In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de vraag centraal staat of het belastbare inkomen van belanghebbende kan worden verhoogd met een gebruikelijk loon in de zin van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964. Belanghebbende, directeur van [Y] B.V., had een aanslag in de inkomstenbelasting ontvangen voor het jaar 2009, die hij betwistte. De inspecteur had de aanslag verminderd na bezwaar, maar belanghebbende was van mening dat de aanslag nog te hoog was vastgesteld. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de inspecteur terecht de te verrekenen loonheffing had beperkt en dat het gebruikelijk loon op € 40.000 moest worden gesteld. In hoger beroep bevestigde het Gerechtshof deze uitspraak, waarbij het Hof oordeelde dat de rechtbank de interne compensatie correct had toegepast en dat het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2009 op € 33.610 moest worden vastgesteld, onder verrekening van € 7.159 aan loonheffing. Het Hof oordeelde dat de inspecteur vrij was om andere elementen van de aanslag aan de orde te stellen en dat de aanslag niet hoger kon worden vastgesteld dan het bedrag waarop deze bij de uitspraak op bezwaar was gesteld. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.