5.15.Gelet op het vorenoverwogene wordt bij de berekening van de vergoeding van de kosten van de taxateur uitgegaan van een vergoeding van drie uren ad € 59,50 per taxatierapport, in totaal derhalve per taxatierapport € 178,50. Voor de berekening van de vergoeding voor de deskundige wordt aangesloten bij het aantal taxatierapporten dat volgens de Heffingsambtenaar nodig was met betrekking tot alle onroerende zaken, te weten 155. Voor een aantal van die taxatierapporten geldt dat die als basis konden dienen voor de waardebepaling van onroerende zaken van twee of meer van de 43 belanghebbenden. In het geval dat een taxatierapport als basis kon dienen voor de onroerende zaken van twee respectievelijk drie, respectievelijk vier belanghebbenden wordt de vergoeding per belanghebbende gesteld op de helft respectievelijk eenderde respectievelijk eenvierde van € 178,50. Dit laatste doet zich voor in de zaken met de kenmerken BK-14/00888 en BK-14/00889. Gelet hierop worden de kosten als volgt berekend:
kenmerk
rapporten
aantal uren
verdeelfactor
tarief
bedrag
BK-14/00885
1
3
€ 59,50
€ 178,50
BK-14/00886
1
3
€ 59,50
€ 178,50
BK-14/00887
2
6
€ 59,50
€ 357,00
BK-14/00888
1
3
0,5
€ 59,50
€ 89,25
BK-14/00889
1
3
0,5
€ 59,50
€ 89,25
BK-14/00890
1
3
€ 59,50
€ 178,50
BK-14/00891
1
3
€ 59,50
€ 178,50
Totaalsom
€ 1.249,50
Kosten bezwaar wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
5.16.1.Ingevolge artikel 7:15 van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed. Ingevolge artikel 1, onderdeel a, van het Besluit komen, verkort weergegeven, kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. Hiervoor is reeds geoordeeld dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand door de gemachtigde van belanghebbende.
5.16.2.De gemachtigde van belanghebbende heeft in een tijdsbestek van een maand voor de onderhavige 565 onroerende zaken van 43 belanghebbenden, waaronder zijn eigen besloten vennootschap, 565 bezwaarschriften ingediend tegen de hoogte van de voor die onroerende zaken vastgestelde WOZ-waarden en dienovereenkomstig vastgestelde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam. In eerste aanleg en in hoger beroep zijn deze procedures gebundeld tot 140 zaaknummers. Voor de toekenning van een proceskostenvergoeding in de onderhavige zaken dient beoordeeld te worden in hoeverre sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, lid, 2, van het Besluit.
5.16.3.De rechtbank heeft geoordeeld dat in ieder van de 140 zaken kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase dienen te worden vergoed en heeft voor alle 140 zaken een kostenveroordeling wegens kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase uitgesproken van in totaal € 85.775. Hierbij heeft de rechtbank één punt toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift, één punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 235 en in geval sprake was van samenhangende zaken wegingsfactor 1,5 toegepast.
5.16.4.Ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit wordt het bedrag van de kosten vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit, worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, samenhangende zaken beschouwd als één zaak. Tot 1 januari 2015 luidde het tweede lid van artikel 3 van het Besluit als volgt:
”Samenhangende zaken zijn: gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.”
Bij Besluit van 27 oktober 2014 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met een verruiming van de regeling voor samenhangende zaken (Stb. 2014, 411) is met ingang van 1 januari 2015 de samenhangregeling gewijzigd. Artikel 3, lid 2, van het Besluit luidt sindsdien:
”Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.”
Ingevolge artikel II van genoemd Besluit van 27 oktober 2014 blijft het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals dat luidde vóór 1 januari 2015 van toepassing op een vóór die datum bekendgemaakte beslissing op een bezwaar of administratief beroep en op een vóór die datum bekendgemaakte uitspraak van een bestuursrechter. In afwijking van de eerste volzin geldt het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals het ingevolge dit Besluit is komen te luiden indien de bestuursrechter een beslissing op bezwaar of administratief beroep of een uitspraak van een bestuursrechter vernietigt en daarbij een partij veroordeelt in de kosten van bezwaar, administratief beroep of beroep bij de bestuursrechter waarop vóór 1 januari 2015 is beslist of uitspraak is gedaan. Gelet op dit overgangsrecht is de nieuwe samenhangregeling in de onderhavige zaak uitsluitend van toepassing indien het Hof de beslissing van de rechtbank vernietigt en daarbij de Heffingsambtenaar veroordeelt in de kosten die belanghebbende heeft gemaakt. Aangezien ten tijde van de rechtbankuitspraak de nieuwe samenhangregeling nog niet in werking was getreden, betekent dit voor het onderhavige geschil dat allereerst dient te worden beoordeeld of de rechtbank het Besluit zoals dat tot 1 januari 2015 luidde juist heeft toegepast en voorts - indien de uitspraak van de rechtbank niet conform dat besluit is - of toepassing van het Besluit zoals dat vanaf 1 januari 2015 luidt tot gegrondverklaring van belanghebbendes hoger beroep leidt.
