De beoordeling van het hoger beroep
inleiding
1. Het vonnis waarvan beroep is gewezen naar aanleiding van een deurwaardersverzoek ex art. 438 lid 4 Rv gedateerd 27 juni 2013. De deurwaarder deed dit verzoek in het kader van een opdracht van STE tot tenuitvoerlegging hier te lande van een beslissing van het Cour d’ Appel de Lyon (Frankrijk) van 6 november 2003, waarbij in hoger beroep een beslissing van het Tribunal de Commerce de Lyon (Frankrijk) van 17 april 2002 is vernietigd. Die vernietigde beslissing van het Tribunal de Commerce van 17 april 2002 bevatte een veroordeling van STE om aan [geïntimeerde] een bedrag van € 228.025,36, te vermeerderen met rente en kosten, te betalen. Gevolg gevend aan die uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing heeft STE in juni of in juli 2002 € 264.639,89 aan [geïntimeerde] voldaan. Behalve (a) een vernietiging van deze beslissing van het Tribunal de Commerce behelst de beslissing van het Cour d’ Appel, voor zover thans van belang, (b) een ontbinding van de in 1997 tussen STE en de rechtsvoorganger van [geïntimeerde] gesloten overeenkomst, (c) een veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling aan STE van het door STE destijds als aanbetaling betaalde bedrag van € 45.734,71, met interest tegen de wettelijke rentevoet, te rekenen vanaf 15 juli 1997, alsook tot betaling van € 3.000,- op grond van art. 700 van de ‘Nouveau Code de Procédure Civil’ en (d) een veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties. Bij beschikking van 3 mei 2013 heeft de voorzieningenrechter van de Rb. Rotterdam desgevraagd verlof tot tenuitvoerlegging van de beslissing van het Cour d’ Appel verleend aan STE, die daarop de deurwaarder opdracht heeft gegeven om over te gaan tot betekening en het doen van een betalingsbevel, zo nodig gevolgd door het treffen van (verdere) executiemaatregelen, niet alleen voor het bedrag van € 45.734,71 met rente en kosten, tot betaling waarvan [geïntimeerde] door het Cour d’ Appel is veroordeeld, doch ook voor het door STE (ingevolge het vernietigde vonnis van 17 april 2002) betaalde bedrag van
€ 264.693,89, vermeerderd met rente en kosten. Wat de opdracht tot inning van laatstbedoeld bedrag betreft - door STE inclusief rente en kosten becijferd op € 457.486,20 - heeft STE er op gewezen dat de beslissing van 6 november 2003 van het Cour d’ Appel in Frankrijk ook een executoriale titel oplevert voor de restitutie van hetgeen ingevolge de daarbij vernietigde uitspraak is voldaan. De deurwaarder stelt echter niet bekend te zijn met dat laatste rechtsgevolg en meent dat alleen sprake is van een executoriale titel voor het bedrag van € 45.734,71, vermeerderd met rente en kosten, dus niet voor het door STE eerder aan [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 264.693,89 (inclusief rente en kosten: € 457.486,20). Hij heeft de voorzieningen-rechter verzocht om hierover uitspraak te doen. Voor meer feiten wordt verwezen naar de (in hoger beroep niet bestreden) weergave onder punt 2 van het vonnis.
2. De voorzieningenrechter achtte onduidelijk of de beslissing van 6 november 2003 een executoriale titel oplevert voor de terugbetaling van hetgeen STE op grond van het vernietigde vonnis van 17 april 2002 heeft betaald (het ‘surplus payé’). Wellicht zou het Cour d’ Appel de Lyon hierover kunnen worden bevraagd, aldus de voorzieningenrechter, die daar meteen aan toevoegde dat het te ver gaat om daar in deze renvooiprocedure nader onderzoek naar te doen, omdat die procedure naar haar aard spoedeisend is. Het bezwaar van de deurwaarder is daarom gegrond verklaard, met daarbij de vaststelling dat ‘onvoldoende zekerheid bestaat over de genoegzaamheid van de beschikbare titel om tot bevel en verdere executie [..] op de door STE gewenst wijze over te gaan, behoudens voor zover het de executie van het bedrag van € 45.734,71, vermeerderd met rente en kosten, betreft.’ STE is in de proceskosten veroordeeld.
