1.8De Staat heeft de opdracht op 24 april 2015 definitief aan [Y] gegund.
2. Vob-Issos heeft in hoger beroep haar vordering aangevuld in dier voege dat zij thans ook vordert dat het hof de Staat zal bevelen de overeenkomst en de daaraan ten grondslag liggende gunningsbeslissing te schorsen en die schorsingsbeslissing te handhaven totdat in een bodemprocedure zal zijn beslist.
3. De
eerste griefis gericht tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat Vob-Issos “tot tweemaal toe” PVC-buizen en -knieën heeft vermeld. Vob-Issos wijst erop dat het om dezelfde documenten gaat. De
tweede griefkeert zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Vob-Issos geen beroep kan doen op artikel 2.12.7 ARW, aangezien dat artikel ziet op herstel van gebreken in de eigen verklaring en de bewijsmiddelen en niet op herstel van gebreken in de inschrijving. Vob-Issos betoogt dat van geval tot geval met inachtneming van de algemene beginselen van aanbestedingsrecht moet worden beoordeeld of een omissie of kennelijke fout mag worden hersteld. De
derde griefvalt het oordeel van de voorzieningenrechter aan dat de Staat Vob-Issos niet behoefde toe te staan haar inschrijving op het punt van de vermelding van PVC te herstellen, omdat aan de hand van haar inschrijving niet kon worden geverifieerd dat zij bedoeld heeft in te schrijven met halogeenvrij polypropeen, zodat de Staat door herstel en daarmee wijziging toe te staan zou handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Vob-Issos stelt dat voorop staat dat van een aanbesteder die een gebrek in een inschrijving signaleert, mag worden verwacht dat hij de inschrijver een realistische kans geeft om zijn herstelrecht uit te oefenen. Zij brengt naar voren dat het voor eenieder duidelijk moet zijn geweest dat sprake was van een vergissing, omdat het een feit van algemene bekendheid is dat bij luchthavens geen PVC mag worden toegepast. Zij biedt aan dat te bewijzen. Zij beroept zich voorts op de zinsnede in haar inschrijving waarin zij verklaart dat, mochten in haar aanbieding discrepanties of afwijkingen staan, zij zich conformeert aan de eisen van de aanbestedingsdocumenten, en op de omstandigheid dat zij in haar inschrijving onder “Productkwaliteit” heeft vermeld dat bekabeling en buizen halogeenvrij worden uitgevoerd. De
vierde griefbetreft vervolgoverwegingen van de voorzieningenrechter, de
vijfde griefde afwijzing van de vordering van Vob-Issos. Deze twee grieven ontberen een zelfstandige onderbouwing.
4. Het hof constateert dat de onderhavige opdracht definitief is gegund aan [Y]. Daarom ligt slechts de vraag voor of het hof dient in te grijpen in de tot stand gekomen overeenkomst en een ordemaatregel moet treffen. Daartoe zal het hof alleen overgaan indien Vob-Issos als verliezende inschrijver in hoger beroep feiten en omstandigheden stelt en aannemelijk maakt op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat die overeenkomst naar redelijke verwachting op één van de in de Aanbestedingswet 2012 genoemde gronden (kort samengevat: niet-naleving van de plicht tot openbare aanbesteding of niet-naleving van voor de aanbesteding geldende termijnvoorschriften) in een bodemgeschil vernietigd zal worden, dan wel dat de aanbestedende dienst met het aangaan van de overeenkomst jegens de verliezende inschrijver onrechtmatig handelt doordat zij daarbij misbruik van bevoegdheid maakt (hetgeen bijvoorbeeld het geval zal kunnen zijn wanneer de aanbestedende dienst de overeenkomst aangaat met klaarblijkelijke miskenning van fundamentele beginselen van het aanbestedingsrecht) ofwel dat de overeenkomst is aangegaan onder omstandigheden die tot de voorlopige conclusie leiden dat sprake lijkt te zijn van nietigheid op grond van artikel 3:40 BW.
5. Anders dan zijdens Vob-Issos ten pleidooie naar voren is gebracht, sluit het in rechtsoverweging 4 omschreven uitgangspunt niet uit, dat het hof op andere gronden dan die welke in artikel 4.15 van de Aanbestedingswet 2012 zijn vermeld, ingrijpt in de uitvoering van een lopende overeenkomst uit aanbesteding. Het hof zal dat echter alleen doen, indien het tot de conclusie komt dat naar redelijke verwachting in een bodemprocedure een soortgelijke uitkomst zal volgen. De kans dat dat zal gebeuren acht het hof over het algemeen gering. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de wettelijke regeling van het aanbestedingsrecht niet van openbare orde is en dat slechts onder uitzonderlijke omstandigheden een uit een aanbestedingsprocedure voortgekomen overeenkomst, bij de voorbereiding waarvan de aanbestedende dienst het aanbestedingsrecht heeft geschonden, nietig of vernietigbaar is ((HR 22 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:
ZC2826, en HR 4 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2806). Daarmee wordt niet zozeer de aanbestedende dienst beschermd, maar de wederpartij aan wie het werk of de levering is opgedragen. Ingeval niet in de lopende overeenkomst wordt ingegrepen, staat voor de verliezende inschrijver slechts de weg naar schadevergoeding open. 6. In de onderhavige zaak is tussen partijen niet in geschil dat de inschrijving en de nadere toelichting op het punt van PVC-buizen en -knieën (waarin, naar tussen partijen evenmin in geschil is, een halogeenverbinding voorkomt) en op het punt van de betaaltermijnen niet overeenkomen met het bestek. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag of de Staat Vob-Issos had moeten toestaan de inschrijving aan te passen. Daarover overweegt het hof als volgt. Uitgangspunt in het aanbestedingsrecht is, dat een aanbestedende dienst het fundamentele beginsel van gelijke behandeling miskent, indien hij een inschrijver in de gelegenheid stelt zijn inschrijving na de indiening te wijzigen. Daarop is slechts onder zeer specifieke omstandigheden een uitzondering toegestaan, namelijk als buiten kijf is dat sprake is van een kennelijke vergissing. Daarvan is in het onderhavige geval nu juist geen sprake, aangezien partijen juist daarover twisten. Het hof laat daarbij de opvattingen van andere inschrijvers maar in het midden; het kent deze niet. Het zou in ernstige mate afbreuk doen aan de werking van het fundamentele aanbestedingsrechtelijke beginsel van gelijke behandeling als het hof daar tegenover een fundamenteel herstelrecht van inschrijvingen zou stellen. Het hof moet er daarom van uitgaan dat een zodanig fundamenteel herstelrecht niet bestaat en dat de Staat dat daarom ook niet (klaarblijkelijk) kan hebben miskend.
7. Ten pleidooie in hoger beroep heeft Vob-Issos nog betoogd dat het Ministerie bij de aanbestedingsprocedure onzorgvuldig heeft gehandeld, onder meer doordat bepaalde onderdelen in de Aanbestedingsleidraad zeer algemeen waren geformuleerd en onvoldoende houvast boden, en het oordeel van de boordelingscommissie onvoldoende duidelijk en inzichtelijk was. Voor zover Vob-Issos dit betoog mede ten grondslag heeft willen leggen aan haar stelling dat de Staat klaarblijkelijk fundamentele beginselen van aanbestedingsrecht heeft geschonden, gaat het hof aan dat betoog voorbij. Dat betoog vindt immers geen enkele grondslag in de spoedappeldagvaarding, waarin de grieven zijn opgenomen. Niet is gesteld of gebleken waarom Vob-Issos dit betoog niet reeds in de spoedappeldagvaarding aan haar vordering ten grondslag had kunnen leggen. Het acht slaan op dit betoog zou daarom in strijd zijn met de twee-conclusieregel.
8. Aangezien het bovenstaande het hof reeds tot de slotsom brengt dat de grieven niet tot resultaat kunnen leiden, passeert het hof de bewijsaanbiedingen van Vob-Issos, omdat het bewijs, indien geleverd, het hof niet tot een ander oordeel kan brengen. Het hof zal het beroepen vonnis bekrachtigen en het in hoger beroep meer of anders gevorderde afwijzen. Bij deze uitkomst past een veroordeling van Vob-Issos in de kosten van het hoger beroep. Tot die kosten behoren de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft – ECLI:NL:HR:2010:BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid, Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten.