1.6.De rechtbank heeft in het eindvonnis van 8 februari 2011 - voor zover in hoger beroep nog van belang - het dwangbevel vernietigd, PZW veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 22.374,17 aan de Melkweg, vermeerderd met rente en kosten, en PZW veroordeeld in de proceskosten van de conventie en de reconventie.
2. In hoger beroep heeft PZW vernietiging gevorderd van de tussen partijen gewezen vonnissen, alsnog toewijzing van haar eigen vorderingen met rente en kosten, en afwijzing/niet ontvankelijkverklaring van de vorderingen van de Melkweg. Voorts heeft PZW een proceskostenveroordeling van de Melkweg, inclusief nakosten en vermeerderd met rente, in beide instanties gevorderd.
3. De zes ongenummerde grieven en de als 1 tot en met 8 genummerde grieven strekken ertoe de verschuldigdheid van de over en weer gevorderde bedragen aan de orde te stellen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. Het hof zal eerst beoordelen of de op het dwangbevel genoemde facturen door de Melkweg moeten worden betaald.
5. Het hof ziet geen aanleiding op voorhand uit te gaan van de verschuldigdheid van de in deze facturen genoemde bedragen (hierna: factuurbedragen). Weliswaar is de Melkweg op grond van art. 22 van de opeenvolgende versies van de pensioenreglementen en uitvoeringsreglementen verplicht om de gegevens aan te leveren aan PZW, om deze laatste in de gelegenheid te stellen de facturen op te stellen, maar daaruit volgt niet dat de factuurbedragen in rechte behoudens tegenbewijs als verschuldigd hebben te gelden. Voor zover PZW stelt dat zij bevoegd is op grond van het derde lid van bedoeld art. 22 ambtshalve en (in beginsel) bindend de factuurbedragen vast te stellen, is dat onvoldoende onderbouwd, reeds omdat gesteld noch gebleken is dat de in die bepaling genoemde schriftelijke waarschuwing(en) is/zijn gegeven. De stelplicht en bewijslast ter zake van de verschuldigdheid van de factuurbedragen berusten bij PZW (art. 150 Rv).
6. Met uitzondering van factuur 002207 zien de facturen alle op pensioenpremies. Naar het oordeel van het hof is genoemde factuur, die ziet op administratiekosten in verband met de door PZW opgestelde pensioenadministratie voor de Melkweg, niet verschuldigd. Daarvoor bestaat geen grondslag in het pensioenreglement of uitvoeringsreglement. Dat er een andere grondslag voor deze factuur bestaat is onvoldoende onderbouwd.
7. De overige facturen zijn door de Melkweg betwist aan de hand van de bij verzetdagvaarding overgelegde producties 5, 6 en 7. In deze producties worden bedragen vermeld die volgens de Melkweg aan pensioenpremies zouden zijn verschuldigd over de periodes waarop de facturen zien, en die afwijken van de factuurbedragen met betrekking tot die periodes. Daarmee heeft de Melkweg naar het oordeel van het hof de verschuldigdheid van de betreffende facturen voldoende gemotiveerd betwist. Weliswaar geeft die betwisting niet aan waarom de Melkweg tot andere bedragen komt, maar daar staat tegenover dat PZW de door haar genoemde bedragen niet op een voor het hof inzichtelijke wijze onderbouwt. Zo heeft PZW, wat op haar weg had gelegen gezien de betwisting door de Melkweg, niet per factuur aangegeven om welke werknemers het gaat, welke periode het betreft, wat het pensioengevend salaris is en wat de daaruit voor die werknemer verschuldigde premie is. In dat geval had van de Melkweg mogen worden verlangd te specificeren in welk opzicht de gefactureerde bedragen onjuist zijn. Dat PZW er uit privacyoverwegingen voor kiest geen namen van werknemers e.d. te noemen, komt voor haar risico. Het hof kan bij deze stand van zaken niet beoordelen of en zo ja, in hoeverre de Melkweg gehouden is deze facturen te betalen.
8. Nu PZW niet aan haar stelplicht heeft voldaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Uit het voorgaande volgt dat het verzet tegen het dwangbevel slaagt. De door PZW gevorderde factuurbedragen zijn niet toewijsbaar. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of het dwangbevel nietig is, zoals de Melkweg stelt. In zoverre falen de grieven.
Onverschuldigde betaling
9. De Melkweg stelt dat zij over de periode van 1 januari 2003 tot en met maart 2009 een bedrag van € 22.374,17 onverschuldigd aan PZW heeft betaald. Dit bedrag wordt verklaard doordat PZW en de Melkweg uitgaan van (i) andere bedragen die verschuldigd zouden zijn aan pensioenpremies en (ii) andere bedragen die door de Melkweg aan PZW zijn betaald. Het hof stelt voorop dat de Melkweg een beroep doet op onverschuldigde betaling, zodat op haar de stelplicht en bewijslast rust ter zake van de door haar verschuldigde pensioenpremies en de door haar verrichte betalingen (art. 150 Rv).
10. Volgens de Melkweg heeft zij in totaal een bedrag van € 185.251,86 aan PZW betaald. Echter, ook in het geval veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat dit bedrag door de Melkweg is betaald, kan het bedrag van € 22.374,17 slechts als onverschuldigd betaald worden teruggevorderd, indien en voor zover de door de Melkweg verschuldigde pensioenpremies minder bedragen dan € 185.251,86. De Melkweg heeft het door haar berekende bedrag aan verschuldigde pensioenpremies onderbouwd met de eerder genoemde producties 5, 6 en 7. In deze producties is niet op een voor het hof inzichtelijke wijze aangegeven hoe de Melkweg op de door haar berekende bedragen komt. Wat de Melkweg verder in eerste aanleg en hoger beroep heeft aangevoerd geeft daarin evenmin voldoende inzicht. Daarmee heeft de Melkweg de volgens haar verschuldigde pensioenpremies, en het onverschuldigd zijn van het bedrag van
€ 22.374,17 onvoldoende onderbouwd. Dit zo zijnde behoeft de vraag welke bedragen door De Melkweg ter zake van door haar verschuldigde premies aan PWZ zijn betaald geen beantwoording.
10. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van de Melkweg uit onverschuldigde betaling niet toewijsbaar is. In zoverre slagen de grieven.
10. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt met betrekking tot de vordering van de Melkweg uit onverschuldigde betaling en faalt met betrekking tot de vordering van PWZ tot betaling van factuurbedragen.
10. Met grief 9 vordert PZW terugbetaling van al hetgeen zij ter voldoening aan de veroordeling op grond van het bestreden vonnis aan de Melkweg heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze grief slaagt nu de vordering van de Melkweg uit onverschuldigde betaling niet toewijsbaar is. PZW heeft het betaalde bedrag onweersproken becijferd op € 30.640,01 en de wettelijke rente gevorderd vanaf 28 februari 2012. Dit bedrag en deze wettelijke rente zijn toewijsbaar.
10. Het hof gaat voorbij aan de bewijsaanbiedingen nu deze niet ter zake dienend zijn, dan wel onvoldoende concreet zijn. Het hof heeft geen behoefte aan deskundige voorlichting.
10. Het bestreden eindvonnis wordt derhalve gedeeltelijk vernietigd, als hierna bepaald. Nu in de bestreden tussenvonnissen geen te executeren beslissingen zijn opgenomen, zal het hof in het dictum geen beslissing opnemen ten aanzien van die vonnissen. Bij deze uitkomst past dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd en dat PZW wordt veroordeeld tot betaling van de kosten in de eerste aanleg in conventie, en de Melkweg in de kosten van de eerste aanleg in reconventie. Onder deze proceskostenveroordelingen zijn begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft – HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. De proceskostenveroordelingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals gevorderd.