ECLI:NL:GHDHA:2014:4503

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
23 maart 2015
Zaaknummer
200.113.396-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een notaris bij de overdracht van een monumentenpand en de klachtplicht volgens artikel 6:89 BW

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, ging het om de aansprakelijkheid van de notaris in verband met de betaling van overdrachtsbelasting door Claimcare Onroerend Goed B.V. bij de aankoop van een pand dat als monument was aangemerkt. De rechtbank had eerder de vordering van Claimcare afgewezen, maar Claimcare ging in hoger beroep. Het hof stelde vast dat de notaris tekort was geschoten in zijn zorgplicht door niet te informeren naar de mogelijkheid van een vrijstelling van overdrachtsbelasting voor monumenten. Claimcare had het pand in 2006 gekocht en had in 2007 de notaris gevraagd om de overdrachtsbelasting terug te vorderen, omdat het pand een rijksmonument was. De notaris had echter nagelaten om Claimcare adequaat te adviseren over de fiscale gevolgen van de aankoop.

Het hof oordeelde dat Claimcare tijdig had geklaagd over de tekortkoming van de notaris, ondanks het tijdsverloop. De klachtplicht volgens artikel 6:89 BW werd niet geschonden, omdat Claimcare niet eerder op de hoogte was van de tekortkoming van de notaris. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en oordeelde dat de notaris aansprakelijk was voor de schade die Claimcare had geleden door de onterecht betaalde overdrachtsbelasting van € 33.600,-. De notaris werd veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en moest ook de proceskosten van Claimcare vergoeden. Het hof benadrukte dat de notaris zijn verplichtingen niet was nagekomen en dat hij niet kon volstaan met het verwijzen naar de accountant van Claimcare voor fiscale advisering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.113.396/01
Rolnummer rechtbank : 403631 / HA ZA 11-2445
arrest van 23 september 2014
inzake
Claimcare Onroerend Goed B.V.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
appellante,
hierna te noemen: Claimcare,
advocaat: mr. L. Daum te Alphen aan den Rijn,
tegen
Limes Netwerk Notarissen B.V.,
gevestigd te Hazerswoude, gemeente Rijnwoude,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Notaris,
advocaat: mr. F. van der Woude te Amsterdam.
Het geding
Bij exploot van 3 september 2012 is Claimcare in hoger beroep gekomen van het vonnis van 20 juni 2012, door de rechtbank 's-Gravenhage gewezen tussen partijen. Bij arrest van 2 oktober 2012 is een comparitie van partijen gelast, welke plaats heeft gevonden op 7 december 2012. Voor het verloop daarvan verwijst het hof naar het proces-verbaal van die comparitie, alsmede de voorafgaand daaraan ingezonden brief van mr. Daum van 21 november 2012 met bijlagen. Bij memorie van grieven, met een productie, heeft Claimcare twee grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft de Notaris de grieven bestreden.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in het vonnis van 20 juni 2012 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende:
1.1. Claimcare is opgericht op 14 augustus 1995 en heeft tot eind 1999 een letselschadepraktijk gevoerd. De praktijk is per 1 januari 2000 overgegaan naar de maatschap Berntsen Mulder Advocaten (hierna: de maatschap). De leden van de maatschap zijn tevens bestuurder en aandeelhouder van Claimcare. Na de overgang van de letselschadepraktijk hebben in de vennootschap Claimcare geen activiteiten meer plaatsgevonden.
1.2. De maatschap heeft in 2006 van de verhuurder van haar kantoorpand aan de Wilheminalaan 12 te Alphen aan den Rijn het voorstel ontvangen om dat pand van haar te kopen. Het pand is aangewezen als beschermd monument in de zin van de Monumentenwet 1988. De maatschap heeft besloten het pand aan te laten kopen door Claimcare.
1.3. De statuten van Claimcare vermeldden destijds als doelomschrijving:
“het begeleiden en adviseren van cliënten op het gebied van letselschade, waarin begrepen het financieel adviseren, het (doen) verrichten van technisch onderzoek, het (doen) voeren van onderhandelingen over ( de gevolgen van) letselschade en het (doen) vertegenwoordigen inzake juridische kwesties op het gebied van letselschade”.
Als bedrijfsomschrijving van Claimcare staat tot op heden in het handelsregister vermeld:
“Het begeleiden en adviseren van cliënten op het gebied van letselschade”.
1.4. In mei 2006 heeft één van de maten, (verder: Berntsen), namens Claimcare aan de Notaris opdracht gegeven de overdracht van het pand aan Claimcare te verzorgen. In verband met de verwerving van het pand is door de Notaris tevens de uitbreiding van de doelomschrijving van Claimcare met het beheer van registergoederen verzorgd en voorts de wijziging van de naam van “Claimcare B.V.” in “Claimcare Onroerend Goed B.V.” en de uitbreiding van het aantal aandeelhouders van Claimcare.
1.5. De opdracht aan de Notaris is neergelegd in een brief van 11 mei 2006. In die brief schrijft Claimcare aan de Notaris onder meer:
“Er moet een leveringsakte komen waarbij het onroerend goed aan de Wilhelminalaan 12 wordt geleverd door Woonveste BV aan ClaimCare BV. Het aankoopbedrag is € 560.000 kk.
ClaimCare BV heeft nu 3 aandeelhouders. Dit worden er 4. Dit moet ook op de leveringsdatum geregeld zijn. (…)
De accountant die e.e.a. begeleidt, is de heer [accountant] van BDO alhier.”
1.6. Op 22 mei 2006 heeft de accountant van Claimcare een e-mail aan Berntsen gestuurd waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“1. Statuten:
In de doelomschrijving is niet expliciet opgenomen de exploitatie van onroerend goed. Wellicht is toch aan te bevelen om dit middels statutenwijzing op te nemen. (…) Voorts is te overwegen om dan tevens de naam te wijziging, zodat geen verwarring ontstaat met de letselschadepraktijk (bijvoorbeeld in Claimcare Onroerend Goed).”
Berntsen heeft de e-mail van de accountant met opmerkingen doorgezonden aan de Notaris met het verzoek de punten van de accountant in de stukken te verwerken. De Notaris heeft die e-mail op 23 mei 2006 ontvangen.
1.7. Op 14 juni 2006 is het pand aan Claimcare geleverd. Door Claimcare is in verband met die levering vervolgens € 33.600,- aan overdrachtsbelasting betaald.
1.8. Op 30 oktober 2007 heeft Claimcare aan de Notaris onder meer het volgende geschreven:
“In 2006 hebben wij het pand aan de Wilhelminalaan 12 te Alphen aan den Rijn aangekocht. Recent is mij gebleken dat het aangekochte pand ‘Overpost’ een rijksmonument is. (…)
Het één en ander houdt in dat wij ten onrechte de overdrachtsbelasting hebben betaald.
Ik verzoek u na te willen gaan of de overdrachtsbelasting kan worden terug ontvangen.”
1.9. Op 24 augustus 2010 heeft één van de aandeelhouders van Claimcare een e-mail aan een notaris van Limes Netwerk Notarissen gezonden. Die mail luidt -voor zover hier van belang- als volgt:
“Op 14 juni 2006 is het pand Wilhelminalaan 12 door onze 4 maatschapsleden aangekocht. Per 1 januari 2010 is de monumentenvrijstelling in de overdrachtsbelasting afgeschaft en onze accountant, BDO, wees ons er op dat in het geval Claimcare BV een monumenten BV zou zijn geweest (qua doelomschrijving) en door de minister als monumenten BV zou zijn aangewezen, dat in dat geval de heffing van de overdrachtsbelasting voorkomen had kunnen worden.
Kortom: bij een juiste structurering van de aankoopmogelijkheden zou deze belasting niet verschuldigd zijn geweest….(…)
Graag hoor ik van jou hoe jij dat ziet.”
1.10. Op 21 maart 2011 heeft Claimcare de Notaris aansprakelijk gesteld voor de volgens Claimcare geleden schade van € 33.600,-.
2. Bij vonnis van 20 juni 2012 heeft de rechtbank de vordering van Claimcare tot betaling van de naar de mening van Claimcare ten onrechte door haar betaalde overdrachtsbelasting afgewezen. De rechtbank oordeelde daarbij – kort gezegd – dat Claimcare ondanks het tijdverloop tijdig geklaagd had, maar dat de Notaris niet toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst tot opdracht.

3.Grief 1: schending zorgplicht?

3.1.
Met grief 1 stelt Claimcare het oordeel van de rechtbank aan de orde dat geen sprake is van schending van de zorgplicht door de Notaris. Het hof overweegt als volgt.
3.2.
Anders dan de Notaris en de rechtbank is het hof van oordeel dat voldoende vaststaat dat de Notaris toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen.
3.3.
Op zichzelf betwist de Notaris niet gemotiveerd dat – zoals ook de voorzitter van de Vereniging voor Notariële registergoederen Specialisten (NRS), mr. [voorzitter], schrijft in zijn door Claimcare overgelegde opinie van 21 september 2012 – dat een redelijk handelende en bekwame notaris destijds bij aankoop van een monument er op bedacht diende te zijn dat er mogelijk een vrijstelling voor overdrachtsbelasting kon worden benut en dat hij daarover in overleg met zijn cliënt, Claimcare, diende te treden. Dit een en ander erkent de Notaris in feite ook ter comparitie bij de rechtbank (zie het proces-verbaal van comparitie in eerste instantie, p. 3 laatste volzin). De Notaris stelt echter dat hij dat overleg niet gevoerd heeft – en ook niet behoefde te voeren – omdat hij op grond van de bij hem bekende informatie – de statuten, de bedrijfsomschrijving in het Handelsregister en de omstandigheid dat het om het kantoorpand van Claimcare ging – ervan uitging dat de kopende BV niet als “monumentenrechtspersoon” kon worden aangemerkt.
3.4.
Het hof is van oordeel dat de Notaris evenwel onder die omstandigheden nadere inlichtingen over (de activiteiten van) de kopende BV had moeten vragen toen hem werd gesuggereerd de naam te wijzigen in “
(bijvoorbeeld Claimcare Onroerend Goed)” zodat
“geen verwarring ontstaat met de letselschadepraktijk”(r.o. 1.6). Die suggestie met toelichting is evident in strijd met de bij de Notaris naar hij stelt levende gedachte dat binnen Claimcare de letselschadepraktijk zou worden gevoerd. Er had bij hem minst genomen twijfel moeten ontstaan over de precieze activiteiten binnen Claimcare en of de vrijstelling niet toch aan de orde kon zijn. Vast staat echter dat de Notaris geen verdere inlichtingen heeft ingewonnen.
3.5.
Naar het oordeel van het hof kan de Notaris zich niet disculperen door erop te wijzen dat hij niet belast was met fiscale advisering over de koop en dat een accountant van BDO Accountants & (Belasting)adviseurs (hierna “BDO”) bij de uitvoering van de transactie betrokken was. Het mag zo zijn dat er bij BDO ook fiscale adviseurs werkzaam zijn, maar de Notaris heeft niet gesteld dat een dergelijke adviseur, naast de accountant, daadwerkelijk was ingeschakeld. Voorts is van belang dat het tot het takenpakket van een notaris behoort om bij de levering van een onroerende zaak de overdrachtsbelasting te innen en af te dragen. In zoverre dient een notaris dan ook de fiscale gevolgen van een levering zelfstandig uit te (doen) zoeken (vgl. Hof Amsterdam 1 mei 2012, RN 2012, 76, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW6159). Bij deze stand van zaken dient dan ook het standpunt van de Notaris dat hij nimmer belast is geweest met de fiscale advisering over de transactie te worden verworpen. Tot slot speelt mee dat de hier aan de orde zijnde fiscale kennis bij een redelijk handelende en bekwame notaris reeds aanwezig wordt geacht (en bij de Notaris, naar hij stelt, ook daadwerkelijk aanwezig was), zoals hiervoor overwogen, zodat de Notaris geen aanvullende informatie op fiscaal gebied behoefde uit te zoeken of elders behoefde in te winnen om het onderwerp minst genomen bij zijn cliënt aan te snijden. Door dit na te laten en evenmin voldoende zeker te stellen dat BDO hieromtrent zou adviseren, hetgeen gesteld noch gebleken is, heeft de Notaris in strijd met zijn verplichtingen gehandeld.
3.6.
Dit betekent dat de grief doel treft. Gelet op de devolutieve werking van het beroep komt het hof vervolgens toe aan de in eerste instantie en verder door de Notaris nog opgeworpen verweren.

4.klachtplicht 6:89 BW

4.1.
De Notaris heeft in eerste instantie aangevoerd dat Claimcare te laat heeft geprotesteerd tegen (beweerdelijke) onzorgvuldigheid van de Notaris. Het beroep op artikel 6:89 BW is in beroep herhaald en van nadere toelichting voorzien. Claimcare heeft daar tegenin gebracht dat zij niet eerder wist, noch had moeten weten, dat de Notaris was tekort geschoten en zij bovendien na haar eerste melding over de vrijstelling op 30 oktober 2007 door de Notaris ten onrechte op het verkeerde been is gezet door diens mededeling dat Claimcare daarvoor niet in aanmerking kwam. Het heeft zodoende tot augustus 2010 geduurd voordat zij andermaal op de zaak terugkwam. Vervolgens is geprobeerd de afdracht van de overdrachtsbelasting terug te draaien door bij de fiscus te reclameren, hetgeen niets heeft opgeleverd. De Notaris is op 21 maart 2011 expliciet aansprakelijk gesteld.
4.2.
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of is voldaan aan de in art. 6:89 BW besloten liggende onderzoeks- en klachtplicht, acht dient te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie. Voorts is van belang of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd. In dit verband dient de rechter rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in art. 6:89 BW vermeld – te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming – en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat van het protest, vormt in die beoordeling weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend (vgl. HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600).
4.3.
De rechtbank heeft ter afwijzing van het beroep op te laat protest het volgende overwogen:
4.3.De rechtbank overweegt als volgt. De klachtplicht beoogt de schuldenaar die een prestatie heeft verricht te beschermen tegen klachten die dusdanig laat worden gemeld dat bewijsmoeilijkheden ontstaan of mogelijkheden voor verhaal op een derde daardoor wegvallen. Artikel 6:89 BW stelt geen formele eisen aan de klacht. De ratio achter de klachtplicht brengt wel met zich dat de schuldenaar uit de klacht moet kunnen afleiden wat de aard en de omvang is van het geconstateerde gebrek. Daarvoor is niet noodzakelijk dat de klacht een aansprakelijkheidsstelling behelst.
4.4.De rechtbank stelt voorop dat Limes Netwerk Notarissen er in de brief van
30 oktober 2007 op is gewezen dat en waarom Claimcare van mening is dat ten onrechte overdrachtsbelasting is betaald. Bovendien is in genoemde brief gevraagd het gestelde gebrek te herstellen. Gelet op de wettelijke rol die de notaris speelt bij de heffing van overdrachtsbelasting diende Limes Netwerk Notarissen er vanaf dat moment op bedacht te zijn dat zij, als het gestelde gebrek niet hersteld zou kunnen worden, door Claimcare verantwoordelijk zou worden gehouden voor de geleden schade. De rechtbank beschouwt de brief van 30 oktober 2007 daarom als een klacht in de zin van artikel 6:89 BW.
4.5.Voor de beantwoording van de vervolgvraag of Claimcare met haar klacht op
30 oktober 2007 binnen bekwame tijd heeft geklaagd, moet acht worden geslagen op alle betrokken belangen en alle relevante omstandigheden. De rechtbank weegt mee dat Claimcare een professionele partij is die bij Limes Netwerk Notarissen in elk geval de indruk heeft gewekt dat zij werd bijgestaan door haar accountant, waardoor van haar mocht worden verwacht dat zij met de nodige voortvarendheid zou onderzoeken of de prestatie van Limes Netwerk Notarissen voldeed.
4.6.Ook is van belang dat, zoals ter comparitie is erkend, voor Limes Netwerk Notarissen op 30 oktober 2007 nog geen enkel nadeel was ontstaan door de sinds de overdracht verstreken tijd. Op dat moment was zij niet geschaad in haar bewijsmogelijkheden en de mogelijkheid om, al dan niet met succes, herstel te vragen bij de Belastingdienst stond nog open. Het ontbreken van nadeel voor Limes Netwerk Notarissen acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden van doorslaggevende betekenis. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de klachttermijn als bedoeld in artikel 6:89 BW niet is overschreden.
4.4.
Het hof kan zich vinden in deze overwegingen en maakt deze tot de zijne. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat de Notaris (ook in beroep) slechts heeft gesteld in zijn bewijspositie te zijn geschaad doordat niet meer te achterhalen is wat er precies in telefoongesprekken of besprekingen voorafgaand aan de levering is gezegd over de vraag of Claimcare nog de letselschadepraktijk voerde (en niet slechts het registergoed zou beheren). Bewijs daarvoor is – gelet op het hiervoor overwogene dat de Notaris ook zonder die informatie tekort is geschoten – niet meer van belang en kan om die reden niet meetellen als door de late klacht geschonden belang. Evenmin is onderbouwd gesteld door de Notaris dat hij, mits de klacht hem eerder had bereikt, de schade had kunnen beperken, in aanmerking genomen dat het verzoek tot aanwijzing als monumentenpersoon kennelijk uiterlijk op het moment van de verkrijging had moeten worden ingediend (zie productie 10 bij dagvaarding in eerste instantie: de beslissing van 11 februari 2011 door de Belastingdienst op het door Claimcare ingestelde bezwaar).
4.5.
Net als de rechtbank acht het hof het ontbreken van enig nadeel aan de zijde van de Notaris en de aard van de zorgplicht die op hem rust, opwegen tegen het tijdsverloop en de juridische (maar niet fiscale) deskundigheid aan de zijde van Claimcare, zodat het beroep op schending van de klachtplicht moet falen, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen. Hieraan doet evenmin af dat Claimcare zich liet bijstaan door een accountant van BDO nu niet gesteld is dat deze zelf bedoelde fiscale kennis had, terwijl inschakeling van een fiscale deskundige van dat bureau eerst veel later heeft plaatsgevonden (in 2010).
4.6.
Ook indien de brief van 30 oktober 2007 onvoldoende tot uitdrukking zou brengen dat Claimcare een verwijt aan de Notaris maakte en de eerste klacht dus in augustus 2010 (r.o. 1.9) zou hebben plaatsgevonden, faalt het beroep van de Notaris op schending van de klachtplicht. Claimcare kon pas met voldoende zekerheid vaststellen dat de Notaris tekort was geschoten in zijn verplichtingen nadat zij van een fiscale adviseur van BDO te horen had gekregen dat zij wel degelijk in aanmerking zou zijn gekomen voor de vrijstelling (vgl. r.o. 4.3.2 van HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600 en r.o. 3.4.5 van HR 25 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5383). De Notaris stelt niet dat Claimcare ook na dat advies door BDO te lang zou hebben gedraald. Hierbij speelt voorts mee dat de Notaris na de brief van 30 oktober 2007 telefonisch had aangegeven dat Claimcare niet voor de vrijstelling in aanmerking kwam, welk advies – gelet op het voorgaande en de kennis die de Notaris uit de email van 22 mei 2006 (zie r.o. 1.4 en 3.4) had moeten afleiden – nog immer onjuist was. De Notaris heeft niet gesteld dat hij in dat telefoongesprek heeft gevraagd naar de activiteiten van Claimcare of dat hem toen desgevraagd onjuiste of onvolledige informatie daarover zou zijn verstrekt. De (op 24 augustus 2010) aan de Notaris gemelde klacht is zodoende binnen bekwame tijd gedaan.

5.Causaal verband

5.1.
Bij memorie van antwoord heeft de Notaris, anders dan voor de hiervoor genoemde schending van de klachtplicht, zijn verweer bij conclusie van antwoord niet nader toegelicht dat het causaal verband tussen zijn tekortkoming en de verschuldigdheid van de overdrachtsbelasting zou ontbreken. Ervan uitgaande dat hij dit verweer niettemin handhaaft, mede gelet op nr. 41 memorie van antwoord, overweegt het hof dat Claimcare voldoende onderbouwd heeft gesteld dat, als de Notaris haar wel op de vrijstelling zou hebben gewezen, zij daarvan gebruik zou hebben kunnen maken. Terecht stelt Claimcare dat de Notaris, waar de BV inmiddels slechts nog beheer van het monumentale pand zou hebben – hetgeen de Notaris bij voldoende overleg zou zijn gebleken – de doelomschrijving zodanig had kunnen aanpassen dat aanwijzing als monumentenvennootschap op geen problemen zou hebben gestuit. Althans dergelijke problemen zijn niet door de Notaris gemotiveerd gesteld tegenover de duidelijke en onderbouwde toelichting door Claimcare.
5.2.
Voor zover de Notaris heeft aangevoerd dat het in stand houden van monumenten destijds niet tot de statutaire doelstelling behoorde (cva nr. 41) en er mogelijk een tweede vennootschap had moeten worden opgericht (cva nr. 42), overweegt het hof dat de Notaris nu juist ook de uitbreiding van de doelomschrijving van Claimcare in de statuten verzorgde met beheer van registergoederen (zie r.o. 1.4). De Notaris had derhalve “in één moeite door” die statutenwijziging op juiste manier kunnen inrichten. Evenmin is bij die stand van zaken door de Notaris inzichtelijk gemaakt dat dit meerkosten teweeg zou hebben gebracht en zo ja van welke hoogte. Dit verweer moet daarom falen.

6.Eigen schuld

6.1.
Bij conclusie van antwoord (nrs. 43-46), evenmin nader toegelicht in beroep, heeft de Notaris een beroep op eigen schuld gedaan. Dit betoog stoelt ten eerste op de stelling dat Claimcare heeft verzuimd aan de Notaris te melden dat zij het pand als monument wilde gaan beheren (het hof begrijpt: en niet langer de letselschadepraktijk uitvoerde). Voldoende duidelijk is echter dat dit een en ander bij een zorgvuldige taakvervulling door de Notaris bij diens onderzoek aan het licht zou zijn gekomen indien hij de mogelijkheid tot vrijstelling zou hebben aangesneden. Voor zover de Notaris zich beroept op een fout van BDO, heeft het hof hiervoor reeds in r.o. 3.5 overwogen dat de Notaris een zelfstandige plicht heeft en zich daarbij niet kan verschuilen achter advisering door derden, zeker niet als hij zich niet ervan heeft vergewist dat die derde ook op dit punt daadwerkelijk zou adviseren. Hierbij is voorts van belang dat de Notaris niet heeft gesteld dat er naast een accountant ook een fiscale adviseur van BDO was ingeschakeld, terwijl evenmin kan worden aangenomen dat een redelijk handelend en bekwaam accountant deze fiscale kennis diende te hebben zodat niet kan worden gezegd dat er sprake is van een fout van een door Claimcare ingeschakelde persoon. Ook dit verweer faalt.

7.Wettelijke rente

7.1.
Ter comparitie in eerste instantie heeft de Notaris nog aangevoerd dat de wettelijke rente pas dient te lopen vanaf de ingebrekestelling in 2010. Ook dit verweer wordt gepasseerd. Gelet op het voorgaande diende de Notaris immers voorafgaand aan het passeren van de leveringsakte correct te adviseren en is op het moment van verkrijging door Claimcare van het pand een verzoek tot aanwijzing als monumentenrechtspersoon te laat. Daarmee is de juiste nakoming door de Notaris vanaf het moment van verkrijging blijvend onmogelijk geworden en is hij vanaf dat moment verplicht de door Claimcare geleden schade ter hoogte van de overdrachtsbelasting te betalen, inclusief de vanaf dat moment te rekenen wettelijke rente.

8.Geen schade

8.1.
In randnummer 28 van de memorie van antwoord voert de Notaris nog aan dat de aandeelhoudersovereenkomst de aandeelhouders zou verplichten om de overdrachtsbelasting aan Claimcare te vergoeden. Zo die verplichting al uit de aandeelhoudersovereenkomst zou zijn af te leiden, overweegt het hof dat de enkele omstandigheid dat mogelijk een aandeelhouder een financiële inbreng zou moeten doen om een geleden schade te compenseren, niet betekent dat de vennootschap dergelijk schade niet geleden heeft. Het hof laat nog daar dat er zonder twijfel een verplichting tot teruggave zal bestaan indien die inbreng achteraf, vanwege vergoeding door de aansprakelijke persoon van door hem veroorzaakte schade, onnodig was.

9.Slotsom (en grief 2)

9.1.
Uit het voorgaande volgt dat grief 1 doel treft. Zodoende is ook de veroordeling van Claimcare in de proceskosten ten onrechte en slaagt de daartegen gerichte grief 2. Het vonnis waarvan beroep moet daarom worden vernietigd en het gevorderde dient alsnog te worden toegewezen. De Notaris zal de proceskosten hebben te dragen in beide instanties, te begroten op € 2.978,31 (€ 76,31 wegens kosten uitbrenging dagvaarding, € 1.744,-- aan griffierecht en € 1.158,-- aan salaris advocaat) in eerste instantie en € 4.207,17 (€ 76,17 aan kosten appeldagvaarding, € 1.815,-- aan griffierecht en € 2.316,-- aan salaris advocaat) in beroep. Hieronder zijn begrepen de (nog te maken) nakosten (waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft – HR 19 maart 2010, LJN: BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. De door Claimcare gevorderde terugbetaling van de door haar krachtens het vonnis van de rechtbank aan de Notaris betaalde bedragen, is als door de Notaris inhoudelijk niet bestreden voor toewijzing vatbaar.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis,
en
opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt de Notaris tot betaling van een bedrag van € 33.600,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2006 tot aan de dag der voldoening;
  • veroordeelt de Notaris in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Claimcare tot op 20 juni 2012 begroot op € 2.978,31;
- veroordeelt de Notaris in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Claimcare tot op heden begroot op € 4.207,17;
- bepaalt dat deze proceskosten binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de Notaris tot terugbetaling aan Claimcare van al hetgeen zij heeft betaald ter uitvoering van het bestreden vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D. Kiers-Becking, M.Y. Bonneur en E.F. Brinkman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2014 in aanwezigheid van de griffier.