsakte blijkt dat de aandelen door DPH (vertegenwoordigd door [A]) rechtstreeks zijn geleverd aan Endless Holding (vertegenwoordigd door [echtgenoot]). De onder 8 bedoelde voorwaarde is dan ook niet in vervulling gegaan.
10. De conclusie luidt dat de vordering op grond van het derdenbeding niet slaagt.
11. Het hof laat in het midden of [geïntimeerde] een vordering heeft op (naast Westland) andere (rechts)personen, zoals bijvoorbeeld [A] of Endless Holding en zo ja, op welke grondslag. Deze (rechts)personen zijn immers geen partij in dit geding.
12. Uit het voorgaande volgt dat het appel slaagt. Dit betekent dat [appellante] geen belang heeft bij een bespreking van de overigens door de grieven aan de orde gestelde kwesties (wel/geen kwijtschelding van de restschuld van € 10.000,-; wel/geen hoofdelijke aansprakelijkheid; wel/geen wettelijke handelsrente en met ingang van wanneer en wel/geen sprake van buitengerechtelijke kosten die voor vergoeding in aanmerking komen). Het bestreden eindvonnis zal worden vernietigd, voor zover dit is gewezen tussen [geïntimeerde] en [appellante]. In zoverre opnieuw rechtdoend, zal het hof de vorderingen jegens [appellante] afwijzen. Nu het tussenvonnis geen voor executie vatbare beslissingen inhoudt, zal het hof dienaangaande niets opnemen in het dictum.
13. Bij deze uitkomst past dat [geïntimeerde] in de proceskosten van [appellante] wordt veroordeeld. Op vordering van [appellante] zal [geïntimeerde] tevens worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [appellante] reeds ter voldoening van het bestreden eindvonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling. Conform de vordering van [appellante] zullen de veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het eindvonnis waarvan beroep voor zover gewezen tussen [geïntimeerde] en [appellante];
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] jegens [appellante] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellante] van hetgeen zij uit hoofde van het bestreden eindvonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten, aan de zijde van [appellante] in eerste aanleg tot aan 16 mei 2013 begroot op nihil, en in hoger beroep tot op heden begroot op € 299,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris advocaat;
- verklaart de veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E.H.M. Pinckaers, E.M. Dousma-Valk en J.J. van der Helm en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2015 in aanwezigheid van de griffier.