3. De grief is gericht tegen rechtsoverweging 4.5 van het vonnis, voor zover
inhoudende dat ‘na betekening, waarvoor geen beletsel bestaat, van de beschikking van 3 mei 2013 [..] voor [geïntimeerde] het rechtsmiddel van verzet openstaat en in dat kader, waar juist de tenuitvoerlegging van de buitenlandse titel ter discussie is en daarmee dus ook de vraag die hier aan de orde is behandeld kan worden, het debat volledig gevoerd kan worden.’ In de toelichting op de grief wijst STE er onder meer op (i) dat de beschikking van 13 mei 2013, houdende het verlof tot tenuitvoerlegging, reeds op 12 juli 2013 aan [geïntimeerde] is betekend, zonder dat er verzet is ingesteld en (ii) dat, afgezien daarvan, alleen [geïntimeerde] het rechtsmiddel van verzet kan instellen, waardoor bij het uitblijven van verzet, de door de deurwaarder opgeworpen rechtsvraag onbeantwoord blijft. Daarnaast maakt STE melding van een nieuwe procedure die partijen, hangende het onderhavige appel, in Frankrijk hebben gevoerd; dit betrof een door haar aan het Cour d’ Appel gericht interpretatieverzoek (‘une requête en interprétation [..] afin de permettre l’exécution de l’arrêt du 6 novembre 2003, d’éclairer la justice étrangère sur une conséquence de plein droit de la décision d’infirmation par la cour d’appel du jugement de première instance’). Onder meer hield het verzoek van STE in om het arrest van 6 november 2003 in die zin aan te vullen dat het Cour d’ Appel er op wijst (in de Nederlandse vertaling): ‘.. dat de terugbetaling van door [..] STE gestorte bedragen [..] van rechtswege is, omdat het onderhavige – vernietigde – vonnis als uitvoerbare titel geldt krachtens welke [..] STE de ten onrechte gestorte bedragen, te weten € 246.639,89 – met de rente tegen wettelijk tarief vanaf de stortingsdatum – zal mogen innen.’ [geïntimeerde], die bij deze ‘interpretatieprocedure’ betrokken is geweest, heeft een eigen verzoek aan het Cour d’ Appel voorgelegd. Het Cour d’ Appel wees arrest op 9 oktober 2014. Daarin is onder meer het volgende overwogen (in de Nederlandse vertaling):
‘[..] de door [..] STE ingediende vordering [..] is [..] een vordering tot interpretatie;
Dat het arrest van 6 november 2003 van [..] het gerechtshof van Lyon inderdaad het vonnis van 17april 2002 van de rechtbank van koophandel van Lyon heeft vernietigd en dat deze beslissing tot vernietiging van rechtswege uitvoerbare consequenties tot gevolg had, te weten de vernietiging van de respectievelijke veroordelingen van partijen die in eerste aanleg waren uitgesproken;
Dat aldus een vordering ter veroordeling tot teruggave hoe dan ook niet nodig zou zijn, evenmin overigens de door [..] [geïntimeerde] [..] ingediende vordering tot teruggave van het materiaal, aangezien het rechtsherstel van partijen als gevolg van de vernietiging door het Hof van rechtswege volgt, en het arrest van 6 november 2003 in dit opzicht een uitvoerbare titel vormt;’
Aan het slot van de memorie van grieven, die ook nog een uiteenzetting over de volgens haar verschuldigde rente en wettelijke verhoging behelst, concludeert STE tot vernietiging van het vonnis en ongegrondverklaring van het bezwaar van de deurwaarder (tegen de opdracht tot tenuitvoerlegging voor een bedrag van
€ 457.486,20), met veroordeling van [geïntimeerde] bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten (inclusief na-salaris advocaat), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf twee weken na het wijzen, althans de betekening van het arrest.
de beoordeling van de grief
4. Vooropgesteld wordt dat het voorschrift van art. 33 lid 1 van de hier toepasselijke EEX-Vo, inhoudende dat de in een lidstaat gegeven beslissingen in de overige lidstaten zonder vorm van proces worden erkend, meebrengt dat die beslissingen in alle andere lidstaten het gezag en effect hebben die zij genieten in de staat waar zij zijn gegeven. Daaruit volgt (a) dat in beginsel het (proces)recht van de staat van herkomst bepaalt welk gezag en effect aan de beslissingen moeten worden verleend en (b) dat niet uitgesloten is dat aan een vreemde beslissing in de erkennende staat een ruimer gezag toekomt dan aan de eigen soortgelijke beslissingen, gegeven door de rechter van de erkennende staat. Vgl. in dit verband HvJ EG 4 februari 1988, NJ 1990, 209 m.nt. JCS (Hoffmann-Krieg); HR 12 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1332, NJ 2004, 284, m.nt. PV en HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9766. 5. Naar Frans recht levert het arrest van het Cour d’ Appel de Lyon van 6 november 2003 een executoriale titel op voor de gehoudenheid tot terugbetaling van hetgeen op grond van de bij dat arrest vernietigde beslissing van het Tribunal de Commerce de Lyon van 17 april 2002 is voldaan. Dat volgt genoegzaam uit de rechtspraak zoals vermeld in de als bijlage H bij het deurwaarderverzoek gevoegde verklaring van M.G. Chemla, advocaat te Reims, en is met het hiervoor weergegeven citaat uit het interpretatie-arrest van het Cour d’ Appel de Lyon van 9 oktober 2014 nog eens bevestigd.
