ECLI:NL:GHDHA:2015:2417

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
200.154.763/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in executiegeschil tussen voormalig werknemer en werkgever over beëindiging arbeidsovereenkomst en juridische misslagen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Den Haag, betreft het een hoger beroep van [appellant], een voormalig werknemer van Van Gansewinkel Nederland B.V. (VGN), tegen een vonnis van de voorzieningenrechter. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.W. Brantjes, heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen VGN, die zijn arbeidsovereenkomst heeft beëindigd. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn functie als Directeur Recycling en heeft verzocht om wedertewerkstelling in deze functie. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van VGN grotendeels toegewezen en de vorderingen van de appellant in reconventie afgewezen. De appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij de vernietiging van het bestreden vonnis vordert.

De zaak heeft een complexe achtergrond, waarbij de appellant in 2005 in dienst trad bij Van Gansewinkel Groep B.V. (VGG) en verschillende functies heeft bekleed. In mei 2014 is de functie van Directeur Recycling opgeheven in het kader van een reorganisatie. De appellant heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar zijn arbeidsovereenkomst is uiteindelijk opgezegd met toestemming van het UWV per 1 oktober 2014. De appellant heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tot wedertewerkstelling, maar deze is afgewezen. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vorderingen van de appellant zich richten tegen VGN als werkgever, en dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van een juridische misslag in het eerdere vonnis. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en het bestreden vonnis bekrachtigd, waarbij de appellant is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.154.763/01
Rolnummer rechtbank : C/09/469275 / KG ZA 14/810

arrest van 15 september 2015

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te Oegstgeest,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. A.W. Brantjes te Amsterdam,
tegen

Van Gansewinkel Nederland B.V.,

gevestigd te Maarheze,
geïntimeerde,
hierna te noemen: VGN,
advocaat: mr. L.V. Claassens te Eindhoven.

Het geding

Bij tussenarrest 23 september 2014 is een comparitie van partijen gelast die op 16 december 2014 heeft plaatsgevonden. Van deze comparitie van partijen is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven (met producties) zes grieven aangevoerd, waarop VGN bij memorie van antwoord (met producties) heeft gereageerd. Op 28 augustus 2015 heeft pleidooi plaatsgevonden. De zaak is voor [appellant] toegelicht door mr. Brantjes en voor VGN door mr. Claassens. Arrest wordt gewezen op het pleitdossier.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1.
VGN is een onderneming die zich bezig houdt met (i) de inzameling (Collection) en (ii) de verwerking en recycling van afval en aanverwante activiteiten (Recycling). VGN is een 100%-dochtermaatschappij van Van Gansewinkel Groep B.V. (hierna: VGG). VGG is (enig) statutair bestuurder van VGN.
1.2.
[appellant] is op 1 april 2005 bij VGG in dienst getreden. Hij heeft sinds zijn indiensttreding een aantal functies bekleed, waaronder de functie van Regiodirecteur Regio Randstad, thans regio Noord. Deze functie (hierna: Directeur Regio Noord) heeft hij vervuld tot 1 september 2013. Per die datum is [appellant] de functie van Directeur Recycling gaan vervullen.
1.3.
VGG heeft in mei 2014, in verband met een reorganisatie en herverdeling van taken, besloten om de functie van Directeur Recycling per 1 juni 2014 te laten vervallen. VGG heeft dit op 20 mei 2014 aan [appellant] meegedeeld. Daarbij heeft zij tevens meegedeeld dat [appellant] per direct was vrijgesteld van arbeid onder doorbetaling van loon.
1.4.
[appellant] heeft - tevergeefs - bezwaar aangetekend tegen de besluiten om zijn functie te laten vervallen en om hem per direct op non-actief te stellen.
1.5.
VGG heeft bij brief van 28 mei 2014 aan het UWV Werkbedrijf verzocht om haar toestemming te verlenen om de arbeidsovereenkomst met [appellant] op te mogen zeggen vanwege bedrijfseconomische/bedrijfsorganisatorische redenen.
1.6.
[appellant] is in juni 2014 een procedure begonnen tegen VGN bij de rechtbank Amsterdam, sector kanton. Het petitum in die zaak luidt:
"Van Gansewinkel te veroordelen om [appellant] toe te laten en in staat te stellen zijn werkzaamheden als Directeur Recycling zonder enige beperking uit te voeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan, gedurende welke Van Gansewinkel niet aan deze veroordeling voldoet".
