ECLI:NL:GHDHA:2015:1862

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
200.109.767-02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pensioenpremies en onverschuldigde betaling tussen Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn en Stichting Kinderverblijf de Melkweg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PZW) tegen Stichting Kinderverblijf de Melkweg. PZW heeft in hoger beroep een bedrag van € 36.133,50 aan onbetaalde facturen gevorderd, evenals rente en buitengerechtelijke incassokosten. De Melkweg heeft verzet aangetekend tegen een dwangbevel dat door PZW was uitgevaardigd. De rechtbank heeft in eerste aanleg het dwangbevel vernietigd en PZW veroordeeld tot betaling van € 22.374,17 aan de Melkweg, vermeerderd met rente en kosten. PZW heeft in hoger beroep vernietiging van de eerdere vonnissen gevorderd en toewijzing van haar eigen vorderingen.

De Melkweg is sinds 2002 verplicht aangesloten bij PZW en heeft in de jaren 2005 tot en met 2009 pensioenpremies aan PZW moeten afdragen. PZW heeft echter geconstateerd dat de Melkweg niet tijdig en volledig aan haar informatieplicht heeft voldaan. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat PZW niet aan haar stelplicht heeft voldaan met betrekking tot de verschuldigdheid van de factuurbedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de Melkweg de verschuldigdheid van de facturen voldoende heeft betwist en dat PZW onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vorderingen.

Het hof heeft het dwangbevel van PZW vernietigd en de vordering van de Melkweg uit onverschuldigde betaling afgewezen. PZW is veroordeeld tot terugbetaling van € 30.640,01 aan de Melkweg, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.109.767/02
Zaaknummer rechtbank : 913398/09-33396

arrest van 14 juli 2015

inzake
Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn,voorheen genaamd Stichting Pensioenfonds voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen,
gevestigd te Zeist,
appellante,
hierna te noemen: PZW,
advocaat: mr. L.J. Böhmer te Utrecht,
tegen

Stichting Kinderverblijf de Melkweg,

gevestigd te Kameroen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Melkweg,
advocaat: mr. M. Drolsbach te Badhoevedorp.

Het geding

Bij exploot van 4 mei 2012 is PZW in hoger beroep gekomen van drie door de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage tussen partijen gewezen vonnissen van 17 november 2010, 24 augustus 2011 en 8 februari 2012. Bij memorie van grieven met een productie heeft PZW negen grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft de Melkweg de grieven bestreden.
Partijen hebben op 1 november 2013 de zaak doen bepleiten, PZW door
mr. L.J. Böhmer, advocaat te Utrecht, en de Melkweg door mr. V. Moes, advocaat te Luxemburg, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. De zaak is op 19 november 2013 geroyeerd en op 3 juni 2014 weer aangebracht. Vervolgens heeft PZW een akte (met producties) genomen en de Melkweg een antwoordakte (met producties). Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.
Bij brief van 7 april 2015 van het hof is aan partijen medegedeeld dat de combinatie van raadsheren voor wie het pleidooi heeft plaatsgevonden is gewijzigd. Daarbij is aangegeven dat deze nieuwe combinatie arrest zal wijzen in onderhavige zaak, tenzij partijen prijs stellen hun zaak opnieuw te bepleiten voor de nieuwe combinatie. Partijen hebben toen verklaard zich niet te verzetten tegen het wijzen van arrest door de nieuwe combinatie en dat van het houden van een nieuw pleidooi werd afgezien.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1.
De Melkweg is sedert de opening in 2002 van het door haar geëxploiteerde kinderdagverbijf verplicht aangesloten bij PZW. Op grond van deze aansluiting is zij gehouden ten behoeve van haar werknemers pensioenpremies af te dragen aan PZW.
1.2.
In de jaren die hier van belang zijn, bepaalde art. 22 van het Pensioenreglement PGGM:
"artikel 22:Aanmelding en inlichtingen
1. De instellingen waaraan werknemers verbonden zijn, die volgens de bepalingen van dit reglement tot deelneming zijn verplicht, zijn gehouden die werknemers op een door het bestuur te bepalen wijze als deelnemers bij het fonds aan te melden zodra de verplichting tot deelneming ontstaat.
2. De aangesloten instellingen, (…) zijn verplicht aan het bestuur de opgaven te verstrekken, zomede de verklaringen en bescheiden over te leggen, en in het algemeen die inlichtingen te verstrekken, waarvan de verstrekking en overlegging door het bestuur nodig wordt geoordeeld voor de juiste uitvoering van dit reglement. De aangesloten instelling is bovendien verplicht aan door het bestuur aan te wijzen personen toegang te verlenen tot haar administratie. Deze verplichting eindigen niet door het eindigen van de aansluiting of de deelneming.
3. Indien een instelling, (…) na van het bestuur een schriftelijke waarschuwing te hebben ontvangen, weigert de gevraagde opgave te verstrekken of de gevraagde verklaringen en bescheiden over te leggen, is het bestuur bevoegd, (…) de benodigde gegevens ambtshalve vast te stellen. (…)"
1.3.
Begin 2007 is door PZW een controle uitgevoerd bij de Melkweg, waarbij zij tot het oordeel kwam dat de Melkweg in gebreke was gebleven aan PZW tijdige en volledige informatie te verstrekken. PZW heeft toen zelf een pensioenadministratie voor de Melkweg opgesteld.
1.4.
PZW heeft van de Melkweg een bedrag gevorderd van € 36.133,50 ter zake van onbetaald gebleven facturen over de periode oktober 2005 tot en met maart 2009, € 5.041,44 aan rente en € 1.190,-- aan buitengerechtelijke incassokosten. Op grond van art. 21 Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 heeft PZW een dwangbevel voor deze bedragen uitgevaardigd. Dit dwangbevel is aan de Melkweg betekend.
1.5.
De Melkweg heeft daartegen tijdig verzet aangetekend bij de rechtbank. In eerste aanleg heeft zij - voor zover in hoger beroep nog van belang - vernietiging van het dwangbevel gevorderd, alsmede betaling door PZW van een bedrag van € 22.374,17 op grond van onverschuldigde betaling, op straffe van een dwangsom. Volgens de Melkweg heeft zij dit laatste bedrag in de periode van 1 januari 2003 tot en met maart 2009 teveel betaald op de facturen van PZW. Aan deze stelling ligt een eigen berekening van de verschuldigdheid van pensioenpremie ten grondslag. Ook gaat De Melkweg uit van andere door haar aan PZW betaalde bedragen dan PWZ.
1.6.
De rechtbank heeft in het eindvonnis van 8 februari 2011 - voor zover in hoger beroep nog van belang - het dwangbevel vernietigd, PZW veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 22.374,17 aan de Melkweg, vermeerderd met rente en kosten, en PZW veroordeeld in de proceskosten van de conventie en de reconventie.
2. In hoger beroep heeft PZW vernietiging gevorderd van de tussen partijen gewezen vonnissen, alsnog toewijzing van haar eigen vorderingen met rente en kosten, en afwijzing/niet ontvankelijkverklaring van de vorderingen van de Melkweg. Voorts heeft PZW een proceskostenveroordeling van de Melkweg, inclusief nakosten en vermeerderd met rente, in beide instanties gevorderd.
3. De zes ongenummerde grieven en de als 1 tot en met 8 genummerde grieven strekken ertoe de verschuldigdheid van de over en weer gevorderde bedragen aan de orde te stellen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Het dwangbevel
4. Het hof zal eerst beoordelen of de op het dwangbevel genoemde facturen door de Melkweg moeten worden betaald.
5. Het hof ziet geen aanleiding op voorhand uit te gaan van de verschuldigdheid van de in deze facturen genoemde bedragen (hierna: factuurbedragen). Weliswaar is de Melkweg op grond van art. 22 van de opeenvolgende versies van de pensioenreglementen en uitvoeringsreglementen verplicht om de gegevens aan te leveren aan PZW, om deze laatste in de gelegenheid te stellen de facturen op te stellen, maar daaruit volgt niet dat de factuurbedragen in rechte behoudens tegenbewijs als verschuldigd hebben te gelden. Voor zover PZW stelt dat zij bevoegd is op grond van het derde lid van bedoeld art. 22 ambtshalve en (in beginsel) bindend de factuurbedragen vast te stellen, is dat onvoldoende onderbouwd, reeds omdat gesteld noch gebleken is dat de in die bepaling genoemde schriftelijke waarschuwing(en) is/zijn gegeven. De stelplicht en bewijslast ter zake van de verschuldigdheid van de factuurbedragen berusten bij PZW (art. 150 Rv).
6. Met uitzondering van factuur 002207 zien de facturen alle op pensioenpremies. Naar het oordeel van het hof is genoemde factuur, die ziet op administratiekosten in verband met de door PZW opgestelde pensioenadministratie voor de Melkweg, niet verschuldigd. Daarvoor bestaat geen grondslag in het pensioenreglement of uitvoeringsreglement. Dat er een andere grondslag voor deze factuur bestaat is onvoldoende onderbouwd.
7. De overige facturen zijn door de Melkweg betwist aan de hand van de bij verzetdagvaarding overgelegde producties 5, 6 en 7. In deze producties worden bedragen vermeld die volgens de Melkweg aan pensioenpremies zouden zijn verschuldigd over de periodes waarop de facturen zien, en die afwijken van de factuurbedragen met betrekking tot die periodes. Daarmee heeft de Melkweg naar het oordeel van het hof de verschuldigdheid van de betreffende facturen voldoende gemotiveerd betwist. Weliswaar geeft die betwisting niet aan waarom de Melkweg tot andere bedragen komt, maar daar staat tegenover dat PZW de door haar genoemde bedragen niet op een voor het hof inzichtelijke wijze onderbouwt. Zo heeft PZW, wat op haar weg had gelegen gezien de betwisting door de Melkweg, niet per factuur aangegeven om welke werknemers het gaat, welke periode het betreft, wat het pensioengevend salaris is en wat de daaruit voor die werknemer verschuldigde premie is. In dat geval had van de Melkweg mogen worden verlangd te specificeren in welk opzicht de gefactureerde bedragen onjuist zijn. Dat PZW er uit privacyoverwegingen voor kiest geen namen van werknemers e.d. te noemen, komt voor haar risico. Het hof kan bij deze stand van zaken niet beoordelen of en zo ja, in hoeverre de Melkweg gehouden is deze facturen te betalen.
8. Nu PZW niet aan haar stelplicht heeft voldaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Uit het voorgaande volgt dat het verzet tegen het dwangbevel slaagt. De door PZW gevorderde factuurbedragen zijn niet toewijsbaar. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of het dwangbevel nietig is, zoals de Melkweg stelt. In zoverre falen de grieven.
Onverschuldigde betaling
9. De Melkweg stelt dat zij over de periode van 1 januari 2003 tot en met maart 2009 een bedrag van € 22.374,17 onverschuldigd aan PZW heeft betaald. Dit bedrag wordt verklaard doordat PZW en de Melkweg uitgaan van (i) andere bedragen die verschuldigd zouden zijn aan pensioenpremies en (ii) andere bedragen die door de Melkweg aan PZW zijn betaald. Het hof stelt voorop dat de Melkweg een beroep doet op onverschuldigde betaling, zodat op haar de stelplicht en bewijslast rust ter zake van de door haar verschuldigde pensioenpremies en de door haar verrichte betalingen (art. 150 Rv).
10. Volgens de Melkweg heeft zij in totaal een bedrag van € 185.251,86 aan PZW betaald. Echter, ook in het geval veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat dit bedrag door de Melkweg is betaald, kan het bedrag van € 22.374,17 slechts als onverschuldigd betaald worden teruggevorderd, indien en voor zover de door de Melkweg verschuldigde pensioenpremies minder bedragen dan € 185.251,86. De Melkweg heeft het door haar berekende bedrag aan verschuldigde pensioenpremies onderbouwd met de eerder genoemde producties 5, 6 en 7. In deze producties is niet op een voor het hof inzichtelijke wijze aangegeven hoe de Melkweg op de door haar berekende bedragen komt. Wat de Melkweg verder in eerste aanleg en hoger beroep heeft aangevoerd geeft daarin evenmin voldoende inzicht. Daarmee heeft de Melkweg de volgens haar verschuldigde pensioenpremies, en het onverschuldigd zijn van het bedrag van
€ 22.374,17 onvoldoende onderbouwd. Dit zo zijnde behoeft de vraag welke bedragen door De Melkweg ter zake van door haar verschuldigde premies aan PWZ zijn betaald geen beantwoording.
10. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van de Melkweg uit onverschuldigde betaling niet toewijsbaar is. In zoverre slagen de grieven.
10. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt met betrekking tot de vordering van de Melkweg uit onverschuldigde betaling en faalt met betrekking tot de vordering van PWZ tot betaling van factuurbedragen.
10. Met grief 9 vordert PZW terugbetaling van al hetgeen zij ter voldoening aan de veroordeling op grond van het bestreden vonnis aan de Melkweg heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze grief slaagt nu de vordering van de Melkweg uit onverschuldigde betaling niet toewijsbaar is. PZW heeft het betaalde bedrag onweersproken becijferd op € 30.640,01 en de wettelijke rente gevorderd vanaf 28 februari 2012. Dit bedrag en deze wettelijke rente zijn toewijsbaar.
10. Het hof gaat voorbij aan de bewijsaanbiedingen nu deze niet ter zake dienend zijn, dan wel onvoldoende concreet zijn. Het hof heeft geen behoefte aan deskundige voorlichting.
10. Het bestreden eindvonnis wordt derhalve gedeeltelijk vernietigd, als hierna bepaald. Nu in de bestreden tussenvonnissen geen te executeren beslissingen zijn opgenomen, zal het hof in het dictum geen beslissing opnemen ten aanzien van die vonnissen. Bij deze uitkomst past dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd en dat PZW wordt veroordeeld tot betaling van de kosten in de eerste aanleg in conventie, en de Melkweg in de kosten van de eerste aanleg in reconventie. Onder deze proceskostenveroordelingen zijn begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft – HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. De proceskostenveroordelingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals gevorderd.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage team kanton, locatie 's-Gravenhage tussen partijen gewezen vonnis van 8 februari 2012, voorzover daarbij (i) PZW is veroordeeld tot betaling aan de Melkweg van een bedrag van € 22.374,17 vermeerderd met rente vanaf 12 november 2009 en (ii) PZW is veroordeeld in de proceskosten in conventie en reconventie,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • wijst af de (reconventionele) vordering van de Melkweg;
  • veroordeelt de Melkweg tot terugbetaling aan PZW van een bedrag van € 30.640,01 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2012, tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt PZW in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie, aan de zijde van de Melkweg tot op 8 februari 2012 begroot op € 293,98 aan verschotten en
- veroordeelt de Melkweg in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie, aan de zijde van PZW tot op 8 februari 2012 begroot op € 1.200,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
  • compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, M.J. van der Ven en C.J. Frikkee en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2015 in aanwezigheid van de griffier.