Beoordeling van het hoger beroep
2. Op grond van de stellingen van partijen moet het volgende als tussen partijen vaststaand worden aangenomen.
- Op 21 juli 2012 is [geïntimeerde] in het bezit geraakt van de scooter van [appellant].
- [geïntimeerde] beschikte daarbij over de sleutels van de scooter alsmede de bijbehorende
- [geïntimeerde] heeft de scooter overgedragen aan een derde.
- [appellant] heeft nimmer een vergoeding of geldelijke compensatie ontvangen voor het uit
zijn macht raken van genoemde scooter.
- Bij de overdracht door [geïntimeerde] aan genoemde derde heeft er geen wijziging tenaamstelling
plaatsgevonden; de scooter is, ondanks de overdracht aan de derde, geregistreerd blijven
staan op naam van [appellant].
- Voor de scooter was geen verzekering afgesloten.
- [appellant] heeft met betrekking tot de scooter diverse boetes ontvangen betrekking
hebbende op feiten die zich hebben voorgedaan na 21 juli 2012; het gaat daarbij om een
totaalbedrag van € 2.578,--.
3. Tegen de achtergrond van voormelde feiten vorderde [appellant] in eerste aanleg van [geïntimeerde] betaling van die boetes, vermeerderd met een bedrag groot € 350,--, in totaal derhalve een bedrag groot € 2.928,-- met rente. [appellant] heeft in dat verband gesteld dat hij de scooter aan [geïntimeerde] verkocht had voor een bedrag van € 350,--, dat [geïntimeerde] in gebreke is gebleven de koopsom te voldoen en evenmin heeft zorg gedragen voor een wijziging tenaamstelling waardoor boetes op zijn, Abdikarims, naam bleven binnenkomen.
4. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. [appellant] kan zich met het vonnis van de kantonrechter niet verenigen. In hoger beroep vordert hij, onder wijziging/aanvulling van de grondslag van zijn vordering, vernietiging van genoemd vonnis met toewijzing van de door hem in eerste aanleg ingestelde vordering.
In dat verband voert [appellant] aan dat voorzover hij er in appel niet in zou slagen om het bestaan van een koopovereenkomst te bewijzen, hij zich, onder handhaving van het petitum van de inleidende dagvaarding, subsidiair op het standpunt stelt dat [geïntimeerde] te kort geschoten is als beheerder van de scooter dan wel onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.
De door [appellant] in het kader van het hoger beroep opgeworpen bezwaren beoordelende, overweegt het hof als volgt.
6. Art. 130 Rv bepaalt zonder voorbehoud dat verandering en vermeerdering van eis mogelijk zijn “zolang de rechter geen eindvonnis heeft gewezen”. Deze bepaling geldt niet alleen voor procedures in eerste aanleg, maar ook voor procedures in hoger beroep. [appellant] heeft bij memorie van grieven, zijnde de eerste mogelijkheid in hoger beroep, de grondslag van zijn vordering aangevuld, onder handhaving van het feitensubstraat en petitum. Een en ander is toelaatbaar en niet in strijd met de goede procesorde; het feitensubstraat en het petitum worden ook niet gewijzigd en de grondslag van de vordering die [appellant] wil aanvullen, houdt juist verband met het door [geïntimeerde] gevoerde verweer. Ook kan niet gezegd worden dat sprake is van een vordering tot wijziging van eis in een ontoelaatbaar laat stadium; eerder dan [appellant] gedaan heeft kon hij de wijziging van eis in hoger beroep niet aan de orde stellen. Dat [appellant] in eerste aanleg al getracht heeft de grondslag van zijn vordering te wijzigen maar dat de kantonrechter die wijziging niet heeft toegelaten, doet aan de toelaatbaarheid van de eiswijziging in hoger beroep niet af. Een appel tegen een afwijzing door de rechtbank/kantonrechter van een ingestelde geldvordering met daarbij (gecombineerd) een hernieuwde poging tot wijziging van de grondslag van die vordering, is niet te beschouwen als een hoger beroep in de zin van art. 130, lid 2 Rv.
Het hof ziet in het toelaten van de wijziging van eis geen aanleiding om de zaak aan te houden om [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen inhoudelijk verweer te voeren tegen de gewijzigde grondslag van de vordering. Van noviteiten is niet echt sprake, de eiswijziging door [appellant] is enkel ingegeven door het door [geïntimeerde] gevoerde verweer en van een gewijzigd feitensubstraat en petitum is verder niet aan de orde.