Daarnaast vorderde [appellant] een proceskostenveroordeling.
1.7.
Bij vonnis van 3 juli 2014 heeft de kantonrechter - de binnen VGN doorgevoerde reorganisatie waarbij de functie van [appellant] is komen te vervallen als uitgangspunt/gegeven nemend - met betrekking tot de door [appellant] gevorderde wedertewerkstelling, ondermeer, het volgende overwogen:
“Toewijzing van de vordering zou betekenen dat een herverdeling van taken noodzakelijk wordt hetgeen de goede gang van zaken binnen de onderneming zou kunnen beïnvloeden waardoor het geheel schade kan lijden. Daarvoor moet het belang van [appellant] wijken. Dat geldt niet of in veel mindere mate als [appellant] wederom de taak van directeur Regio Noord wordt opgedragen waar momenteel een interim-manager werkt. [appellant] is met dat werk vertrouwd en, zoals overwogen, niet aannemelijk is dat er over zijn werkzaamheden klachten zijn geweest, anders zou hij niet zijn benoemd tot directeur Afvalverwerking.”
Tegen deze achtergrond heeft de kantonrechter VGN geboden [appellant] in staat te stellen om wederom als directeur Regio Noord werkzaam te zijn en als volgt beslist:
“veroordeelt VGN om [appellant] toe te laten tot het verrichten van werkzaamheden als directeur Regio Noord, een en ander op straffe van een dwangsom van EUR 1000,00 per dag voor iedere dag dat VGN nalaat dit vonnis na te komen vanaf drie weken na betekening van het vonnis met een maximum van EUR 200.000,00;”
De kantonrechter heeft zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
1.8.
[appellant] heeft het vonnis van 3 juli 2014 aan VGN laten betekenen. Om executie van genoemd vonnis te voorkomen, het vonnis was immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard, heeft VGN [appellant] in juli 2014 voor de voorzieningenrechter te Den Haag (hierna: de voorzieningenrechter) gedagvaard en
in conventiegevorderd - samengevat - (i) dat [appellant] wordt bevolen de executie van het vonnis van 3 juli 2014 te staken en gestaakt te houden en (ii) de executie van dat vonnis te schorsen totdat het hof Amsterdam eindarrest heeft gewezen in het tegen het vonnis ingestelde hoger beroep, dan wel totdat het vonnis kracht van gewijsde heeft gekregen, een en ander op verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [appellant] in proceskosten. [appellant] heeft
in reconventiegevorderd dat (i) VGN op grond van art. 843a Rv een aantal genoemde stukken afgeeft, (ii) VGN voorwaardelijk te veroordelen om [appellant] toe te laten en in staat te stellen om de functie van Directeur Regio Noord zonder enige beperking uit te voeren, beide veroordelingen op straffe van verbeurte van een dwangsom, en met een proceskostenveroordeling.
1.9.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van VGN in conventie grotendeels toegewezen en de vorderingen van [appellant] in reconventie afgewezen. [appellant] is zowel in conventie als in reconventie in de kosten veroordeeld. De kosten in reconventie zijn op nihil gesteld.
1.10.
VGG heeft de arbeidsovereenkomst met [appellant] - na daartoe op 15 augustus 2014 verkregen toestemming van het UWV - opgezegd per 1 oktober 2014. Hiertegen is [appellant] opgekomen in een procedure tegen VGN bij de rechtbank Oost-Brabant, Kamer voor Kantonzaken, locatie Eindhoven (hierna: kantonrechter Eindhoven). In die procedure heeft [appellant] gevorderd - sterk samengevat en geparafraseerd - primair: (i) een verklaring voor recht dat de beschikking van UWV nietig is dan wel (ii) deze beschikking te vernietigen, (iii) een verklaring voor recht dat de opzegging nietig is dan wel (iv) deze opzegging te vernietigen, (v) VGN te veroordelen het loon door te betalen, en subsidiair: (vi) een verklaring voor recht dat de opzegging kennelijk onredelijk is, (vii) VGN te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen althans tot het betalen van schadevergoedingen op verschillende grondslagen, een en ander met een proceskostenveroordeling van VGN. De kantonrechter Eindhoven heeft de vorderingen van [appellant] bij vonnis van 26 februari 2015 integraal afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. [appellant] is tegen dat vonnis in hoger beroep gekomen bij hof ‘s-Hertogenbosch. Ten tijde van het wijzen van onderhavig arrest is in dat hoger beroep nog niet beslist.
1.11.
Hof Amsterdam heeft bij arrest van 19 mei 2015 het hiervoor in r.o. 1.7 genoemde vonnis van 3 juli 2014 van de kantonrechter Amsterdam vernietigd, de vorderingen van [appellant] alsnog afgewezen, de proceskosten van de eerste aanleg en het incident gecompenseerd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
2. In hoger beroep in onderhavig geding vordert [appellant] de vernietiging van het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter, de vorderingen in conventie van VGN alsnog af te wijzen en de vorderingen van [appellant] in reconventie toe te wijzen, met veroordeling van VGN van de kosten in beide instanties.
3. Alvorens op de grieven in te gaan merkt het hof op dat de vorderingen van [appellant] op grond van de arbeidsovereenkomst zich steeds richten tegen
VGN. Uit de stukken - zoals de ontslagaanvraag bij UWV en de arbeidsovereenkomst - blijkt echter dat
VGGde werkgever van [appellant] was/is. Nu partijen daar verder geen punt van maken en het hof ter zake lijdelijk is (art. 24 Rv.) zal het hof tot uitgangspunt nemen dat VGN als werkgever kan worden aangesproken op de verplichtingen op grond van de arbeidsovereenkomst.
4. De eerste drie grieven richten zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter over de executie en schorsing van het vonnis van de kantonrechter Amsterdam van
3 juli 2014, en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.1.
Het hof overweegt als volgt.
4.2.
Het vonnis van 3 juli 2014 is door hof Amsterdam vernietigd bij arrest van
19 mei 2015. Tegen dat arrest is geen cassatie ingesteld. Gevolg is dat het vonnis van 3 juli 2014 niet meer kan worden geëxecuteerd. Vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter zou dat niet anders maken. [appellant] heeft in dit hoger beroep geen belang meer bij ongedaanmaking van het bestreden vonnis op dat punt.
4.3.
[appellant] heeft in verband met de door de voorzieningenrechter uitgesproken proceskostenveroordeling - volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - belang bij de (her)beoordeling van het bestreden vonnis over de executie en schorsing van het vonnis van de kantonrechter Amsterdam van 3 juli 2014.
4.4.
De voorzieningenrechter heeft onder meer als volgt geoordeeld:
"4.1. Als uitgangspunt heeft te gelden dat voor schorsing van de executie van een vonnis slechts plaats is indien de executant – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.2.
Van Gansewinkel stelt op de eerste plaats dat er sprake is van een juridische misslag in het vonnis, hetgeen [appellant] betwist. Hieromtrent wordt het volgende vooropgesteld. De kantonrechter heeft een voorziening getroffen die door [appellant] niet is gevorderd, zo is tussen partijen terecht niet in geschil. Evenmin is tussen partijen in geschil dat een voorzieningenrechter enige vrijheid heeft ten aanzien van door hem te treffen spoedvoorzieningen. Deze vrijheid is echter niet onbegrensd. Deze ligt binnen bepaalde bandbreedtes en de vraag is of de kantonrechter deze heeft overschreden. Voorts mag met een beslissing niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd worden getreden en mogen partijen niet worden verrast met een beslissing waarmee zij, gelet op het processuele debat, geen rekening behoefden te houden. De vraag is of de beslissing in het vonnis aan deze eisen voldoet.
4.3.
Binnen de genoemde bandbreedtes valt het toewijzen van een minder verstrekkende voorziening, indien een voorzieningenrechter van oordeel is dat de gevorderde voorziening als te vergaand moet worden afgewezen. Dat is het geval in de uitspraak van de Hoge Raad van 15 december 1995, waarnaar [appellant] heeft verwezen (NJ 1996,509). Het mindere dient alsdan wel in het meerdere besloten te liggen. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter geen sprake bij de onderhavige veroordeling tot wedertewerkstelling in een andere functie dan door [appellant] is gevorderd. Dit geldt temeer gezien de aard van die andere functie, zoals nader toegelicht door Van Gansewinkel op de wijze als verkort weergegeven onder 2.2, hetgeen door [appellant] niet is betwist, met dien verstande dat hij wel heeft betwist dat hij niet over de voor de functie benodigde inzichten en competenties beschikt. Voorts is in dit kader relevant dat die andere functie thans wordt vervuld door iemand anders.
