ECLI:NL:GHDHA:2014:3609

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
200.121.274-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pensioenuitruil en zorgplicht van Nationale-Nederlanden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Pensioenfonds Vervoer tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van een uitruil van partnerpensioen door de heer [echtgenoot X] zonder instemming van zijn partner, [X]. Nationale-Nederlanden had de heer [echtgenoot X] geïnformeerd over de mogelijkheid om het partnerpensioen in te ruilen voor een hoger ouderdomspensioen. [X] betwist de rechtsgeldigheid van deze uitruil en stelt dat haar handtekening op het formulier voor instemming vervalst is. Het hof oordeelt dat Nationale-Nederlanden tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens [X] door niet voldoende te verifiëren of zij instemde met de uitruil. Het hof heeft de zaak aangehouden voor deskundigenonderzoek naar de echtheid van de handtekening van [X]. Het hoger beroep van Pensioenfonds Vervoer tegen Nationale-Nederlanden wordt niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het hoger beroep van Pensioenfonds Vervoer tegen [X] ontvankelijk is. De beslissing van de rechtbank dat de aanspraken op partnerpensioen zijn overgedragen aan Pensioenfonds Vervoer blijft in stand, maar de kosten van de procedure worden ten laste van [X] gebracht. Het hof houdt verdere beslissingen aan in afwachting van de uitkomst van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummers : 200.121.274/01 (hoofdzaak)
: 200.130.512/01 (vrijwaring)
Zaaknummers rechtbank : 1202518 CV EXPL 11-4284 (hoofdzaak)
: 1242395 CV EXPL 11-29970 (vrijwaring)
arrest van 18 november 2014

inzake 200.121.274/01 (hoofdzaak)

principaal appel
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg,
gevestigd te Groningen,
appellante,
hierna te noemen: Pensioenfonds Vervoer,
advocaat: prof.dr.mr. E. Lutjens te Amsterdam,
tegen
1.
[X],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [X],
advocaat: mr. T.P.M. Kouwenaar te Den Bosch,
2)
Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Rotterdam ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Nationale-Nederlanden,
advocaat: mr. R.F. van der Ham te Vlaardingen,
incidenteel appel
[X],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [X],
advocaat: mr. T.P.M. Kouwenaar te Den Bosch,
tegen
1.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Pensioenfonds Vervoer,
advocaat: prof.dr.mr. E. Lutjens te Amsterdam,
2)
Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Rotterdam ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Nationale-Nederlanden,
advocaat: mr. R.F. van der Ham te Vlaardingen,

alsmede inzake 200.130.512/01 (vrijwaring)