Overigens heeft [geïntimeerde] zowel bij memorie van antwoord als bij het gehouden pleidooi de gelegenheid gehad inhoudelijk in te gaan op de vordering van [appellant] met de aangevulde grondslag, bij pleidooi heeft [geïntimeerde] die mogelijkheid ook aangegrepen.
Al het voorgaande laat onverlet de bevoegdheid van het hof om op grond van art. 25 Rv ook zelf de grondslag van de vordering aan te vullen.
7. Nu het hof de wijziging van eis toelaatbaar acht, dient allereerst bezien te worden of er tussen partijen sprake is van een koopovereenkomst. Het hof kan daar kort over zijn: van een dergelijke overeenkomst is niet gebleken. [appellant] stelt het enkel, maar [geïntimeerde] bestrijdt het. Enig bewijs voor zijn stelling dat [geïntimeerde] de scooter van [appellant] heeft gekocht is er niet. [appellant] biedt ter zake ook geen concreet bewijs aan. Het enkele feit dat [geïntimeerde] in het bezit van de scooter is geraakt (met papieren en sleutel) is onvoldoende om het gelijk van [appellant] op aan te nemen. [appellant] heeft ook zelf, bij gelegenheid van het gehouden pleidooi betoogd dat [geïntimeerde] gebruik gemaakt heeft van de chaos die ontstaan was door de aanval/toeval van de broer van [appellant] om zo, tegen de wil van [appellant], die scooter mee te nemen. Een dergelijke verklaring duidt allerminst op een overeenkomst als door [appellant] gesteld. Mogelijk hebben partijen gesproken over (ver)koop van de scooter en een eventueel te betalen koopprijs, maar uit niets blijkt dat er tussen hen een afgeronde koopovereenkomst tot stand is gekomen. Een tussen partijen gesloten koopovereenkomst kan dan ook niet de basis zijn van de door [appellant] tegen [geïntimeerde] ingestelde vordering.
8. Anders ligt het waar [appellant] zijn vordering baseert op te kort schietend beheer aan de kant van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] had op enig moment de scooter van [appellant] onder zich om deze, naar [geïntimeerde] zelf heeft aangegeven, voor [appellant] te verkopen. Op een gegeven moment heeft [geïntimeerde] de scooter, die naar tussen partijen onbetwist is, enige waarde bezat, overgedragen/verkocht aan een derde, zonder dat concrete, sluitende, afspraken zijn gemaakt over een prijs en over de (wijze van) betaling daarvan. Tevens heeft [geïntimeerde] nagelaten er zorg voor te dragen dat de tenaamstelling van de scooter gewijzigd zou worden, zodat [appellant] niet langer als eigenaar aangemerkt zou worden. [geïntimeerde] heeft betoogd dat hij er op vertrouwde dat die derde alles (betaling koopprijs en wijziging tenaamstelling) wel in orde zou maken en dat die derde de koopsom aan [appellant] zou betalen, maar dat dat vertrouwen gerechtvaardigd was, blijkt uit niets. [geïntimeerde] heeft lichtvaardig gehandeld. Naar het oordeel van het hof is [geïntimeerde] dan ook tekort geschoten in zijn verplichtingen om als goed beheerder voor de scooter zorg te dragen. De schade die daar het gevolg van is, dient [geïntimeerde] aan [appellant] te vergoeden. Het gaat daarbij om het bedrag van € 2.578,-- aan boetes die [appellant] heeft moeten voldoen na 21 juli 2012 omdat de tenaamstelling niet was gewijzigd, en om een bedrag groot € 250,-- zijnde dat bedrag, naar tussen partijen in confesso is, dat in ieder geval overeenkomt met de waarde van de scooter.
9. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen moet de conclusie zijn dat het bestreden vonnis van 30 januari 2014 niet in stand kan blijven; het hof komt tot een andere uitkomst van de procedure. Waar tegen het vonnis van 7 november 2013 geen grieven zijn gericht zal het hof met betrekking tot vonnis geen oordeel geven.
[geïntimeerde] wordt als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld in zowel de kosten van de eerste aanleg als van het hoger beroep.