4.4.
Daar komt bij dat uit de overgelegde stukken van de procedure bij de kantonrechter blijkt dat het voorhanden zijn van een alternatieve functie voor [appellant] slechts kort en zijdelings aan de orde is geweest. Uit de hierop betrekking hebbende alinea’s in de dagvaarding en de pleitnotities blijkt bovendien onmiskenbaar dat [appellant] dit niet naar voren [heeft]gebracht om daarmee te betogen dat de kantonrechter Van Gansewinkel ook (subsidiair) zou kunnen veroordelen om hem in de functie van directeur Regio Noord weder te werk te stellen, maar om kleur te geven aan zijn stelling dat Van Gansewinkel geen gegronde reden heeft om zijn arbeidsovereenkomst te beëindigen, zodat er ook geen grond is voor zijn op non-actiefstelling. Van Gansewinkel kon gelet daarop volstaan met het betwisten – eveneens zonder uitgebreide toelichting – van het voorhanden zijn van een alternatieve passende functie voor [appellant] . In een procedure waar wedertewerkstelling in de eigen functie is gevorderd, vormt deze discussie immers niet de hoofdzaak. Van Gansewinkel heeft er in deze procedure ook terecht op gewezen dat het voorhanden zijn van alternatieve functies een rol speelt in de procedure bij het UWV, dat het UWV daarin aanleiding kan zien om de verzochte ontslagvergunning niet te verlenen, maar dat dit er niet toe kan leiden dat wordt bepaald dat Van Gansewinkel [appellant] in een bepaalde andere functie te werk moet stellen. Van Gansewinkel heeft in de procedure bij de kantonrechter dan ook niet kunnen en hoeven begrijpen dat wedertewerkstelling van [appellant] in een andere functie dan de functie die hij laatstelijk vervulde, ook inzet was van de rechtsstrijd en een mogelijke beslissing van de kantonrechter zou zijn. Een beslissing die dit inhoudt, vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook een ontoelaatbare verrassingsbeslissing.
4.5.
Gezien het vorenstaande is er sprake van een kennelijke juridische misslag in het vonnis. Gezien de aard van die misslag is er in deze procedure geen sprake van een verkapt appel, zoals [appellant] meent. De aard van de misslag is voorts zodanig dat onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis niet aanvaardbaar is en de aan de veroordeling verbonden dwangsommen niet kunnen worden geïncasseerd. De vorderingen zijn derhalve voor toewijzing vatbaar."
4.5.
Het hof verenigt zich met deze oordelen en maakt deze tot de zijne. Wat [appellant] in hoger beroep aanvoert leidt niet tot een ander oordeel.
4.6.
[appellant] keert zich ook nog tegen het oordeel in r.o. 4.2 luidende:
"De kantonrechter heeft een voorzieninggetroffen
die door [appellant] niet is gevorderd, zo is tussen partijen terecht niet in geschil."Volgens [appellant] was dat in eerste aanleg wel in geschil. Wat daarvan ook zij, het hof is evenals de voorzieningenrechter van oordeel dat de kantonrechter Amsterdam een voorziening heeft getroffen die niet door [appellant] is gevorderd.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de eerste drie grieven falen.
5. Grief IV richt zich tegen de afwijzing van de op grond van art. 843a Rv gevorderde afgifte van stukken. De grief faalt. [appellant] heeft niet betwist dat VGN niet over die stukken beschikt en, zo deze stukken al zouden bestaan, VGG daarover beschikt en niet zij.
6. Met grief V klaagt [appellant] dat zijn (voorwaardelijk) gevorderde tewerkstelling in de functie van Regiodirecteur Noord is afgewezen. [appellant] geeft aan dat deze vordering in hoger beroep als onvoorwaardelijk heeft te gelden.
6.1.
Het hof overweegt als volgt.
6.2.
