Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd, te wijzen op basis van de voor het pleidooi overgelegde kopieën van het procesdossier.
2.Feiten
Tussen Transavia en Oad, een reisorganisator, bestond een raamovereenkomst op grond waarvan Transavia luchtvervoer tegen betaling verzorgde ten behoeve van door Oad verzorgde reizen. Op 25 september 2013 is Oad gefailleerd. Op dat moment bevonden zich op diverse locaties buiten Nederland reizigers die jegens Oad aanspraak maakten op een ‘terugvlucht’ naar Nederland. Per datum faillissement had Transavia een aanzienlijke vordering op Oad; uiteindelijk heeft zij bij de curatoren in het faillissement van Oad (verder: de curatoren) een vordering ingediend van, zoals nader gespecificeerd bij pleidooi in hoger beroep, € 4.930.746,-.
Op 26 september 2013 heeft Transavia de curatoren andermaal verzocht om een garantie, namelijk voor een bedrag van € 133.362,- voor vluchten van vrijdag 27 september tot en met maandag 30 september 2013. Nadat de curatoren Transavia hadden gemeld dat er voor vluchten tot eind oktober geen garanties meer konden worden gegeven, heeft Transavia op diezelfde dag kenbaar gemaakt geen Oad-reizigers meer te zullen vervoeren. Op 27 september 2013 heeft Transavia aan de curatoren medegedeeld dat chartertickets van Oad-reizigers niet meer geldig zijn en dus geen recht zouden geven op vervoer.
Op vrijdag 27 september 2013 heeft TUI Nederland (verder: TUI) “namens” (zo is te lezen in de e-mail van die datum) SGR contact opgenomen met Transavia en over terugvluchten van Oad-reizigers in het buitenland de volgende afspraken gemaakt:
-Transavia zal deze passagiers op hun oorspronkelijke tickets accepteren en vervoeren conform de gesloten overeenkomst met OAD.
-Transavia zal de factuur aan TUI NL sturen die betrekking heeft op de terugvluchten van deze passagiers tegen het gecontracteerde van OAD per passagier.”
Bij de e-mail van 27 september van TUI aan Transavia bevond zich een brief, ondertekend namens Tui, met de navolgende inhoud:
To avoid unnecessary inconvenience for clients currently staying abroad and who will still need to fly back in the period 27 September until end of October as agreed between the clients and Oad Reizen, the Dutch Guarantee Fund (SGR) and TUI Netherlands on their behalf, guarantee payments for delivering this return flight by the airlines originally contracted by Oad Reizen.
This guarantee covers the payments for delivering those return flights by the airline on the basis of the existing (air transportation) conditions between airline and Oad Reizen.
With regard to handling and payment of the cost for the return flights, TUI Netherlands will discuss this further with the airline.
[…]“
Transavia heeft de terugvluchten uitgevoerd en daarvoor een factuur gestuurd, eerst aan TUI, nadien op verzoek vervangen door een factuur aan SGR, ten bedrage van € 921.411,-.
5.Beoordeling in hoger beroep
Tussen partijen staat vast dat de curatoren, nadat zij op 26 september 2013 weigerden nog enige garantie te verstrekken aan Transavia voor de betaling van de terugvluchten, geen aanspraak meer konden maken op nakoming door Transavia van haar verplichtingen jegens Oad. De curatoren hebben immers door te weigeren nog garanties te verstrekken kenbaar gemaakt niet bereid te zijn de overeenkomst met Transavia gestand te doen (artikel 37 Fw). Transavia heeft de curatoren vervolgens duidelijk te kennen gegeven de Oad-reizigers niet meer te zullen vervoeren; Transavia was dus niet bereid de overeenkomst eenzijdig na te komen.
Zeker na de weigering door de curatoren om nog verdere garanties te verstrekken voor de betaling van de terugvluchten, kon Transavia de overeenkomst met Oad ontbinden. Het stond haar bovendien, gezien het bepaalde in artikel 53 Fw, vrij om de bedragen die Oad reeds voor de terugvluchten had betaald te verrekenen met de openstaande schuld die Oad per faillissementsdatum had aan Transavia. Dat Transavia per faillissementsdatum een aanzienlijke vordering had op Oad, en dat die vordering de som van de betalingen voor nog uit te voeren terugvluchten in hoge mate te boven ging, staat niet ter discussie. In het licht van deze omstandigheden acht het hof het dan ook aannemelijk dat Transavia gebruik wenste te maken van deze verrekeningsbevoegdheid, en dat zij, zoals zij stelt, slechts bereid was om de terugvluchten voor SGR uit te voeren indien de volledige kosten daarvan door SGR zouden worden voldaan. De door Transavia aan SGR gevraagde garantie voor de betaling van deze kosten kan redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan dat Transavia hierover vooraf zekerheid wilde hebben.
Daar komt nog bij dat gesteld noch gebleken is dat SGR zich erin heeft verdiept welke garanties Transavia had verlangd van de curatoren, en zich er dus kennelijk geen beeld van had gevormd tegen welke condities Transavia tegenover de boedel bereid zou zijn geweest haar verplichting tot het uitvoeren van terugvluchten na te komen. Zij heeft er ook om die reden niet op mogen vertrouwen dat Transavia bereid zou zijn geweest louter tegen betaling van het niet door Oad vooruitbetaalde deel van de kosten (met name de zogenaamde pax taxes) de terugvluchten te zullen uitvoeren.
Deze wettelijke handelsrente is verschuldigd vanaf het moment waarop SGR in verzuim raakte met de voldoening van het factuurbedrag, en dat is 3 juni 2014.
Ook de door Transavia gevorderde buitengerechtelijke incassokosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 1 aanhef en onder c BW komen voor vergoeding in aanmerking. Transavia heeft gesteld dat verschillende werkzaamheden zijn verricht die buiten het bereik liggen van de proceskostenveroordeling. Deze stelling is onvoldoende gemotiveerd weersproken. Ook de juistheid van de berekening volgens de staffel bedoeld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van 27 maart 2012 is niet door SGR ter discussie gesteld, zodat het gevorderde bedrag van € 6.382,85 toewijsbaar is.
SGR zal worden veroordeeld in de kosten, zowel van het geding in eerste instantie als in hoger beroep. De veroordelingen zullen, als gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
6.Beslissing
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, team handel, tussen partijen gewezen vonnis van 4 februari 2015;
- veroordeelt SGR tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Transavia te betalen het bedrag van € 921.411,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 3 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt SGR tot betaling aan Transavia van de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.382,85;
- veroordeelt SGR in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Transavia tot op 4 februari 2015 begroot op € 3.829,- en € 77,52 aan verschotten en op 5.160,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde