ECLI:NL:GHDHA:2015:2231

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
20 augustus 2015
Zaaknummer
BK-14/00885 t/m BK-14/00891
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding in WOZ-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of belanghebbende recht heeft op immateriële schadevergoeding wegens de lange duur van de procedure en de hoogte van de proceskostenvergoeding. De zaak betreft een geschil tussen [X] B.V. en de Heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, waarbij belanghebbende in hoger beroep ging tegen uitspraken van de Rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard en de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. In hoger beroep heeft de Heffingsambtenaar de uitspraken van de rechtbank bestreden, met name de toekenning van proceskostenvergoeding. Het Hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden en heeft het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen. Het Hof oordeelde dat de gemachtigde van belanghebbende, [V], beroepsmatige rechtsbijstand heeft verleend en dat de kosten voor taxatie en rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen. Uiteindelijk heeft het Hof de Heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 2.273,81 aan proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/00885, BK-14/00886, BK-14/00887, BK-14/00888, BK-14/00889,
BK-14/00890, BK-14/00891

Uitspraak d.d. 31 juli 2015

in het geding tussen:
[X] B.V.te [Z] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar,
op de hoger beroepen van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraken van de Rechtbank Rotterdam van 7 juli 2014 nummers ROT 13/2593, ROT 13/2594, ROT 13/2595, ROT 13/2596 ROT 13/2597, ROT 13/2598, ROT 13/2599 betreffende de hierna vermelde beschikkingen en aanslagen alsmede de incidenteel hoger beroepen van belanghebbende tegen die uitspraken.

Beschikkingen, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

Beschikkingen, aanslagen en bezwaar
BK-14/00885 (ROT 13/2593)
1.1.1. De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak (hierna: de woning) [A] te [Z] per waardepeildatum 1 januari 2011 voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 65.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam.
1.1.2. De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaak nader vastgesteld op € 54.000 onder dienovereenkomstige vermindering van de aanslag.
BK-14/00886 (ROT 13/2594)
1.1.3. De Heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaken (hierna: de woningen) [B] en [C] te [Z] per waardepeildatum 1 januari 2011 voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 100.000 per woning. Met de beschikkingen zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen (hierna: de aanslagen) van de gemeente Rotterdam.
1.1.4. De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaken nader vastgesteld op € 80.000 per woning onder dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen.
BK-14/00887 (ROT 13/2595)
1.1.5. De Heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaken (hierna: de woningen) [D] en [E] te Rotterdam per waardepeildatum 1 januari 2011 voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 75.000 per woning, van [F] te [Z] per waardepeildatum 1 januari 2011 voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 71.000, van [G] en [H] te [Z] per waardepeildatum 1 januari 2011 voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 67.000 per woning. Met de beschikkingen zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen (hierna: de aanslagen) van de gemeente Rotterdam.
1.1.6. De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaken [D] en [E] nader vastgesteld op € 67.000 per woning, van [F] nader vastgesteld op € 61.000 en van [G] en [H] nader vastgesteld op € 58.000 per woning, een en ander onder dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen.
BK-14/00888 (ROT 13/2596)
1.1.7. De Heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaken (hierna: de woningen) [I] , [J] [K] , [L] te [Z] per waardepeildatum 1 januari 2011 voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op respectievelijk € 142.000, € 145.000, € 144.000 en € 152.000. Met de beschikkingen zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen (hierna: de aanslagen) van de gemeente Rotterdam.
1.1.8. De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaken nader vastgesteld op respectievelijk € 133.000, € 135.000, € 135.000 en € 135.000, een en ander onder dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen.
BK-14/00889 (ROT 13/2597)
1.1.9. De Heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaken (hierna: de woningen) [M] en [N] te [Z] per waardepeildatum 1 januari 2011 voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op respectievelijk € 131.000 en € 141.000. Met de beschikkingen zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen (hierna: de aanslagen) van de gemeente Rotterdam.
1.1.10. De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaken nader vastgesteld op respectievelijk € 117.000 en
€ 129.000 per woning onder dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen.
BK-14/00890 (ROT 13/2598)
1.1.11. De Heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaken (hierna: de woningen) [O] , [P] [Q] [R] , [S] en [T] te [Z] per waardepeildatum 1 januari 2011 voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 105.000 per woning. Met de beschikkingen zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen (hierna: de aanslagen) van de gemeente Rotterdam.
1.1.12. De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaken nader vastgesteld op € 95.000 per woning onder dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen.
BK-14/00891 (ROT 13/2599)
1.1.13. De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak (hierna: de woning) [U] te [Z] per waardepeildatum 1 januari 2011 voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 55.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam.
1.1.14. De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaak nader vastgesteld op € 49.000 onder dienovereenkomstige vermindering van de aanslag.
Beroep in eerste aanleg
1.2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep maakt deel uit van door de gemachtigde voor 43 andere belanghebbenden op dezelfde gronden ingestelde beroepen. De rechtbank heeft deze beroepen ingeboekt als 140 afzonderlijke beroepen. Voor al deze 140 beroepen tezamen is eenmaal griffierecht ten bedrage van € 318 geheven, te weten in de zaak met rechtbankkenmerk ROT 13/2567 (Hofkenmerk BK-14/00909).
1.2.2. De rechtbank heeft in de onderhavige zaken de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, bepaald dat haar uitspraken in zoverre in de plaats treden van de vernietigde besluiten en de Heffingsambtenaar voor de navolgende zaken als volgt veroordeeld in de proceskosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase:
BK-14/00885 (ROT 13/2593) € 470
BK-14/00886 (ROT 13/2594) € 705
BK-14/00887 (ROT 13/2595) € 705
BK-14/00888 (ROT 13/2596) € 705
BK-14/00889 (ROT 13/2597) € 705
BK-14/00890 (ROT 13/2598) € 705
BK-14/00891 (ROT 13/2599) € 470,
in totaal derhalve € 4.465.
Voorts heeft de rechtbank de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in eerste aanleg wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft een proceskostenvergoeding toegekend voor alle 140 onder 1.2.1 genoemde zaken tezamen, berekend op een bedrag van in totaal € 1.092,50 en deze toegekend in de zaak met rechtbankkenmerk ROT 13/2567 (Hofkenmerk BK-14/00909).

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
De Heffingsambtenaar is van alle onder 1.2.1 genoemde 140 uitspraken van de rechtbank, waaronder die van belanghebbende, in hoger beroep gekomen. Het hoger beroepschrift is ontvangen op 6 augustus 2014. Belanghebbende heeft op 18 augustus 2014 per fax een pro forma hoger beroepschrift tegen de 140 uitspraken ingediend. Na een briefwisseling met belanghebbende is dit pro forma hoger beroepschrift aangemerkt als incidenteel hoger beroep. Belanghebbende heeft op 30 september 2014 een verweerschrift ingediend als reactie op het hoger beroepschrift van de Heffingsambtenaar. De Heffingsambtenaar heeft het incidenteel ingestelde hoger beroep beantwoord.
2.2.
Aan voormelde 140 hoger beroepen heeft het Hof de kenmerken BK-14/00853 tot en met BK-14/00992 toegekend.
2.3.
Op 4 juni 2015 heeft het Hof van de zijde van belanghebbende - als aanvulling op het incidenteel hoger beroep - een verzoek om immateriële schadevergoeding ontvangen.
2.4.
De mondelinge behandeling van alle zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 16 juni 2015. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting zijn alle onder 2.2 genoemde zaken gezamenlijk behandeld.
2.5.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Heffingsambtenaar op 30 juni 2015 nog een stuk ingezonden. Het Hof heeft, gelet op de inhoud van dat stuk, geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. Het stuk is aan het dossier toegevoegd, maar maakt geen deel uit van de gedingstukken.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep komen vast te staan:
3.1.
Naar aanleiding van aan cliënten van [V] verbonden aan [W] B.V. (hierna: [W] ), waaronder de onderhavige belanghebbende, opgelegde WOZ-beschikkingen, heeft hij als gemachtigde 1.835 bezwaarschriften ingediend. Nadat door de Heffingsambtenaar taxatieverslagen aan hem zijn toegezonden, heeft hij besloten 441 bezwaarschriften niet, en 1.394 bezwaarschriften wel door te zetten.
3.2.
De resterende 1.394 woningen zijn door makelaar [A1] RT/RMT, handelend onder de naam “ [A1] , Taxatie en Advies, […] ” (hierna: de taxateur), uitpandig opgenomen, in de zin dat sprake is geweest van een geveltaxatie van iedere afzonderlijke woning. De taxatierapporten zijn gedateerd in de maanden januari tot en met april van het jaar 2012. Ter zake van de door de taxateur opgemaakte taxatierapporten zijn, kort na het opmaken van de taxatierapporten, aan [W] , facturen uitgereikt. Per taxatierapport is voor zijn werkzaamheden 4,5 uur in rekening gebracht. Ook voor iedere woning van belanghebbende zijn afzonderlijke taxatierapporten opgemaakt, in totaal 21.
3.3.
Op 19, 20, 26 september 2012 en 4 oktober 2012 hebben vier hoorzittingen plaatsgevonden waarin de bezwaren tegen de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2012 van alle hiervoor bedoelde 1.394 objecten, aan de hand van evenzoveel taxatierapporten zijn besproken. Van die 1.394 objecten is de Heffingsambtenaar voor 565 onroerende zaken ertoe overgegaan de vastgestelde waarde te verlagen. Deze 565 onroerende zaken behoren toe aan 43 verschillende belanghebbenden. Op alle vier hoorzittingen waren zowel de gemachtigde van belanghebbende alsmede de taxateur aanwezig.
3.4.
Wegens gegrondbevinding van de bezwaren inzake deze 565 onroerende zaken is door de Heffingsambtenaar, aan de hand van een door hem opgestelde berekening, een proceskostenvergoeding toegekend van in totaal € 45.212. De berekening van dit bedrag is niet verder uitgesplitst dan in € 18.080 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarprocedure en € 27.132 voor de werkzaamheden van de taxateur, doch niet is duidelijk welk gedeelte van voormeld totaalbedrag aan ieder van de 43 belanghebbenden toekwam. Het bedrag van € 45.212 is in één totaalbedrag aan de gemachtigde uitbetaald. Door de Heffingsambtenaar is een "Overzicht verminderingen en proceskostenvergoeding per cluster" (bijlage 9A bij het verweerschrift in eerste aanleg) overgelegd, waarin de berekening van de genoemde bedragen van € 27.132 en van € 18.080 cijfermatig is onderbouwd. De Heffingsambtenaar heeft bij de berekening van de vergoeding van de taxateur een aantal van niet meer dan 155 taxatierapporten noodzakelijk geacht. De Heffingsambtenaar heeft voor de werkzaamheden van de taxateur een vergoeding toegekend op basis van een uurtarief van € 59,50, waarbij voor het maken van een taxatierapport aan de hand van een geveltaxatie rekening is gehouden met twee uren, en voor het bijwonen door de taxateur van de hoorzittingen rekening is gehouden met één uur behandeltijd per taxatierapport. Zulks had moeten leiden tot een vergoeding van in totaal € 27.667,50 (= 155 x 3 uren ad € 59,50), doch abusievelijk is een vergoeding van € 27.132 toegekend.
3.5.
Voorts behoort tot de gedingstukken een door de Heffingsambtenaar ter zitting overlegde kopie van een printscreen van de website van [W] waarop onder meer het volgende staat vermeld:

”Machtiging

Wij maken kosteloos bezwaar tegen uw WOZ-beschikking. Dat houdt in dat u ons niets hoeft te betalen. Onze inspanningen om de bezwaarprocedures te voeren en eventuele hoorzittingen bij te wonen zullen in het geval van een succesvol bezwaar door de gemeente aan ons worden vergoed. Om uw belangen te mogen behartigen dient u ons te machtigen. Via onderstaande link kunt u de machtiging downloaden. Wij verzoeken u vriendelijk deze te voorzien van een datum, plaats en handtekening.
Let op, zonder getekende machtiging kunnen wij uw bezwaarnietter hand nemen.
3.6.
Tot de gedingstukken behoort eveneens een door de Heffingsambtenaar ter zitting overgelegd afschrift van de machtiging die in de onder 3.5 aangehaalde tekst wordt genoemd. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:
”(…) Daarnaast machtigt volmachtgever gevolmachtigde om de vergoeding voor de geleden processchade, de proceskostenvergoeding, voor hem/haar op rekening van gevolmachtigde te ontvangen.(…)”.
Geschil, standpunten en conclusies
4.1.
In geschil is of recht bestaat op en, indien deze vraag bevestigend beantwoord wordt, de hoogte van de toe te kennen proceskostenvergoeding als bedoeld in de artikelen 7:15 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Het geschil spitst zich toe op het volgende:
of belanghebbende recht heeft op immateriële schadevergoeding wegens de duur van de procedure;
de hoogte van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van de deskundige, meer in het bijzonder die voor de door de taxateur verrichte werkzaamheden met betrekking tot de taxaties en zijn aanwezigheid bij de hoorzittingen in bezwaar, de mondelinge behandeling in eerste aanleg en die in hoger beroep;
of sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en indien deze vraag bevestigend beantwoord wordt;
de hoogte van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase, in eerste aanleg en in hoger beroep.
4.2.
De Heffingsambtenaar betoogt primair dat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank en van de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de vergoeding van proceskosten. Subsidiair concludeert hij tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 45.212.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank en van de uitspraken op bezwaar en tot vergoeding van kosten wegens door de gemachtigde van belanghebbende beroepsmatig verleende rechtsbijstand en vergoeding wegens door de taxateur verrichte werkzaamheden tot een hoger bedrag dan is toegekend alsmede tot toekenning van immateriële schadevergoeding.

Beoordeling van het geschil

Immateriële schadevergoeding wegens duur procedure
5.1.
Belanghebbende heeft in haar brief van 3 juni 2015, ingekomen ter griffie op 4 juni 2015, het Hof verzocht om toekenning van immateriële schadevergoeding wegens de lange duur van de procedure in bezwaar, beroep en hoger beroep, en wel in dier voege dat voor iedere procedure per half jaar overschrijding een bedrag van € 500 aan immateriële schadevergoeding wordt vergoed.
5.2.
Belanghebbende heeft eerst in incidenteel hoger beroep aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade en niet in een eerder stadium in de procedure. Die omstandigheid staat er echter niet aan in de weg dat een dergelijke schadevergoeding wordt toegekend, ook voor zover zij betrekking heeft op de lange duur van de behandeling van het bezwaar en/of het beroep (vgl. Hoge Raad 10 juni 2011, nr. 09/05112, ECLI:NL:PHR:2011:BO5080, BNB 2011/233 en Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 14 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1146, overweging 2.5.1).
5.3.
Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn voor berechting van een belastinggeschil is overschreden gelden de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37.984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, BNB 2005/337. De in aanmerking te nemen termijn begint op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. Als uitgangspunt geldt dat de redelijke termijn is overschreden indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadien uitspraak doet. Voor de berechting van de zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het gerechtshof uitspraak doet binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld.
5.4.
Namens belanghebbende zijn in de onderhavige procedures min of meer identieke bezwaarschriften ingediend, gedagtekend 28 februari 2012. Op 11 maart 2013 heeft de Heffingsambtenaar uitspraak op de bezwaarschriften gedaan. De uitspraken van de rechtbank dateren van 7 juli 2014. De duur van het bezwaar en beroep tezamen overschrijdt derhalve meer dan twee jaar, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
5.5.
Belanghebbende heeft niet in eerste aanleg, maar voor het eerst in het incidenteel hoger beroep verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. In een zodanig geval heeft te gelden dat de vraag of die termijn is overschreden door het hof moet worden beoordeeld naar de stand van het geding ten tijde van zijn uitspraak op het (incidenteel) hoger beroep, waarbij de duur van de totale procedure tot dan toe in ogenschouw wordt genomen. Een voortvarende behandeling in hoger beroep kan er in een zodanig geval toe leiden dat de overschrijding van de redelijke termijn door het bestuursorgaan en/of de rechtbank wordt gecompenseerd (HR 12 december 2014, nr. 14/00797, ECLI:NL:HR:2014:3562, BNB 2015/43). Van een zodanige situatie is in het onderhavige geval sprake. Op 6 augustus 2014 is het hoger beroep van de Heffingsambtenaar ontvangen. De uitspraak in de onderhavige zaak die heden wordt gedaan maakt dat de totale behandelingstermijn vanaf het eerst ingediende bezwaarschrift tot aan de onderhavige uitspraak blijft binnen de redelijke termijn van vier jaren. Op die grond wordt het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen.
Door een derde beroepsmatig verleende rechtskundige bijstand
5.6.
Ingevolge de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit, kan een proceskostenveroordeling betrekking hebben op onder meer kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5.7.
De Heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de gemachtigde van belanghebbende, [V] , geen beroepsmatige bijstand verleent. De Heffingsambtenaar stelt zich kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt dat de gemachtigde vergoeding vraagt van werkzaamheden die hij niet zelf heeft verricht, maar door een door hem ingeschakelde derde zijn verricht. Voorts stelt de Heffingsambtenaar dat de gemachtigde [V] geen rechtsbijstand heeft verleend, omdat hij geen jurist is. Daarnaast stelt de Heffingsambtenaar dat de gemachtigde geen facturen uitreikt aan zijn cliënten, waaronder belanghebbende, zodat geen sprake is van toepassing van het beginsel ’no cure no pay’.
5.8.1.
Gelet op de toelichting bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763, blz. 6) moet worden aangenomen dat voor het beroepsmatige karakter voldoende is dat het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening (vgl. Hoge Raad 16 november 2012, nr. 11/02517, ECLI:NL:HR:2012:BY2770, BNB 2013/41 en Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 20 mei 1997, nr. R03.93/6355, JB 1997/157).
5.8.2.
De feiten en omstandigheden van het onderhavige geding laten geen andere slotsom toe dan dat de gemachtigde [V] namens zijn cliënten bezwaar- en beroepsprocedures voert over waarderingen op grond van de Wet WOZ. Geenszins is aannemelijk geworden dat schriftelijke stukken door een ander dan [V] zijn geconcipieerd. Derhalve wordt geoordeeld dat hij in de onderhavige procedures beroepsmatige rechtsbijstand heeft verleend. De door hem verleende bijstand is aan te merken als rechtsbijstand in de zin van het Besluit. Weliswaar is in de toelichting bij het Besluit opgemerkt dat personen zonder enige juridische scholing niet geacht kunnen worden beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen, maar de inhoud van de processtukken die door [V] zijn ingediend, waaronder de bezwaarschriften, beroepschriften en het verweerschrift (inclusief incidenteel hoger beroep), alsmede zijn inbreng op de hoorzittingen in bezwaar, alwaar hij zich, zoals de Heffingsambtenaar ter mondelinge behandeling heeft verklaard, samen met de taxateur, in het bijzonder met de WOZ-waardering van de woningen van belanghebbende heeft beziggehouden, en het feit dat zijn inbreng en werkzaamheden ertoe hebben geleid dat niet alleen in deze procedures van belanghebbende, maar in totaal voor 565 onroerende zaken van 43 verschillende belanghebbenden een waardevermindering heeft plaatsgevonden, alsmede zijn verschijnen ter zitting in eerste aanleg, laat geen andere conclusie toe dan dat hij op de hoogte is van de juridische implicaties van WOZ-waardering en ter zake kundig is. Anders dan de Heffingsambtenaar kennelijk meent staat het een beroepsmatig rechtsbijstand verlenende gemachtigde vrij om een specialist in te schakelen die op een bepaald onderdeel van de juridische problematiek meer ter zake kundig is, zoals in het onderhavige geval op het gebied van de proceskosten.
5.9.1.
De gemachtigde van belanghebbende verleent op basis van ’no cure no pay’ rechtsbijstand. In dit kader heeft de gemachtigde zijn cliënten de onder 3.5 en 3.6 aangehaalde machtigingen laten ondertekenen. Daaruit blijkt dat de op de cliënten drukkende kosten met betrekking tot zijn werkzaamheden, zijn gemaximeerd op de hoogte van de eventuele proceskostenveroordeling. Door het ondertekenen door een cliënt van de machtigingen wordt de gemachtigde gesubrogeerd in de rechten van de cliënt voor zover deze betrekking hebben op de vergoeding van proceskosten en processchade. De reden dat tot op heden geen facturen door de gemachtigde van belanghebbenden zijn uitgereikt is zoals belanghebbende heeft gesteld en door de Heffingsambtenaar niet is weersproken, en naar 's Hofs oordeel volstrekt begrijpelijk is in het kader van een ’no cure no pay’-werkwijze dat het bedrag van de aan ieder van de 43 belanghebbenden toekomende proceskostenvergoeding nog niet (onherroepelijk) vaststaat omdat de reeds voor de bezwaarfase door de Heffingsambtenaar uitbetaalde proceskostenvergoeding een totaalbedrag vormt waarbij het de gemachtigde van belanghebbende nochtans onduidelijk is hoe deze over de 43 verschillende belanghebbenden moet worden verdeeld. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbenden geloofwaardig verklaard dat zodra duidelijk is op welk bedrag aan kostenvergoeding belanghebbende aanspraak kan maken alsnog een factuur zal worden uitgereikt.
5.9.2.
Aan toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand staat niet in de weg dat die bijstand is verleend op basis van ’no cure no pay’ (HR 7 oktober 2011, nr. 10/05199, ECLI:NL:HR:2011:BT6841, BNB 2011/281). Evenmin staat daaraan in de weg dat de belanghebbende ermee heeft ingestemd dat een eventuele proceskostenvergoeding aan de rechtsbijstandverlener wordt uitbetaald (Hoge Raad 16 november 2012, nr. 11/02517, ECLI:NL:HR:2012:BY2770, BNB 2013/41).
5.10.
De Heffingsambtenaar heeft in hoger beroep verzocht nader onderzoek te (laten) verrichten naar de achterliggende persoon achter [V] , daarmee doelend op degene die de werkzaamheden feitelijk heeft verricht, waarbij hij heeft gesuggereerd dat het geldelijk belang bij de proceskostenvergoeding niet aan [V] , maar aan die ander toekomt. Zoals reeds onder 5.8.2 overwogen heeft [V] de bezwaarschriften ingediend, heeft [V] zijn cliënten, inclusief belanghebbende, vertegenwoordigd op de hoorzittingen en is [V] steeds bij de mondelinge behandelingen in eerste aanleg aanwezig geweest en heeft hij steeds het woord gevoerd. Gelet op al het vorenoverwogene is het niet aannemelijk geworden dat het niet [V] , maar een ander is die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
5.11.
Gelet op het vorenoverwogene is de conclusie dat [V] een rechtsbijstandverlener is die tegen vergoeding beroepsmatige rechtsbijstand verleent waarvoor toekenning van een proceskostenvergoeding aan de orde is. De hoogte van de toe te kennen vergoeding komt hierna aan de orde.
Dubbele redelijkheidstoets
5.12.
De door belanghebbende in bezwaar, beroep en (incidenteel) hoger beroep gemaakte kosten, zowel voor de taxatie van de deskundige en diens aanwezigheid bij de hoorzittingen in de bezwaarfase, als voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand door [V] , komen op grond van artikel 7:15, tweede lid, en artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, voor vergoeding in aanmerking indien voldaan is aan de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets: niet alleen het maken van de kosten als zodanig moet redelijk zijn, ook de kosten zelf moeten wat omvang betreft redelijk zijn. Een belastingplichtige die in een geval als hier aan de orde ter onderbouwing van zijn standpunt over de waarde van een onroerende zaak een taxatierapport aan de Heffingsambtenaar overlegt, zal in het algemeen aan de redelijkheidstoets voldoen (HR 13 juli 2012, nr. 11/04133, ECLI:NL:HR:2012:BX0919, BNB 2012/259). Feiten noch omstandigheden zijn aangevoerd waaruit de conclusie kan worden getrokken dat het niet redelijk was dat belanghebbende de gemachtigde heeft ingeschakeld ter zake van de waardebepaling van de onderhavige onroerende zaken. Datzelfde geldt voor de door de gemachtigde ingeschakelde taxateur. Dat de gemachtigde zelf vastgoeddeskundige is geweest, maakt dit niet anders. Hij heeft verklaard dat hij al enige jaren niet is opgetreden als vastgoeddeskundige en om die reden de hulp van een taxateur heeft ingeschakeld die wel actuele ervaring heeft in de huidige markt. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan deze verklaring en acht deze gang van zaken in het belang van de cliënten van de gemachtigde, waaronder belanghebbende. De stelling van de Heffingsambtenaar dat niet is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets wordt daarom verworpen.
Kosten taxatie met betrekking tot 43 belanghebbenden en aanwezigheid deskundige (taxateur) bij de hoorzitting in de bezwaarfase
5.13.
Ter mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de door de taxateur gemaakte taxatierapporten - anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan - reeds in de bezwaarfase, na onderling overleg daarover tussen partijen, in PDF-formaat aan de Heffingsambtenaar zijn toegezonden. De Heffingsambtenaar heeft artikel 8:42 van de Awb geschonden door deze rapporten niet in eerste aanleg in het geding te brengen en dit evenmin alsnog in hoger beroep te doen.
5.14.1.
Ingevolge artikel 7:15 van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed. Ingevolge artikel 1, onderdeel b, van het Besluit komen, verkort weergegeven, kosten van een deskundige die door een belanghebbende is meegebracht dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht voor vergoeding in aanmerking.
5.14.2.
Voor de kosten in de bezwaarfase heeft de Heffingsambtenaar, op basis van het in rechtsoverweging 3.4 vermelde overzicht, ter zake van de werkzaamheden van de taxateur € 27.132 uitbetaald. Ter zitting in hoger beroep is met partijen besproken dat in de berekening van voormeld bedrag een rekenfout is gemaakt, in die zin dat het totale door de Heffingsambtenaar berekende bedrag op basis van zijn berekening had moeten uitkomen op (afgerond) € 27.668.
5.14.3.
De Heffingsambtenaar heeft gesteld dat ter zake van de waardering van alle objecten waarvan de waarde is verlaagd, had kunnen worden volstaan met het opstellen van 155 taxatierapporten. Belanghebbende heeft onvoldoende bestreden dat niet met dit aantal taxatierapporten volstaan kon worden. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat indien in hoger beroep de conclusie wordt getrokken dat met betrekking tot het aantal taxatierapporten een 'clustering' kan worden aangebracht, aangesloten kan worden bij de verdeling over de verschillende onroerende zaken zoals de Heffingsambtenaar deze heeft aangelegd in eerdergenoemd overzicht. Uit de ter zitting in hoger beroep overlegde 565 taxatierapporten en de daarin gehanteerde referentieobjecten en objectkenmerken, blijkt dat er voldoende overeenkomsten in de diverse rapporten zijn, dat de conclusie gerechtvaardigd is dat voor het totaal van de 140 zaken van 43 verschillende belanghebbenden, waaronder de 15 onderhavige zaken van belanghebbende, in totaal 155 taxatierapporten voor vergoeding in aanmerking komen.
5.14.4.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Besluit, wordt de vergoeding voor een taxatierapport vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (tekst 2012, hierna: het Bts 2003). Daarmee geldt een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur "naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn". Anders dan belanghebbende betoogt, is niet het daarin vermelde per 1 januari 2013 geldende maximumtarief van € 116,09 per uur van toepassing, maar het vóór die datum geldende tarief van € 81,23 per uur. Ingevolge artikel II van het Besluit van 28 augustus 2012 tot wijziging van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Stb. 2012,390) gelden immers de bij dit besluit vastgestelde tarieven voor opdrachten die op of na de datum van inwerkingtreding zijn verstrekt. Aangezien dit besluit in werking is getreden op 1 januari 2013 (Stb. 2012, 423) en alle taxatierapporten zijn opgemaakt in het jaar 2012, is het vóór 1 januari 2013 geldende Besluit tarieven in strafzaken van toepassing.
5.14.5.
Artikel 15 van het Bts 2003 brengt mee dat de voor vergoeding in aanmerking komende kosten behoren te worden verhoogd met omzetbelasting naar het op grond van de bepalingen van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) toepasselijke tarief. Gelet op de strekking van deze bepaling geldt dit alleen indien de aan een belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting op hem drukt en dus niet indien hij die belasting als voorbelasting in aftrek kan brengen (HR 15 april 2011, nr. 10/04313, ECLI:NL:HR:2011:BQ1222, BNB 2011/184). Partijen zijn het erover eens dat de omzetbelasting drukt, en dit gemeenschappelijke standpunt geeft geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, zodat in het onderhavige geval het te vergoeden tarief dient te worden verhoogd met omzetbelasting. Ingevolge artikel 13 van de Wet OB 1968 is niet het tarief van 21 percent van toepassing, zoals belanghebbende stelt, maar het tarief van 19 percent, omdat de taxaties vóór 1 oktober 2012 zijn verricht en de desbetreffende facturen vóór die datum zijn opgemaakt.
5.14.6.
In zijn arrest van 13 juli 2012, nr. 11/02035, ECLI:NL:HR:2012:BX0904, BNB 2012/256, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de werkzaamheden van een taxateur in het algemeen niet van wetenschappelijke aard zijn. In het onderhavige geval zijn er geen aanwijzingen voor het tegendeel. Wel behoren de werkzaamheden van een taxateur in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure over de waardering van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ te worden aangemerkt als van bijzondere aard in de zin van artikel 6 van het Bts 2003. De mate waarin dergelijke werkzaamheden van bijzondere aard zijn, wordt vooral bepaald door de aard van de te taxeren onroerende zaak. Naarmate de taxatie van een object naar haar aard complexer is, kan toepassing van een hoger uurtarief gerechtvaardigd zijn. Toepassing van het maximale uurtarief komt eerst in aanmerking als het object van dien aard is dat de taxatie zeer complex is. Met het oog op de uitvoerbaarheid van de regeling in het Bts 2003 moet worden aanvaard dat ter bepaling van de mate waarin de werkzaamheden van een taxateur van bijzondere aard zijn uitsluitend de aard van de onroerende zaak als maatstaf in aanmerking wordt genomen en dat geen rekening wordt gehouden met andere factoren, zoals de mate van deskundigheid van de taxateur.
5.14.7.
Het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad heeft de volgende slotoverweging:
”4.3.12. De vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor een taxatieverslag blijkt in de praktijk in procedures over de toepassing van de Wet WOZ regelmatig aanleiding te geven tot geschillen. In aanmerking genomen dat de beslissing over het te hanteren uurtarief vooral van feitelijke aard is, is het wenselijk dat de gerechten in feitelijke instantie beleid ontwikkelen voor een uniforme toepassing van bij de vaststelling van een vergoeding te hanteren uurtarieven. Deze zullen zich, gelet op hetgeen hiervoor (…) is overwogen, moeten richten naar de aard van de te taxeren objecten.”
In aansluiting op dit arrest hebben de gerechtshoven voor een uniforme toepassing bij het vaststellen van een uurvergoeding voor taxatiekosten een richtlijn geformuleerd. Volgens deze richtlijn bedraagt een uurvergoeding voor de taxatie van een woning € 50 exclusief omzetbelasting. Voor de tijd die is besteed aan een woning met een niet-inpandige opname gaan de gerechtshoven in beginsel uit van twee uren.
5.14.8.
Met betrekking tot de toepasselijke vergoeding per uur in de onderhavige procedures is onvoldoende aangevoerd om af te wijken van de hiervoor weergegeven richtlijn. Dit betekent dat de vergoeding per uur € 50 bedraagt, verhoogd met het omzetbelastingtarief van 19 percent, derhalve € 59,50 per uur.
5.14.9.
Belanghebbende maakt naast de vergoeding voor de werkzaamheden ter zake van de geveltaxaties ad twee uren eveneens aanspraak op vergoeding van de aanwezigheid van de taxateur bij de hoorzittingen. Anders dan de Heffingsambtenaar voorstaat, is er geen aanleiding om belanghebbende daarin niet te volgen, aangezien de hoorzittingen hem gelegenheid gaven om de taxatierapporten toe te lichten en vragen van de Heffingsambtenaar te beantwoorden. Zoals hiervoor onder 3.4 overwogen heeft de Heffingsambtenaar wegens gegrondbevinding van de bezwaren ter zake van de waarde van 565 onroerende zaken besloten een proceskostenvergoeding toe te kennen van € 27.132 voor de werkzaamheden van de taxateur. Aan deze vergoeding ligt een berekening ten grondslag (bijlage 9A bij het verweerschrift in eerste aanleg). In dat bedrag is rekening gehouden met een uur aan werkzaamheden van de taxateur op de hoorzitting per rapport. Naar mag worden aangenomen is dit een door de Heffingsambtenaar ingenomen weloverwogen standpunt. Van een zorgvuldig handelende overheid mag worden verwacht dat zij slechts in uitzonderlijke gevallen afwijkt van een eerder ingenomen weloverwogen standpunt. De Heffingsambtenaar heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat in casu van een zodanig uitzonderlijk geval sprake is. Daarbij komt dat het aldus door de Heffingsambtenaar berekende bedrag op diens initiatief reeds aan de gemachtigde van belanghebbende is uitbetaald.
Kosten taxatie onderhavige zaken
5.15.
Gelet op het vorenoverwogene wordt bij de berekening van de vergoeding van de kosten van de taxateur uitgegaan van een vergoeding van drie uren ad € 59,50 per taxatierapport, in totaal derhalve per taxatierapport € 178,50. Voor de berekening van de vergoeding voor de deskundige wordt aangesloten bij het aantal taxatierapporten dat volgens de Heffingsambtenaar nodig was met betrekking tot alle onroerende zaken, te weten 155. Voor een aantal van die taxatierapporten geldt dat die als basis konden dienen voor de waardebepaling van onroerende zaken van twee of meer van de 43 belanghebbenden. In het geval dat een taxatierapport als basis kon dienen voor de onroerende zaken van twee respectievelijk drie, respectievelijk vier belanghebbenden wordt de vergoeding per belanghebbende gesteld op de helft respectievelijk eenderde respectievelijk eenvierde van € 178,50. Dit laatste doet zich voor in de zaken met de kenmerken BK-14/00888 en BK-14/00889. Gelet hierop worden de kosten als volgt berekend:
kenmerk
rapporten
aantal uren
verdeelfactor
tarief
bedrag
BK-14/00885
1
3
€ 59,50
€ 178,50
BK-14/00886
1
3
€ 59,50
€ 178,50
BK-14/00887
2
6
€ 59,50
€ 357,00
BK-14/00888
1
3
0,5
€ 59,50
€ 89,25
BK-14/00889
1
3
0,5
€ 59,50
€ 89,25
BK-14/00890
1
3
€ 59,50
€ 178,50
BK-14/00891
1
3
€ 59,50
€ 178,50
Totaalsom
€ 1.249,50
Kosten bezwaar wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
5.16.1.
Ingevolge artikel 7:15 van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed. Ingevolge artikel 1, onderdeel a, van het Besluit komen, verkort weergegeven, kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. Hiervoor is reeds geoordeeld dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand door de gemachtigde van belanghebbende.
5.16.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft in een tijdsbestek van een maand voor de onderhavige 565 onroerende zaken van 43 belanghebbenden, waaronder zijn eigen besloten vennootschap, 565 bezwaarschriften ingediend tegen de hoogte van de voor die onroerende zaken vastgestelde WOZ-waarden en dienovereenkomstig vastgestelde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam. In eerste aanleg en in hoger beroep zijn deze procedures gebundeld tot 140 zaaknummers. Voor de toekenning van een proceskostenvergoeding in de onderhavige zaken dient beoordeeld te worden in hoeverre sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, lid, 2, van het Besluit.
5.16.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat in ieder van de 140 zaken kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase dienen te worden vergoed en heeft voor alle 140 zaken een kostenveroordeling wegens kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase uitgesproken van in totaal € 85.775. Hierbij heeft de rechtbank één punt toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift, één punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 235 en in geval sprake was van samenhangende zaken wegingsfactor 1,5 toegepast.
5.16.4.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit wordt het bedrag van de kosten vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit, worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, samenhangende zaken beschouwd als één zaak. Tot 1 januari 2015 luidde het tweede lid van artikel 3 van het Besluit als volgt:
”Samenhangende zaken zijn: gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.”
Bij Besluit van 27 oktober 2014 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met een verruiming van de regeling voor samenhangende zaken (Stb. 2014, 411) is met ingang van 1 januari 2015 de samenhangregeling gewijzigd. Artikel 3, lid 2, van het Besluit luidt sindsdien:
”Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.”
Ingevolge artikel II van genoemd Besluit van 27 oktober 2014 blijft het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals dat luidde vóór 1 januari 2015 van toepassing op een vóór die datum bekendgemaakte beslissing op een bezwaar of administratief beroep en op een vóór die datum bekendgemaakte uitspraak van een bestuursrechter. In afwijking van de eerste volzin geldt het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals het ingevolge dit Besluit is komen te luiden indien de bestuursrechter een beslissing op bezwaar of administratief beroep of een uitspraak van een bestuursrechter vernietigt en daarbij een partij veroordeelt in de kosten van bezwaar, administratief beroep of beroep bij de bestuursrechter waarop vóór 1 januari 2015 is beslist of uitspraak is gedaan. Gelet op dit overgangsrecht is de nieuwe samenhangregeling in de onderhavige zaak uitsluitend van toepassing indien het Hof de beslissing van de rechtbank vernietigt en daarbij de Heffingsambtenaar veroordeelt in de kosten die belanghebbende heeft gemaakt. Aangezien ten tijde van de rechtbankuitspraak de nieuwe samenhangregeling nog niet in werking was getreden, betekent dit voor het onderhavige geschil dat allereerst dient te worden beoordeeld of de rechtbank het Besluit zoals dat tot 1 januari 2015 luidde juist heeft toegepast en voorts - indien de uitspraak van de rechtbank niet conform dat besluit is - of toepassing van het Besluit zoals dat vanaf 1 januari 2015 luidt tot gegrondverklaring van belanghebbendes hoger beroep leidt.
5.16.5.
Gelet op de tot 1 januari 2015 geldende tekst van artikel 3, tweede lid, van het Besluit wordt met betrekking tot de bezwaarfase, waar de WOZ-waardering van de afzonderlijke 565 onroerende zaken in geschil was, alsmede de toekenning van de vergoeding voor de werkzaamheden van de gemachtigde en van de taxateur, geoordeeld dat sprake is van samenhang en wel in die zin dat 155 zaken onderscheiden kunnen worden (zie rechtsoverweging 5.14.3). Hiermee wordt aangesloten bij de 155 taxatierapporten die, gelet op de daarin gehanteerde vergelijkingsobjecten en objectkenmerken en de overeenkomsten in de diverse rapporten, nodig geacht konden worden om te bereiken dat de WOZ-waarden van die 565 objecten verminderd werden. In zoverre moet de behandeling van ieder taxatierapport worden aangemerkt als één zaak, waarbij met ieder taxatierapport wordt geacht bezwaar te zijn gemaakt tegen nagenoeg identieke besluiten. Voor elk van de 155 taxatierapporten konden de werkzaamheden van de gemachtigde ter zake van de daaraan ten grondslag liggende waarderingen van de onroerende zaken nagenoeg identiek zijn. Er is geen reden tot vermindering van het aantal van 155 met één wegens rechtsbijstandverlening door [V] voor zijn eigen besloten vennootschap, omdat het taxatierapport dat voor de onroerende zaak van die vennootschap benodigd was, volgens het ”Overzicht verminderingen en proceskostenvergoeding per cluster” ook gebruikt is voor de waardering van de onroerende zaak van een andere belanghebbende. Derhalve is het oordeel van de rechtbank dat bij de berekening van de proceskostenvergoeding uitgaat van een aantal van 140 zaken onjuist, en zal een proceskostenvergoeding worden op basis van het besluit zoals dat geldt met ingang van 1 januari 2015. Het vorenoverwogene leidt tevens tot de conclusie dat op basis van dit, met ingang van 1 januari 2015 geldende, besluit voor de berekening van de proceskostenvergoeding dient te worden uitgegaan van 155 zaken.
