Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[naam] ,
1.Het geding
Bij memorie van grieven, heeft [appellant] zes grieven aangevoerd. Bij arrest van 2 december 2014 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 11 mei 2015. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
2.Beoordeling van het hoger beroep
- [geïntimeerde c.s.] zijn geregistreerd partners. Zij hebben een affectieve relatie gehad, waaruit kinderen zijn geboren. [geintimeerde sub 2] woont thans met de kinderen in Polen.
- [geïntimeerde c.s.] heeft op 15 januari 2007 op het kantoor van [appellant] een door laatstgenoemde opgestelde koopovereenkomst ondertekend, waarbij zij van [naam] (de zwager van [appellant] , verder: [de zwager] ) het appartement [adres 1] (hierna: het appartement) hebben gekocht voor een koopprijs van € 169.500,-- (kosten koper).
- Op 2 april 2007 is ten overstaan van de notaris de akte van levering gepasseerd en is het appartement aan [geïntimeerde c.s.] geleverd. In de nota van afrekening wordt vermeld dat [geïntimeerde c.s.] naast de koopsom een vergoeding (aan verkoper [de zwager] ) van € 8.850,-- wegens voordeel vermindering overdrachtsbelasting verschuldigd zijn en voorts aan makelaarscourtage BK Vastgoed een bedrag van € 3.438,27. Aan de nota van afrekening is een courtagenota van [appellant] (op naam van BK Vastgoed) gehecht, gedateerd 29 maart 2007, en met de vermelding “[d]eclaratie voor: de heer [naam] ” en “[t]erzake de bemiddeling van de aan- en verkoop van: [adres 1] ”.
- [de zwager] had de appartementen [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] in juli 2006 aangekocht voor een totale prijs van € 190.000,--.
- Bij aangetekende brief van 26 augustus 2011 heeft de advocaat van [geïntimeerde c.s.] [appellant] aansprakelijk gesteld voor alle schade die hij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van door hem onjuist gegeven advies over de onderhandse verkoopwaarde van het appartement.
- Frisia Makelaars heeft op 4 maart 2013 in opdracht van [geïntimeerde c.s.] een taxatierapport uitgebracht en het appartement per 2 april 2007 gewaardeerd op € 120.000,--.
3.De vordering van [geïntimeerde c.s.] en het oordeel van de rechtbank
- € 48.350,-- (ter zake van geleden schade) te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 april 2007;
- € 504,57 (zijnde de kosten van het door Frisia Makelaars opgemaakte taxatierapport), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betekening van de dagvaarding;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
4.De beoordeling in hoger beroep
“
U vraagt mij naar een beschrijving van de werkzaamheden die ik voor [geintimeerde sub 1] en zijn partner heb verricht. Eigenlijk het gehele makelaarswerk. Ik heb ze inderdaad op mijn kantoor ontvangen. Ik heb ze meerdere kooppanden laten zien, waaronder de Mandestraat, ik heb taxateurs benaderd.”
Deze feiten rechtvaardigen de conclusie dat een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen partijen. Aan de betwisting door [appellant] van de totstandkoming van een overeenkomst van opdracht met [geïntimeerde c.s.] gaat het hof daarom als niet (deugdelijk) onderbouwd voorbij. Voor bewijslevering bestaat dan ook geen aanleiding.
[geïntimeerde c.s.] stelt dat hem voorafgaand aan de koop van het appartement door [appellant] is voorgehouden dat [de zwager] voor het appartement recent € 190.000,-- had betaald en dat deze, door omstandigheden gedwongen, bereid was het nu voor een lagere som te verkopen. [appellant] betwist die stelling, zodat het hof (net als de rechtbank) niet van de juistheid van de stelling van [geïntimeerde c.s.] kan uitgaan. Wel staat vast dat [appellant] betrokken is geweest bij de aankoop van de appartementen [adres 1] en [adres 2] , voor de (totale) koopsom van € 190.000,--, door [de zwager] op 19 juli 2006. Evenzeer staat vast dat [appellant] aan [geïntimeerde c.s.] voorafgaand aan de totstandkoming van de koopovereenkomst tussen [geïntimeerde c.s.] en [de zwager] niets heeft gemeld over de prijs die [de zwager] heeft betaald voor de appartementen gezamenlijk.