5.16.5.Gelet op de tot 1 januari 2015 geldende tekst van artikel 3, tweede lid, van het Besluit wordt met betrekking tot de bezwaarfase, waar de WOZ-waardering van de afzonderlijke 565 onroerende zaken in geschil was, alsmede de toekenning van de vergoeding voor de werkzaamheden van de gemachtigde en van de taxateur, geoordeeld dat sprake is van samenhang en wel in die zin dat 155 zaken onderscheiden kunnen worden (zie rechtsoverweging 5.14.3). Hiermee wordt aangesloten bij de 155 taxatierapporten die, gelet op de daarin gehanteerde vergelijkingsobjecten en objectkenmerken en de overeenkomsten in de diverse rapporten, nodig geacht konden worden om te bereiken dat de WOZ-waarden van die 565 objecten verminderd werden. In zoverre moet de behandeling van ieder taxatierapport worden aangemerkt als één zaak, waarbij met ieder taxatierapport wordt geacht bezwaar te zijn gemaakt tegen nagenoeg identieke besluiten. Voor elk van de 155 taxatierapporten konden de werkzaamheden van de gemachtigde ter zake van de daaraan ten grondslag liggende waarderingen van de onroerende zaken nagenoeg identiek zijn. Er is geen reden tot vermindering van het aantal van 155 met één wegens rechtsbijstandverlening door [V] voor zijn eigen besloten vennootschap, omdat het taxatierapport dat voor de onroerende zaak van die vennootschap benodigd was, volgens het ”Overzicht verminderingen en proceskostenvergoeding per cluster” ook gebruikt is voor de waardering van de onroerende zaak van een andere belanghebbende. Derhalve is het oordeel van de rechtbank dat bij de berekening van de proceskostenvergoeding uitgaat van een aantal van 140 zaken onjuist, en zal een proceskostenvergoeding worden op basis van het besluit zoals dat geldt met ingang van 1 januari 2015. Het vorenoverwogene leidt tevens tot de conclusie dat op basis van dit, met ingang van 1 januari 2015 geldende, besluit voor de berekening van de proceskostenvergoeding dient te worden uitgegaan van 155 zaken.
5.16.6.Er zijn onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die voor de toepassing van de samenhangbepaling tot een andersluidend oordeel leiden.
5.16.7.Bij de berekening van de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand in de bezwaarfase wordt het gewicht van de zaak, gelet op de duur en de hoeveelheid zaken die op de hoorzittingen behandeld zijn, als licht beoordeeld, zodat dienaangaande een wegingsfactor van 0,5 wordt gehanteerd. Het bedrag van de proceskosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase wordt daarom voor de 42 belanghebbenden (alle belanghebbenden minus de vennootschap van de gemachtigde) in totaal vastgesteld op € 37.820 (= 155 x 2 punten à € 244 x 0,5 (gewicht van de zaak)). De besloten vennootschap van de gemachtigde zelf, die hij als een van de 43 belanghebbenden heeft vertegenwoordigd, telt hier niet mee, aangezien namens de gemachtigde ter zitting is verklaard dat hij voor zijn eigen besloten vennootschap geen aanspraak maakt op proceskostenvergoeding wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor belanghebbende wordt het te vergoeden totaalbedrag voor proceskosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase derhalve berekend op (afgerond) € 900,48 (= € 37.820/42) .
5.16.8.Voor matiging van de berekende proceskosten in verband met bijzondere omstandigheden op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit, heeft de Heffingsambtenaar onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld.
Kosten beroep wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en aanwezigheid deskundige ter zitting in eerste aanleg
5.17.1.Ingevolge artikel 8:75 van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed. Ingevolge artikel 1, onderdeel a, van het Besluit komen, verkort weergegeven, kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. Hiervoor is reeds geoordeeld dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand door de gemachtigde van belanghebbende.
5.17.2.De gemachtigde van belanghebbende heeft in een gecombineerd beroepschrift voor 565 onroerende zaken van 43 belanghebbenden, waaronder zijn eigen besloten vennootschap, beroep aangetekend tegen de uitspraken van de Heffingsambtenaar. Het beroep betreft uitsluitend de hoogte van de proceskostenvergoeding. In eerste aanleg zijn deze procedures gebundeld tot 140 zaaknummers. Voor de toekenning van een proceskostenvergoeding in de onderhavige zaken dient beoordeeld te worden in hoeverre sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid van het Besluit.
