ECLI:NL:GHDHA:2015:460

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
200.117.429-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders bij commanditaire vennootschap en de gevolgen van wanprestatie

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van bestuurders van een commanditaire vennootschap in het kader van een geschil tussen appellanten en geïntimeerden. Appellanten, wonende te [woonplaats 1], hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin hun vorderingen tegen de commanditaire vennootschap W.R. Onderhoud, Minturn Ltd. en [geïntimeerde 1] zijn afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de overeenkomsten tussen appellanten en W.R. Onderhoud waren ontbonden, maar de vorderingen tegen Minturn Ltd. en [geïntimeerde 1] waren afgewezen omdat zij geen partij waren bij de gesloten overeenkomsten. Appellanten hebben in hoger beroep drie grieven aangevoerd en het hof heeft zich gebogen over de vraag of Minturn Ltd. en [geïntimeerde 1] aansprakelijk zijn voor de schade die appellanten hebben geleden als gevolg van wanprestatie door W.R. Onderhoud.

Het hof heeft vastgesteld dat Minturn Ltd. als beherend vennoot van de commanditaire vennootschap W.R. Onderhoud hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van deze vennootschap op grond van artikel 19 lid 1 van het Wetboek van Koophandel. Het hof heeft ook overwogen dat [geïntimeerde 1] als feitelijk leidinggevende en bestuurder van Minturn Ltd. mogelijk ook aansprakelijk kan zijn, maar dat appellanten onvoldoende feiten en omstandigheden hebben aangevoerd om aan te nemen dat [geïntimeerde 1] persoonlijk aansprakelijk is voor de tekortkomingen van W.R. Onderhoud.

Uiteindelijk heeft het hof de vordering van appellanten jegens Minturn Ltd. toegewezen, maar de vordering jegens [geïntimeerde 1] afgewezen. Het hof heeft de proceskosten veroordelingen vastgesteld en het bestreden vonnis voor zover het betreft Minturn Ltd. vernietigd, terwijl het voor het overige is bekrachtigd. Dit arrest is gewezen op 20 januari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.117.429/01
Zaaknummer rechtbank : 418614 / HA ZA 12-548
arrest van 20 januari 2015
inzake

1.[appellant],

wonende te [woonplaats 1],
2. [appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellanten,
hierna te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. J. Postma te Delft,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

wonende te[woonplaats 2],
2. Minturn Limited,vennootschap naar Engels recht,
gevestigd te Hythe, Kent, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,
geïntimeerden,
hierna te noemen: respectievelijk [geïntimeerde 1] en Minturn Ltd., en tezamen [geïntimeerde 1] c.s.,
verstek verleend
Het geding
Bij exploot van 14 november 2012 is [appellanten] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 augustus 2012, gewezen tussen enerzijds [appellanten] en anderzijds de commanditaire vennootschap W.R. Onderhoud (hierna: W.R. Onderhoud), Minturn Ltd. en [geïntimeerde 1]. W.R. Onderhoud is niet gedagvaard in het hoger beroep. [geïntimeerde 1] c.s. is niet in het geding verschenen en op 27 november 2012 heeft het hof [geïntimeerde 1] c.s. verstek verleend. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellanten] drie grieven aangevoerd. Ten slotte heeft [appellanten] de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende:
1.1.
De (Nederlandse) commanditaire vennootschap W.R. Onderhoud is op 26 mei 2010 opgericht met het (Britse) Minturn Ltd. als beherend vennoot en [geïntimeerde 1] als volledig gevolmachtigde met de persoonlijke titel van ‘Directeur’ (zie uittreksel van de Kamer van Koophandel, productie 2 [appellanten] in hoger beroep). [geïntimeerde 1] is tevens bestuurder van Minturn. Volgens het uittreksel bestond het commanditair kapitaal uit € 250,- aan ingebracht geld.
1.2.
[appellanten] is de eigenaar van een woning te [woonplaats 1].
1.3.
Tussen [appellanten] en W.R. Onderhoud is op 11 november 2010 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten voor een bedrag van € 28.730,00. De werkzaamheden betroffen onder meer het realiseren van een aanbouw. Begin januari 2011 heeft [appellanten] aan W.R. Onderhoud tevens opdracht gegeven tot meerwerk (een aantal installatiewerkzaamheden) ten bedrage van circa € 5.000.-.
1.4.
In de eerste helft van 2011 hebben partijen contact gehad over door [appellanten] gestelde tekortkomingen en onvolkomenheden in het werk. [appellanten] heeft in augustus 2011 een bouwkundig rapport laten opstellen door een deskundige. In dit rapport staat vermeld dat het gezien de bouwkundige staat van de aanbouw wordt aanbevolen om de aanbouw af te breken en door een deskundig aannemer opnieuw te laten opbouwen. [appellanten] heeft vervolgens W.R. Onderhoud, Minturn Ltd. en [geïntimeerde 1] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en te lijden schade. Partijen hebben hierna gecorrespondeerd maar tot een gezamenlijke oplossing is het niet gekomen.
1.5.
Bij brief van 31 oktober 2011, gericht aan W.R. Onderhoud, heeft [appellanten] de overeenkomst ontbonden.
2. [appellanten] heeft in eerste aanleg gevorderd:
  • i) een verklaring voor recht dat de overeenkomsten tussen partijen zijn ontbonden;
  • ii) de hoofdelijke veroordeling van W.R. Onderhoud, Minturn Ltd. en [geïntimeerde 1] tot terugbetaling van € 32.845,56 ter uitvoering van de door de ontbinding ontstane ongedaanmakingsverbintenis;
  • iii) de hoofdelijke veroordeling van W.R. Onderhoud, Minturn Ltd. en [geïntimeerde 1] tot betaling van € 57.825,94 – zijnde de gemiddelde aanneemkosten voor herstel en vernieuwing van de opgedragen werkzaamheden (€ 90.671,50) minus de ongedaanmakingsverplichting (€ 32.845,56) – te voldoen bij wijze van vergoeding van de gevolgschade dan wel aanvullende schadevergoeding, en tot betaling van de overige schade, vast te stellen in een schadestaatprocedure;
  • iv) de hoofdelijke veroordeling van W.R. Onderhoud, Minturn Ltd. en [geïntimeerde 1] tot vergoeding van a) de buitengerechtelijke kosten ad € 5.000,- en b) de deskundigenkosten ad € 357,-;
  • v) de hoofdelijke veroordeling van voornoemde partijen in de proceskosten en de nakosten.
De vorderingen jegens [geïntimeerde 1] en Minturn Ltd. heeft [appellanten] gebaseerd op onrechtmatige daad. Volgens Dijkman zijn [geïntimeerde 1] en Minturn Ltd. als feitelijk leidinggevende respectievelijk bestuurder náást W.R. Onderhoud aansprakelijk voor de door de wanprestatie en daaropvolgende ontbinding geleden schade.
3. W.R .Onderhoud, Minturn Ltd. en [geïntimeerde 1] zijn wel in het geding in eerste aanleg verschenen, maar hebben geen conclusie van antwoord genomen.
4. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat de overeenkomsten tussen [appellanten] en W.R. Onderhoud ontbonden zijn. Ook de overige vorderingen van [appellanten] zijn jegens W.R. Onderhoud toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank de buitengerechtelijke kosten heeft beperkt tot een forfaitair bedrag van € 1.788,-. De vorderingen tegen Minturn Ltd. en [geïntimeerde 1] zijn afgewezen, omdat zij geen partij waren bij de gesloten overeenkomsten, respectievelijk omdat [appellanten] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende had gesteld om te kunnen oordelen dat W.R. Onderhoud geen verhaal zal bieden voor de ten gevolge van de wanprestatie door [appellanten] geleden schade en dat [geïntimeerde 1] en Minturn Ltd. dit wisten of redelijkerwijs hebben horen te begrijpen.
5. [appellanten] heeft drie grieven geformuleerd tegen het vonnis van de rechtbank. Uit (de toelichting op) deze grieven, gelezen in samenhang met het petitum van de appeldagvaarding, begrijpt het hof dat [appellanten] wenst dat de hierboven weergegeven vorderingen sub (ii) tot en met (v) alsnog integraal worden toegewezen jegens alle door haar in eerste instantie gedagvaarde partijen en dat het feit dat vorderingen sub (iii) en sub (iv) b niet expliciet worden herhaald aan het slot van haar memorie van grieven dus op een vergissing berust.
Van een vermeerdering van eis, zoals gesuggereerd wordt in de toelichting op grief 2, is geen sprake: ook in eerste aanleg werd immers al de veroordeling gevorderd van [geïntimeerde 1] tot terugbetaling van € 32.845,56 (vordering sub (ii)).
6. Grief 3 richt zich specifiek tegen de veroordeling van W.R. Onderhoud tot betaling van slechts € 1.788,- aan buitengerechtelijke kosten. W.R. Onderhoud is echter niet gedagvaard in appel, zodat de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van W.R. onderhoud niet in appel ter beoordeling voorliggen.
7. Het hof zal zich dus uitsluitend buigen over de vorderingen jegens [geïntimeerde 1] en Minturn Ltd. Het hof overweegt ambtshalve dat de Nederlandse rechter ten aanzien van de vorderingen van [appellanten] jegens Minturn Ltd. op grond van artikel 24 van Brussel I (verordening (EG) nr. 44/2001) bevoegd is, nu Minturn Ltd. in eerste aanleg is verschenen en de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet heeft betwist.
8. De toepasselijkheid van het Nederlandse recht staat in appel niet ter discussie.
8. De vordering van [appellanten] jegens Minturn Ltd. zal het hof toewijzen met aanvulling van de rechtsgrondslag. Op grond van artikel 19 lid 1 WvK zijn beherende vennoten van rechtswege hoofdelijk verbonden voor alle schulden van hun commanditaire vennootschap. Dit betekent in het onderhavige geval dat het Britse Minturn Ltd. als beherend vennoot aansprakelijk is voor alle schulden van de Nederlandse commanditaire vennootschap W.R. Onderhoud. Dat Minturn Ltd. mogelijk reeds ontbonden is, doet aan de aansprakelijkheid niet aan af.
9. Voor de beantwoording van de vraag of [geïntimeerde 1] als feitelijk leidinggevende/volledig gevolmachtigde en tevens bestuurder van de beherend vennoot naast W.R. Onderhoud aansprakelijk is voor de geleden schade, zal het hof aansluiting zoeken bij het criterium voor de aansprakelijkheid van bestuurders van een besloten vennootschap. Degene die als bestuurder of feitelijk leidinggevende van een besloten vennootschap namens die vennootschap heeft gehandeld kan op grond van onrechtmatige daad voor de schulden van de besloten vennootschap aansprakelijk worden gehouden, indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt (zie o.a. HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 en HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1204). Hiervan kan sprake zijn indien de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden.
10. [appellanten] voert, onder verwijzing naar het rapport van Nobel (productie 1 [appellanten] in hoger beroep), aan dat W.R. Onderhoud geen verhaal biedt voor de vorderingen van [appellanten] op W.R. Onderhoud. In de stellingen van [appellanten] kan voorts (met enige welwillendheid) worden ingelezen dat [appellanten] tevens betoogt dat [geïntimeerde 1] ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten wist althans redelijkerwijs moet hebben begrepen dat W.R. geen verhaal zou bieden voor die vorderingen. [appellanten] ziet er daarbij echter aan voorbij dat W.R. Onderhoud zich jegens [appellanten] destijds contractueel verbonden heeft tot de uitvoering van aannemingswerkzaamheden en níet tot betaling van een geldsom. [appellanten] heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat [geïntimeerde 1] bij het aangaan van de overeenkomsten reeds wist dan wel redelijkerwijs moet hebben begrepen dat W.R. Onderhoud toerekenbaar tekort zou schieten in de nakoming van de aannemingswerkzaamheden. Weliswaar was de kwaliteit van het werk in de ogen van de deskundige van [appellanten] dermate ondeugdelijk dat [appellanten] de aanbouw weer heeft laten afbreken, en is de wijze van behandeling van de klachten door [geïntimeerde 1] niet zoals een professioneel aannemer betaamt, doch [appellanten] heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [geïntimeerde 1] persoonlijk aansprakelijk is voor deze toerekenbare tekortkomingen van W.R. Onderhoud. Volledigheidshalve voegt het hof daaraan toe dat het feit dat bij oprichting van W.R. Onderhoud slechts € 250,- is ingebracht, niet in strijd met de wet is en bovendien door een ieder kan worden nagegaan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Mede gelet op het voorgaande, en anders dan [appellanten] meent, is ook dit gegeven dan ook onvoldoende om de stelling te kunnen dragen dat [geïntimeerde 1] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, als hierboven in r.o. 9 bedoeld. [appellanten] heeft overigens geen feiten en omstandigheden aangevoerd die leiden tot de conclusie dat [geïntimeerde 1] persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden, naast W.R. Onderhoud, voor de vorderingen van [appellanten]
13. De slotsom is dat het appel slaagt voor zover het de vorderingen jegens Minturn Ltd. betreft en dat het appel faalt voor het overige. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover dit is gewezen tussen [appellanten] enerzijds en Minturn Ltd. anderzijds en het hof zal in zoverre opnieuw recht doen als hierna te melden. Bij deze uitkomst past dat Minturn Ltd. in de proceskosten van Dijkmans c.s. zal worden veroordeeld, waaronder begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft (HR 19 maart 2010, LJN: BL1116)). Ingevolge artikel 237, derde lid, Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. Het hof overweegt volledigheidshalve dat voor zover de veroordelingen van W.R. Onderhoud (op basis van het bestreden en in zoverre te bekrachtigen vonnis) respectievelijk Minturn Ltd. (op basis van dit arrest) elkaar overlappen, hoofdelijk zijn, zodat de één zal zijn bevrijd voor zover de ander zal hebben betaald.
14. Nu het appel faalt in de relatie tot [geïntimeerde 1], zal [appellanten] in de proceskosten van [geïntimeerde 1] in appel worden veroordeeld, welke kosten – nu [geïntimeerde 1] in appel niet is verschenen – op nihil worden gesteld.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis voor zover dit is gewezen tussen [appellanten] enerzijds en Minturn Ltd. anderzijds;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Minturn Ltd. hoofdelijk tot betaling aan [appellanten] van
1) een bedrag van € 32.845,56 (ongedaanmakingsverbintenis),
2) een bedrag van € 57.825,94 (schadevergoeding),
3) de overige door [appellanten] geleden schade als gevolg van het feit dat geen nakoming, maar ontbinding van de overeenkomsten heeft plaatsgevonden,
4) een bedrag van € 1.788,- (buitengerechtelijke kosten), en
5) een bedrag van € 357,- (deskundigenkosten);
- veroordeelt Minturn Ltd. in de proceskosten aan de zijde van [appellanten], in eerste aanleg tot aan 15 augustus 2012 begroot op € 918,64 aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige, voor zover in appel aan het hof ter beoordeling voorgelegd;
- veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van [geïntimeerde 1] in hoger beroep, welke kosten bepaald worden op nihil;
- veroordeelt Minturn Ltd. in de proceskosten van [appellanten] in appel, tot op heden begroot op € 765,17 aan verschotten en € 1.631,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, M.E. Honée en M.W.D. van der Burg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2015 in aanwezigheid van de griffier.