6. Meer concreet betekent dit dat het arrest van het Cour d’ Appel van 6 november 2003 in Frankrijk een executoriale titel biedt voor het verhaal van:
( i) € 45.734,71, vermeerderd met de Franse wettelijke rente vanaf 15 juni 1997;
(ii) € 3.000,- o.g.v. art 700 van het Nieuwe Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
(iii) de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep;
(iv) het bedrag ad € 264.639,89 dat ter uitvoering van de vernietigde beslissing is voldaan.
7. Wat het als tweede genoemde bedrag van € 3.000,- betreft, geldt - zoals door STE ook onweersproken is gesteld - dat deze kostenveroordeling naar Frans recht (art. 1153-1 Code Civil) van rechtswege - zelfs als daar niet om was gevraagd of als de uitspraak dat niet uitdrukkelijk bepaalt - (volgens het wettelijke tarief) rentedragend is vanaf de dag van de uitspraak, d.w.z. 6 november 2003.
8. Ten aanzien van het als vierde genoemde, door [geïntimeerde] te restitueren bedrag van € 264.639,89 is echter niet meteen duidelijk dat de uitspraak van 6 november 2003, die hierover niets inhoudt, naar Frans recht een executoriale titel oplevert voor de daarover (ex. art. 1153, 3e alinea Code Civil) verschuldigde wettelijke rente, met inbegrip van de wettelijke verhoging (ex. art. L313-3 van de ‘Code monétaire et financier’) en, zo ja, vanaf welk tijdstip die rente en verhoging dan moeten worden berekend. Ook het interpretatiearrest van 9 oktober 2014 bevat ter zake geen aanwijzingen, ondanks dat het interpretatieverzoek mede op de verschuldigdheid van de rente zag (zie hierboven onder rov. 3). STE wordt daarom in overweging gegeven hierover, zo mogelijk in samenspraak met [geïntimeerde], de Franse rechter met een nieuw interpretatieverzoek te benaderen. In verband hiermee zal de beslissing op dit punt worden aangehouden. Niet ondenkbaar is dat partijen ter zake een regeling treffen en/of dat om andere reden geen vervolg op de procedure komt. Daarom volgt hieronder een ambtshalve royement. Ieder der partijen kan de zaak steeds opnieuw opbrengen voor een nadere beslissing op het hier aan de orde zijnde punt.
9. Het standpunt van [geïntimeerde] dat STE enkel verlof tot tenuitvoerlegging heeft gevraagd en verkregen voor de bij arrest van 6 november 2003 uitgesproken veroordeling tot betaling van € 45.734,71 kan niet als juist worden aanvaard. Het petitum van het verzoek ex. art. 38 e.v. EEX-Vo bevat niet een dergelijke beperking, die evenmin in het verleende verlof (of in het certificaat ex art. 54 EEX-Vo) ligt besloten; de verlofbeschikking luidt algemeen: ‘verleent verzoekster verlof de beslissing (Arrêt) van het Cour d’ Appel de Lyon, Frankrijk, uitgesproken op 6 november 2003 [..] in Nederland ten uitvoer te leggen.’ Toegevoegd wordt nog, ten overvloede, dat voor het niettemin aanbrengen van bedoelde beperking in dit geval te minder aanleiding bestaat nu gesteld noch gebleken is dat een redelijk belang is gediend bij een (hernieuwde) verlofaanvrage waarin de restitutieplicht wel expliciet is vermeld. Wat [geïntimeerde] tegen die restitutieplicht aanvoert, is dat het arrest van 6 november 2003 daar geen titel voor biedt. Dat standpunt is echter onjuist. Verder stelt zij dat zij zelf ook aanspraak op teruggave (van door haar rechtsvoorganger geleverde apparatuur) kan maken. In het kader van het door STE verzochte verlof tot tenuitvoerlegging en het onderhavige executiegeschil is die stelling echter niet van belang. Los daarvan blijkt niet dat zij op enig moment tevergeefs bij STE om teruggave heeft verzocht.
10. De slotsom moet zijn dat het verlof tot tenuitvoerlegging zoals dat aan STE bij beslissing van 3 mei 2013 is verleend impliceert dat het arrest van 6 november 2003 van het Cour d’ Appel de Lyon hier te lande ten uitvoer kan worden gelegd voor in elk geval de bedragen en de rentes zoals genoemd onder 6 en 7. Het bestreden vonnis, met daarin een andere conclusie, kan daarom niet in stand blijven. [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de tot op heden gemaakte proceskosten. Ook indien op het punt van de rente over het te restitueren bedrag in haar voordeel zou worden beslist, geldt zij als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij, omdat zij de restitutieverplichting ten onrechte ten gronde heeft betwist. De proceskosten bedragen tot op heden aan de zijde van STE: voor de eerste aanleg € 1.405,- en voor het hoger beroep
€ 1.954,82 aan verschotten en € 2.682,- aan salaris voor de advocaat, derhalve totaal
€ 6.041,82.