Door de hem bekende koopprijsinformatie onder deze omstandigheden niet te delen met [geïntimeerde c.s.] is [appellant] tekortgeschoten in zijn zorg als opdrachtnemer. Mocht [appellant] destijds gemeend hebben dat zijn relatie tot [de zwager] hem niet toestond [geïntimeerde c.s.] wijzer te maken dan wenselijk was voor [de zwager] , dan had hij niet (tevens) als opdrachtnemer voor [geïntimeerde c.s.] moeten optreden.
Verder geldt nog het volgende. Als onweersproken staat vast dat [geïntimeerde c.s.] eerst medio 2010 op de hoogte is gekomen van het feit dat [de zwager] de beide appartementen in juli 2006 heeft gekocht voor € 190.000,--. Ook staat vast dat [geintimeerde sub 1] medio 2010 contact met [appellant] heeft opgenomen en dat [appellant] in dat contact desgevraagd aan [geintimeerde sub 1] heeft laten weten dat [de zwager] de beide appartementen tezamen voor een bedrag van € 190.000,-- had aangekocht. Vanaf dat moment was het hem duidelijk dat [appellant] tekort was geschoten in zijn zorg als opdrachtnemer. Waar [geïntimeerde c.s.] stelt dat hij in het contact als hiervoor bedoeld [appellant] heeft medegedeeld dat hij “onjuist advies had gegeven”, en [appellant] heeft erkend dat [geïntimeerde c.s.] zich “medio 2010” tot hem heeft gewend, leidt het hof uit een en ander af dat [geïntimeerde c.s.] kort na de ontdekking van de gang van zaken contact heeft opgenomen met [appellant] en zich heeft beklaagd. Bij memorie van grieven heeft [appellant] deze stellingen niet, althans niet voldoende gemotiveerd, bestreden.
Daarmee staat vast dat [geïntimeerde c.s.] zich mondeling heeft beklaagd bij [appellant] nadat hij had vernomen van de package deal waarbij de appartementen voor één prijs van € 190.000,-- waren aangekocht. Dat het tijdsverloop tussen dit gesprek met bedoeld buurvrouw en het zich beklagen bij [appellant] niet binnen bekwame tijd heeft plaatsgevonden heeft [appellant] niet, althans niet voldoende onderbouwd, aangevoerd, hetgeen wel op zijn weg lag (HR 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3593, r.o. 5.6.3). Van schending van de klachtplicht door [geïntimeerde c.s.] is dan ook geen sprake. Dat [geïntimeerde c.s.] eerst geruime tijd na de ontdekking van de tekortkoming door [appellant] is overgegaan tot vaststelling van de omvang van de door hem geleden schade door het laten uitbrengen van een taxatierapport, staat aan dit oordeel niet in de weg.
Grief I tegen het vonnis van de rechtbank is dan ook vruchteloos voorgedragen.
[geïntimeerde c.s.] is voor het appartement op 15 januari 2007 een koopsom van € 169.500,-- overeengekomen, een bedrag dat € 22.000,-- hoger ligt dan (het aan dat appartement toe te rekenen deel van) de koopsom die [de zwager] een half jaar eerder voor het appartement betaalde.
[geïntimeerde c.s.] heeft, zo vat het hof zijn betoog althans op, bezwaren tegen het feit dat hij een vergoeding van € 8.850,-- wegens “voordeel vermindering overdrachtsbelasting” en een bedrag van € 3.428,27 wegens courtage heeft moeten voldoen, maar deze bedragen maken klaarblijkelijk geen onderdeel uit van de schade waarvan [geïntimeerde c.s.] in dit geding vergoeding vordert, namelijk het verschil tussen de door hem betaalde prijs en de ten tijde van de koop werkelijke marktwaarde van het appartement. Deze twee bedragen laat het hof daarom buiten beschouwing bij de schatting van de te vergoeden schade van [geïntimeerde c.s.]
De kosten ter vaststelling van de schade, komen voor vergoeding in aanmerking; deze kosten heeft [geïntimeerde c.s.] in redelijkheid kunnen maken en zijn dan ook terecht door de rechtbank toegewezen.
Het voorgaande leidt ertoe dat grief V doel treft.
De uitkomst van het hoger beroep brengt het hof ertoe de proceskosten in appel te compenseren.
5.Beslissing
opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde c.s.] van € 22.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 april 2007;
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;