De vordering van [appellant] berust op het bestaan van een arbeidsovereenkomst met VGN (memorie van grieven sub 60). Deze arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming van het UWV per 1 oktober 2014. Of deze opzegging effect sorteert is onderwerp van de bodemprocedure die thans loopt bij hof ‘s-Hertogenbosch. In onderhavig hoger beroep van het vonnis van de voorzieningenrechter is het voortbestaan van de arbeidsovereenkomst geen onderwerp van het processuele debat gemaakt. Enige onderbouwing ontbreekt. Bij deze stand van zaken moet van de rechtsgeldigheid van de opzegging worden uitgegaan. De vordering tot tewerkstelling in de functie van Regiodirecteur Noord is dus niet toewijsbaar.
6.3.
Ten tijde van de eerste aanleg was - als gezegd - de arbeidsovereenkomst met [appellant] nog niet opgezegd; deze bestond toen nog. Het hof zal de vordering beoordelen naar de omstandigheden in de eerste aanleg. De voorzieningenrechter overwoog als volgt:
" 4.9. [appellant] heeft verklaard deze voorwaardelijke vordering in te stellen voor het geval in dit geding zou worden geoordeeld dat de kantonrechter om welke reden dan ook onbevoegd zou zijn geweest om de in het vonnis getroffen voorziening te treffen. De voorzieningenrechter begrijpt [appellant] aldus dat hij, indien de vorderingen in conventie worden toegewezen, in reconventie vordert dat alsdan in deze procedure alsnog de, nu wel gevorderde, veroordeling tot wedertewerkstelling in de functie van Directeur Regio Noord zal worden uitgesproken. Hij heeft deze vordering in deze procedure echter niet onderbouwd, noch in de brief waarmee hij de vordering aankondigt, noch ter zitting. De voorzieningenrechter zal wel acht slaan op de stellingen die [appellant] in het kader van zijn verweer tegen de vordering in conventie heeft ingenomen, die ook bij de beoordeling van deze vordering relevant zijn. [appellant] heeft naar voren gebracht dat hij er een groot belang bij heeft om zijn werkzaamheden te hervatten, dat de functie van Directeur Regio Noord thans door een interim kracht wordt vervuld, waarmee Van Gansewinkel de samenwerking eenvoudig kan beëindigen, en dat hij geschikt is voor deze functie, nu hij deze al eerder heeft vervuld en er op zijn functioneren nooit iets aan te merken is geweest.
4.10.
Van Gansewinkel heeft deze stellingen in ieder geval voor een gedeelte betwist. Echter, ook indien [appellant] hierin zou worden gevolgd, dan nog acht de voorzieningenrechter deze omstandigheden onvoldoende onderbouwing voor toewijzing van de vordering, gelet op het zeer ingrijpende karakter daarvan. Hierbij is in aanmerking genomen dat [appellant] is vrijgesteld van zijn werkzaamheden voor de functie die hij laatstelijk verrichte en dat voor hem een ontslagvergunning is aangevraagd. Deze procedure is in een vergevorderd stadium. Ten aanzien van de functie van Directeur Regio Noord geldt dat dit een belangrijke positie is in de onderneming met veel verantwoordelijkheden, voor mensen en omzet, zoals door van Gansewinkel nader is toegelicht op de wijze als verkort is weergegeven onder 2.2, hetgeen door [appellant] niet is betwist. Daarbij staat vast dat deze functie reeds acht maanden door iemand anders wordt vervuld, die, nog daargelaten de stelling van Van Gansewinkel dat er een compleet andere managementfilosofie is geïmplementeerd, ongetwijfeld een andere aanpak hanteert. Ook als deze samenwerking relatief eenvoudig zou kunnen worden beëindigd, is het onmiskenbaar ingrijpend voor het bedrijf om deze functie, als deze reeds acht maanden naar tevredenheid wordt vervuld, ineens, mogelijk slechts tijdelijk, door iemand anders laten vervullen."
6.4.
Het hof verenigt zich met deze oordelen en maakt deze tot de zijne. Wat [appellant] in hoger beroep aanvoert leidt niet tot een ander oordeel. Deze grief faalt.
7. Voor bewijslevering is in dit kort geding geen plaats.
8. Uit het voorgaande volgt dat de grieven I t/m V geen doel treffen en het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, ook ten aanzien van de proceskostenveroordelingen. Grief VI faalt daarom ook. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals gevorderd.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van VGN tot op heden begroot op € 704,-- aan griffierecht en € 2.682,-- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, S.R. Mellema en A.R. Houweling en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2015 in aanwezigheid van de griffier.