5.16.6.
Er zijn onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die voor de toepassing van de samenhangbepaling tot een andersluidend oordeel leiden.
5.16.7.
Bij de berekening van de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand in de bezwaarfase wordt het gewicht van de zaak, gelet op de duur en de hoeveelheid zaken die op de hoorzittingen behandeld zijn, als licht beoordeeld, zodat dienaangaande een wegingsfactor van 0,5 wordt gehanteerd. Het bedrag van de proceskosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase wordt daarom voor de 42 belanghebbenden (alle belanghebbenden minus de vennootschap van de gemachtigde) in totaal vastgesteld op € 37.820 (= 155 x 2 punten à € 244 x 0,5 (gewicht van de zaak)). De besloten vennootschap van de gemachtigde zelf, die hij als een van de 43 belanghebbenden heeft vertegenwoordigd, telt hier niet mee, aangezien namens de gemachtigde ter zitting is verklaard dat hij voor zijn eigen besloten vennootschap geen aanspraak maakt op proceskostenvergoeding wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor belanghebbende wordt het te vergoeden totaalbedrag voor proceskosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase derhalve berekend op (afgerond) € 900,48 (= € 37.820/42) .
5.16.8.
Voor matiging van de berekende proceskosten in verband met bijzondere omstandigheden op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit, heeft de Heffingsambtenaar onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld.
Kosten beroep wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en aanwezigheid deskundige ter zitting in eerste aanleg
5.17.1.
Ingevolge artikel 8:75 van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed. Ingevolge artikel 1, onderdeel a, van het Besluit komen, verkort weergegeven, kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. Hiervoor is reeds geoordeeld dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand door de gemachtigde van belanghebbende.
5.17.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft in een gecombineerd beroepschrift voor 565 onroerende zaken van 43 belanghebbenden, waaronder zijn eigen besloten vennootschap, beroep aangetekend tegen de uitspraken van de Heffingsambtenaar. Het beroep betreft uitsluitend de hoogte van de proceskostenvergoeding. In eerste aanleg zijn deze procedures gebundeld tot 140 zaaknummers. Voor de toekenning van een proceskostenvergoeding in de onderhavige zaken dient beoordeeld te worden in hoeverre sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid van het Besluit.
5.17.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat, conform het standpunt dat de gemachtigde van belanghebbende heeft ingenomen in een brief van 5 december 2013, voor alle 140 procedures in totaal een bedrag van € 1.092,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep dient te worden vergoed. Dit bedrag is toegekend in één van de procedures. Hiermee miskent de rechtbank dat sprake is van 42 belanghebbenden waarover het bedrag aan proceskosten moet worden verdeeld. Dit bedrag had niet in één procedure aan één belanghebbende mogen worden toegekend.
5.17.4.
In incidenteel hoger beroep heeft de gemachtigde zich op het standpunt gesteld voormeld door de rechtbank toegekende bedrag niet voldoende te vinden.
5.17.5.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit wordt het bedrag van de kosten vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het besluit opgenomen tarief. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit, worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, samenhangende zaken beschouwd als één zaak. Gelet op het overgangsrecht opgenomen in artikel II van het Besluit van 27 oktober 2014, waarbij het begrip samenhangende zaken is gewijzigd (zie 5.16.4), dient allereerst te beoordelen of de rechtbank het Besluit zoals dat tot 1 januari 2015 luidde juist heeft toegepast en voorts - indien de uitspraak van de rechtbank niet conform dat besluit is - of toepassing van het Besluit zoals dat vanaf 1 januari 2015 luidt tot gegrondverklaring van belanghebbendes hoger beroep leidt.
5.17.6.
De tot 1 januari 2015 geldende tekst van artikel 3, tweede lid, van het Besluit leidt met betrekking tot de beroepsfase, waar uitsluitend nog de proceskostenveroordeling in geschil was, tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat sprake is van samenhang, in die zin dat de 140 zaken van de 43 belanghebbenden voor de berekening van de proceskosten als één zaak hebben te gelden.
5.17.7.
Er zijn onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die voor de toepassing van de samenhangbepaling tot een andersluidend oordeel leiden.
5.17.8.
Bij de berekening van de proceskosten voor de beroepsfase wordt het gewicht van de zaak, gelet op de bewerkelijkheid van de zaak met al hetgeen de heffingsambtenaar in beroep te berde heeft gebracht, als zwaar beoordeeld, zodat dienaangaande een wegingsfactor van 1,5 wordt gehanteerd. Het bedrag van de proceskosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase wordt voor de 42 belanghebbenden in totaal derhalve vastgesteld op € 2.756,25 (= 2,5 punten (beroepschrift, repliek en verschijnen ter zitting) à € 490 x 1,5 (gewicht van de zaak) x 1,5 (samenhangende zaken)). De besloten vennootschap van de gemachtigde zelf, die hij als een van de 43 belanghebbenden heeft vertegenwoordigd, wordt niet mee geteld, aangezien namens [V] ter zitting is verklaard dat hij voor zijn eigen besloten vennootschap geen aanspraak maakt op proceskostenvergoeding wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor belanghebbende wordt het te vergoeden totaalbedrag voor proceskosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase derhalve vastgesteld op (afgerond) € 65,63 (= € 2.756,25/42).
5.17.9.
Ingevolge artikel 8:75 van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed. Ingevolge artikel 1, onderdeel b, van het Besluit komen, verkort weergegeven, kosten van een deskundige die door een belanghebbende is meegebracht voor vergoeding in aanmerking. Ter zitting is afgesproken dat, indien daaraan wordt toegekomen, ter zake van de aanwezigheid van de taxateur op de mondelinge behandeling bij de rechtbank twee uren tegen een tarief van € 59,50 voor vergoeding in aanmerking komt. Derhalve dienen de kosten van de deskundige in de beroepsfase te worden gesteld op een bedrag van € 119, waarvan (€ 119/42 = afgerond) € 2,85 aan belanghebbende dient te worden vergoed.
5.17.10.
Ter zitting van het Hof heeft de vertegenwoordiger van de gemachtigde, mr. [B1] , die in plaats van de gemachtigde kwam, aangezien deze zelf verhinderd was, verklaard dat ook voor zijn aanwezigheid ter zitting in eerste aanleg aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van kosten van een deskundige die is meegebracht. Dat beroep faalt. Blijkens de uitspraak van de rechtbank was mr. [B1] ter zitting aanwezig ter bijstand van [V] . Daarmee gemoeide kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat zij niet kunnen worden gerangschikt onder artikel 1 van het Besluit, dat een limitatieve opsomming van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten bevat.
5.17.11.
Voor matiging van de berekende proceskosten in verband met bijzondere omstandigheden op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit, heeft de Heffingsambtenaar onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld.
Conclusie
5.18.
Gelet op al het vorenoverwogene zijn het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep deels gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
In de gegrondbevinding van het incidenteel hoger beroep acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.
6.2.
Ingevolge artikel 8:75 van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het incidenteel hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed. Ingevolge artikel 1, onderdeel a, van het Besluit komen, verkort weergegeven, kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. Hiervoor is reeds geoordeeld dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand door de gemachtigde van belanghebbende.
6.3.
De gemachtigde van belanghebbende heeft in een gecombineerd incidenteel hogerberoepschrift voor 565 onroerende zaken van 43 belanghebbenden, waaronder zijn eigen besloten vennootschap, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank voor zover deze betrekking hebben op de vergoeding van proceskosten. In de beroepsfase in eerste aanleg en in hoger beroep zijn deze procedures gebundeld tot 140 zaaknummers. Voor de toekenning van een proceskostenvergoeding in de onderhavige zaken dient beoordeeld te worden in hoeverre sprake is van samenhangende zaken in de zin van het Besluit.
6.4.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit wordt het bedrag van de kosten vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het besluit opgenomen tarief. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit, worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, samenhangende zaken beschouwd als één zaak. Gelet op artikel III van het Besluit van 27 oktober 2014, waarbij het begrip samenhangende zaken is gewijzigd (zie 5.16.4) dient het begrip samenhangende zaken te worden uitgelegd naar de met ingang van 1 januari 2015 geldende tekst.
6.5.
Gelet op de met ingang van 1 januari 2015 geldende tekst van artikel 3, tweede lid, van het Besluit concludeert het Hof met betrekking tot de hogerberoepsfase, waar uitsluitend nog de proceskostenveroordeling in geschil is, dat sprake is van samenhang, in die zin dat de 140 zaken van de 43 belanghebbenden voor de berekening van de proceskosten als één zaak hebben te gelden.
6.6.
Er zijn onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die voor de toepassing van de samenhangbepaling tot een andersluidend oordeel leiden.
6.7.
Bij de berekening van de proceskosten voor de hogerberoepsfase beoordeelt het Hof het gewicht van de zaak, gelet op de bewerkelijkheid van de zaak met al hetgeen de heffingsambtenaar in hoger beroep te berde heeft gebracht, als zwaar, waarbij de factor 1,5 hoort. Het bedrag van de proceskosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de hogerberoepsfase wordt voor de 42 belanghebbenden in totaal derhalve vastgesteld op € 2.205 (= 2 (verweerschrift en verschijnen ter zitting) punten à € 490 x 1,5 (gewicht van de zaak) x 1,5 (samenhangende zaken)). De besloten vennootschap van de gemachtigde zelf, die hij eveneens als een van de 43 belanghebbenden heeft vertegenwoordigd, telt hier niet mee, aangezien namens [V] ter mondelinge behandeling is verklaard dat hij voor zijn eigen besloten vennootschap geen aanspraak maakt op proceskostenvergoeding wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor belanghebbende wordt het te vergoeden totaalbedrag voor proceskosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de hogerberoepsfase derhalve vastgesteld op (afgerond) € 52,50 (= € 2.205/42).
6.8.
Ingevolge artikel 8:75 van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het incidenteel hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed. Ingevolge artikel 1, onderdeel b, van het Besluit komen, verkort weergegeven, kosten van een deskundige die door een belanghebbende is meegebracht voor vergoeding in aanmerking. Ter zitting is afgesproken dat, indien daaraan wordt toegekomen, ter zake van de aanwezigheid van de taxateur op de mondelinge behandeling twee uren tegen een tarief van € 59,50 voor vergoeding in aanmerking komt. Derhalve dienen de kosten van de deskundige in de hoger beroepsfase op een bedrag van € 119 te worden gesteld, waarvan € 2,85 (= € 119/42 = afgerond) aan belanghebbende dient te worden vergoed.
6.9.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de gemachtigde, mr. [B1] , die in plaats van de gemachtigde kwam, aangezien deze zelf verhinderd was, verklaard dat ook voor zijn aanwezigheid ter zitting aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van kosten van een deskundige die is meegebracht. Aan toekenning van een dergelijke vergoeding wordt niet voldaan, omdat mr. [B1] in de plaats van de gemachtigde van belanghebbende kwam en in de onder 6.7 berekende vergoeding reeds een procespunt in aanmerking is genomen voor de aanwezigheid van de gemachtigde (althans diens vertegenwoordiger) ter zitting.
6.10.
Voor matiging van de berekende proceskosten in verband met bijzondere omstandigheden op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit, zoals de Heffingsambtenaar voorstaat, ziet het Hof geen aanleiding.
6.11.
Gelet op al het vorenoverwogene zijn de te vergoeden proceskosten in de onderhavige zaken als volgt vastgesteld:
  • wegens kosten taxatie en aanwezigheid taxateur bij de hoorzitting € 1.249,50;
  • wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase € 900,48;
  • wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand en aanwezigheid deskundige ter mondelinge behandeling in de beroepsfase € 68,48 (= € 65,63 + € 2,85);
  • wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand en aanwezigheid deskundige ter mondelinge behandeling in de hogerberoepsfase € 55,35 (= € 52,50 + € 2,85).
6.12.
In totaal dient de Heffingsambtenaar derhalve wegens proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep een bedrag te vergoeden van € 2.273,81.
6.13.
Aangezien de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, wordt ter zake van het hoger beroep van de Heffingsambtenaar geen griffierecht geheven.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraken van de rechtbank,
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar uitsluitend voor zover deze betrekking hebben op de proceskosten, en
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.273,81.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, W.M.G. Visser en Chr.Th.P.M. Zandhuis in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.J. Nederveen. De beslissing is op 31 juli 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.