5.17.3.De rechtbank heeft geoordeeld dat, conform het standpunt dat de gemachtigde van belanghebbende heeft ingenomen in een brief van 5 december 2013, voor alle 140 procedures in totaal een bedrag van € 1.092,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep dient te worden vergoed. Dit bedrag is toegekend in één van de procedures. Hiermee miskent de rechtbank dat sprake is van 42 belanghebbenden waarover het bedrag aan proceskosten moet worden verdeeld. Dit bedrag had niet in één procedure aan één belanghebbende mogen worden toegekend.
5.17.4.In incidenteel hoger beroep heeft de gemachtigde zich op het standpunt gesteld voormeld door de rechtbank toegekende bedrag niet voldoende te vinden.
5.17.5.Ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit wordt het bedrag van de kosten vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het besluit opgenomen tarief. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit, worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, samenhangende zaken beschouwd als één zaak. Gelet op het overgangsrecht opgenomen in artikel II van het Besluit van 27 oktober 2014, waarbij het begrip samenhangende zaken is gewijzigd (zie 5.16.4), dient allereerst te beoordelen of de rechtbank het Besluit zoals dat tot 1 januari 2015 luidde juist heeft toegepast en voorts - indien de uitspraak van de rechtbank niet conform dat besluit is - of toepassing van het Besluit zoals dat vanaf 1 januari 2015 luidt tot gegrondverklaring van belanghebbendes hoger beroep leidt.
5.17.6.De tot 1 januari 2015 geldende tekst van artikel 3, tweede lid, van het Besluit leidt met betrekking tot de beroepsfase, waar uitsluitend nog de proceskostenveroordeling in geschil was, tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat sprake is van samenhang, in die zin dat de 140 zaken van de 43 belanghebbenden voor de berekening van de proceskosten als één zaak hebben te gelden.
5.17.7.Er zijn onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die voor de toepassing van de samenhangbepaling tot een andersluidend oordeel leiden.
5.17.8.Bij de berekening van de proceskosten voor de beroepsfase wordt het gewicht van de zaak, gelet op de bewerkelijkheid van de zaak met al hetgeen de heffingsambtenaar in beroep te berde heeft gebracht, als zwaar beoordeeld, zodat dienaangaande een wegingsfactor van 1,5 wordt gehanteerd. Het bedrag van de proceskosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase wordt voor de 42 belanghebbenden in totaal derhalve vastgesteld op € 2.756,25 (= 2,5 punten (beroepschrift, repliek en verschijnen ter zitting) à € 490 x 1,5 (gewicht van de zaak) x 1,5 (samenhangende zaken)). De besloten vennootschap van de gemachtigde zelf, die hij als een van de 43 belanghebbenden heeft vertegenwoordigd, wordt niet mee geteld, aangezien namens [V] ter zitting is verklaard dat hij voor zijn eigen besloten vennootschap geen aanspraak maakt op proceskostenvergoeding wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor belanghebbende wordt het te vergoeden totaalbedrag voor proceskosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase derhalve vastgesteld op (afgerond) € 65,63 (= € 2.756,25/42).
5.17.9.Ingevolge artikel 8:75 van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed. Ingevolge artikel 1, onderdeel b, van het Besluit komen, verkort weergegeven, kosten van een deskundige die door een belanghebbende is meegebracht voor vergoeding in aanmerking. Ter zitting is afgesproken dat, indien daaraan wordt toegekomen, ter zake van de aanwezigheid van de taxateur op de mondelinge behandeling bij de rechtbank twee uren tegen een tarief van € 59,50 voor vergoeding in aanmerking komt. Derhalve dienen de kosten van de deskundige in de beroepsfase te worden gesteld op een bedrag van € 119, waarvan (€ 119/42 = afgerond) € 2,85 aan belanghebbende dient te worden vergoed.
5.17.10.Ter zitting van het Hof heeft de vertegenwoordiger van de gemachtigde, mr. [B1] , die in plaats van de gemachtigde kwam, aangezien deze zelf verhinderd was, verklaard dat ook voor zijn aanwezigheid ter zitting in eerste aanleg aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van kosten van een deskundige die is meegebracht. Dat beroep faalt. Blijkens de uitspraak van de rechtbank was mr. [B1] ter zitting aanwezig ter bijstand van [V] . Daarmee gemoeide kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat zij niet kunnen worden gerangschikt onder artikel 1 van het Besluit, dat een limitatieve opsomming van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten bevat.
5.17.11.Voor matiging van de berekende proceskosten in verband met bijzondere omstandigheden op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit, heeft de Heffingsambtenaar onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld.