Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 1 december 2015
Danianda B.V.,
Het geding
mr. P. van Riessen, advocaat te Gouda, en Danianda door mr. B. van Leeuwen, advocaat te Goes, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
€ 4.611,25, € 4.611,25, € 4.287,50 en € 4.249,58 (in totaal € 17.759,58). Op de van de bank van Danianda afkomstige overzichten rekeningmutaties, zijn deze betalingen achtereenvolgens (onder meer) als volgt beschreven:
“in hoedanigheid van voormalig curator van [X] HR B.V.”, waardoor onduidelijk is of hij in privé wordt aangesproken en (ii) de dagvaarding vermeldt in strijd met art. 45 lid 3 Rv niet de woonplaats, maar het kantooradres van Gijsbertsen. Door deze gebreken wordt hij onredelijk in zijn verdediging geschaad zodat de dagvaarding nietig is, aldus nog steeds Gijsbertsen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling, als volgt.
“de naam en woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd”dient te bevatten.
“in hoedanigheid van voormalig curator van [X] HR B.V.”maakt dit niet anders. Dat de toevoeging niet is geoorloofd, omdat die hoedanigheid geen zelfstandige juridische betekenis heeft, vindt geen steun in het recht. Er kan in redelijkheid geen twijfel bestaan over de beoogde hoedanigheid van Gijsbertsen in het exploot. Reeds de objectief kenbare betekenis van het exploot is dat het bestemd was voor Gijsbertsen in privé. Immers, het exploot vermeldt dat hij
voormaligcurator was in genoemd faillissement dat – hetgeen uit het openbare insolventieregister (objectief) kenbaar is – op 1 maart 2012 (onherroepelijk) opgeheven was. Dat het faillissement is heropend is gesteld noch gebleken. De boedel in genoemd faillissement kon op het moment van betekening dus niet in rechte - en dus ook niet via een voormalige curator - tot betaling worden aangesproken. Daar komt nog bij dat Gijsbertsen (subjectief) uit het in r.o. 1.16 geciteerde deel van de aan hem gerichte brief van 22 juni 2012 van de advocaat van Danianda, waarin hij wordt uitgenodigd om zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar in te lichten over de kwestie, moest begrijpen dat hij in privé werd aangesproken. Het feit dat in de dagvaarding sub 6 wordt gerept van onverschuldigde betaling aan de boedel en/of ongerechtvaardigde verrijking van de boedel, maakt dat niet anders.
Naam/omschrijvingdoor de bank steeds als eerste genoemd de partij ten gunste van wie een betaling is uitgevoerd en in de daarop volgende regels de bij die betaling behorende omschrijving. Daaruit mag in beginsel worden afgeleid dat in de
rabo krimpenerwaard, en dat in die opdrachten de omschrijvingen zijn gegeven die blijken uit de overzichten. Feiten en omstandigheden die tot een andere conclusie moeten leiden, zijn niet (voldoende) gebleken. Vast staat daarom dat bij Danianda de bedoeling heeft voorgezeten om - ten behoeve van [X] Vastgoed - te betalen aan Rabobank Krimpenerwaard. De stelling van Gijsbertsen, dat Danianda via de rekening van [X] HR ten behoeve van [X] Vastgoed een (door [X] HR dan kennelijk aan Rabobank Krimpenerwaard door te betalen) betaling heeft willen doen, komt aldus niet vast te staan.
lening [nummer]rente aan haar betaalde. Gelet op die omschrijving heeft hij het er ook niet voor kunnen houden dat Danianda de bedoeling had om ten behoeve van [X] Vastgoed aflossingen te doen op de schuld in rekening-courant van haar aan [X] HR. Het moet Gijsbertsen daarom duidelijk zijn geweest dat tussen Danianda en [X] HR niet sprake was van een bestaande of voorheen bestaande rechtsverhouding die voor de litigieuze betalingen een rechtsgrond opleverde. Voor zover juist is, zoals Gijsbertsen stelt, dat (de bestuurder van) Danianda bij de aflossing van de rekening-courantschuld van [X] Vastgoed aan [X] HR belang had, leidt dat niet tot een andere conclusie. Het enkele feit dat een persoon bij de aflossing van de schuld van een andere persoon aan een derde een belang kan hebben, leidt immers niet tot de conclusie dat sprake is van een rechtsverhouding tussen de eerstbedoelde persoon en de ander. Het feit dat [X] HR, [X] Vastgoed en Danianda (tot in ieder geval kort voor het faillissement van [X] HR) met elkaar verbonden vennootschappen waren, ook in fiscaal opzicht, in welk kader de ene vennootschap voor de andere vennootschap betalingen deed, heeft Gijsbertsen, gelet op de bij de betaling gegeven omschrijving, evenmin aanleiding kunnen geven tot de gedachte dat er voor de litigieuze betalingen een rechtsgrond zou kunnen zijn. Het feit dat Gijsbertsen in de periode voordat deze betalingen werden gedaan, overleg heeft gehad met [betrokkene] over de schuld in rekening-courant van [X] Vastgoed aan [X] HR, kan bij hem weliswaar de gedachte hebben doen rijzen dat Danianda ten behoeve van [X] Vastgoed wilde afbetalen op de schuld van haar aan [X] HR, maar hij heeft bij de bestudering van de ten deze relevante gegevens, waaronder ook begrepen de sub 2.1.f- g geciteerde e-mailberichten, zonder enige twijfel moeten concluderen dat Danianda zonder rechtsgrond aan [X] HR had betaald.
“uit de beschikbare middelen van de boedel een bedrag gelijk aan dat waarmee de boedel is verrijkt te voldoen aan degene die onverschuldigd heeft betaald”, in casu: Diananda, waarbij
“de aard van deze verplichting […] mee[brengt] dat de curator haar zo spoedig mogelijk behoort na te komen, zonder de afwikkeling van de boedel af te wachten en met voorbijgaan van aanspraken van andere boedelcrediteuren”.Gesteld noch gebleken is dat de boedel daartoe niet in staat was. Gelet op de duidelijke, in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde regel, was de vrijheid van Gijsbertsen bij de uitoefening van zijn taak tot beheer en vereffening van de boedel in dit geval uiterst beperkt. Het voorgaande leidt ertoe dat er van uit mag worden gegaan dat Gijsbertsen het onjuiste van zijn handelen (het niet zo spoedig mogelijk terugbetalen) inzag, dan wel redelijkerwijze behoorde in te zien.