Nationale-Nederlanden Levensverzekeringen Maatschappij N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Nationale-Nederlanden,
advocaat: mr. R.F. van der Ham te Vlaardingen,
tegen
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Pensioenfonds Vervoer,
advocaat: prof.dr.mr. E. Lutjens te Amsterdam.
Het geding inzake 200.121.274/01 (hoofdzaak)
Bij exploot van 13 september 2012 is Pensioenfonds Vervoer in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam sector kanton tussen partijen gewezen vonnis van 15 juni 2012. Bij memorie van grieven heeft Pensioenfonds Vervoer twee grieven aangevoerd. Bij akte wegens hoger beroep in vrijwaring, tevens memorie van antwoord heeft Nationale-Nederlanden de grieven bestreden. [X] heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden, en van haar zijde twee incidentele grieven aangevoerd. Nationale-Nederlanden en Pensioenfonds Vervoer hebben de incidentele grieven elk afzonderlijk bij memorie van antwoord in incidenteel appel bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Het geding inzake 200.130.512/01 (vrijwaring)
Bij exploot van 10 juli 2013 is Nationale-Nederlanden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam sector kanton tussen partijen gewezen vonnis van 15 juni 2012. In voormeld exploot (met producties) heeft Nationale-Nederlanden één grief aangevoerd. Tevens heeft zij haar eis vermeerderd. Zij heeft vervolgens een met de appeldagvaarding overeenstemmende memorie van eis genomen. Bij memorie van antwoord heeft Pensioenfonds Vervoer de grief bestreden.
Vervolgens heeft Nationale-Nederlanden de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep in beide zaken
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1.
[X] was gehuwd met [echtgenoot X], geboren [in] 1941. [echtgenoot X] had een aanspraak op ouderdomspensioen jegens Nationale-Nederlanden onder polisnummer […]. Het betreft een zogenaamde B-polis, dat wil zeggen: een door de werkgever ten behoeve van de werknemers gesloten collectieve pensioenverzekering.
1.2.
Nationale-Nederlanden heeft [echtgenoot X] in een brief van 24 mei 2006 geïnformeerd over de mogelijkheid om het onder de polis meeverzekerde partnerpensioen in te ruilen voor een 24% hoger ouderdomspensioen (op grond van art. 2b PSW (oud), thans art. 60 Pw, hierna: de uitruil).
1.3.
Door middel van een formulier van 4 juni 2006 heeft [echtgenoot X] van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
1.4.
Op 1 augustus 2006 is [echtgenoot X] met pensioen gegaan. Vanaf die datum heeft hij - het door de uitruil verhoogde - ouderdomspensioen ontvangen, eerst van Nationale-Nederlanden, later van Pensioenfonds Vervoer.
1.5.
Nationale-Nederlanden en Pensioenfonds Vervoer hebben op 20 februari 2008 een
"Overeenkomst overdracht pensioenverplichtingen en daarmee samenhangende waardeoverdracht"(hierna: de overdrachtovereenkomst) gesloten, op grond waarvan de daarin genoemde pensioenaanspraken en pensioenrechten met ingang van 30 juni 2008 aan Pensioenfonds Vervoer zijn overgedragen (art. 83 Pw).
1.6.
[echtgenoot X] is op 9 september 2009 overleden.
1.7.
[X] heeft in eerste aanleg gevorderd dat Nationale-Nederlanden wordt veroordeeld tot betaling aan haar van het partnerpensioen vanaf de datum van het overlijden van [echtgenoot X], vermeerderd met rente en kosten. [X] betwist de rechtsgeldigheid van de uitruil.
1.8.
Nationale-Nederlanden heeft Pensioenfonds Vervoer in vrijwaring opgeroepen. In verband daarmee stelt Nationale-Nederlanden dat alle pensioenverplichtingen jegens [echtgenoot X] op grond van de overdrachtovereenkomst zijn overgegaan op Pensioenfonds Vervoer. Zo [X] een aanspraak op partnerpensioen zou hebben, dan kan niet Nationale-Nederlanden maar moet Pensioenfonds Vervoer daarop worden aangesproken. Pensioenfonds Vervoer dient op grond van de overdrachtovereenkomst Nationale-Nederlanden te vrijwaren, aldus nog steeds Nationale-Nederlanden.
1.9.
Pensioenfonds Vervoer is in de vrijwaringsprocedure verschenen. In de hoofdzaak heeft zij zich gevoegd aan de zijde van Nationale-Nederlanden (art. 217 Rv)
"teneinde NN in het verweer tegen de vordering van [X] te ondersteunen"(inc. conclusie van 14 juni 2011 sub 5).
1.10.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter in de hoofdzaak de vorderingen van [X] jegens Nationale-Nederlanden afgewezen, met veroordeling van [X] in de proceskosten. Daartoe is overwogen dat de eventuele pensioenaanspraak van [X] uitsluitend jegens Pensioenfonds Vervoer te gelde kan worden gemaakt, maar dat de gegrondheid van die pensioenaanspraak op Pensioenfonds Vervoer in deze procedure niet aan de orde kan komen omdat Pensioenfonds Vervoer slechts als gevoegde partij optreedt. Voorts is overwogen dat Nationale-Nederlanden niet onrechtmatig jegens [X] heeft gehandeld. De vorderingen van Nationale-Nederlanden jegens Pensioenfonds Vervoer in de vrijwaringsprocedure zijn eveneens afgewezen, omdat de vordering in de hoofdzaak niet toewijsbaar was. Nationale-Nederlanden is in de kosten van de vrijwaringsprocedure veroordeeld.
2. Pensioenfonds Vervoer is - in de hoofdzaak - in hoger beroep gekomen en heeft daarin zowel [X] als Nationale-Nederlanden betrokken. De grieven richten zich tegen de eindbeslissing in r.o. 7.4 van het vonnis dat
"de eventuele aanspraken op partnerpensioen van [X] zijn overgedragen van NN aan Pensioenfonds Vervoer". Pensioenfonds Vervoer vordert vernietiging van het eindvonnis en het alsnog afwijzen van de vorderingen van [X] op Nationale-Nederlanden, met wijziging van gronden.
3. Nationale-Nederlanden heeft vervolgens op de voet van art. 339 lid 5 Rv - tijdig - hoger beroep in de vrijwaringsprocedure ingesteld. In de hoofdzaak stelt Nationale-Nederlanden op diverse gronden dat Pensioenfonds Vervoer niet ontvankelijk is in haar hoger beroep.
4. [X] heeft zich in het hoger beroep in de hoofdzaak verenigd met het standpunt van Pensioenfonds Vervoer dat niet zij kan worden aangesproken, maar uitsluitend Nationale-Nederlanden (memorie van antwoord sub 2). In incidenteel appel in de hoofdzaak vordert [X] veroordeling van Nationale-Nederlanden tot betaling van partnerpensioen althans tot een schadevergoeding van dezelfde omvang.
5. Nationale-Nederlanden stelt in de hoofdzaak dat [X] niet heeft gegriefd tegen de eindbeslissing in r.o. 7.4 van het eindvonnis, zodat haar incidenteel beroep niet ontvankelijk is of moet worden afgewezen.

In de zaak 200.121.274/01 (hoofdzaak)

Ontvankelijkheid principaal hoger beroep van Pensioenfonds Vervoer
6.1.
Pensioenfonds Vervoer was in eerste aanleg gevoegde partij in de hoofdzaak. Een gevoegde partij heeft in beginsel het recht om in hoger beroep te komen. In HR 9 april 2010, NJ 2010, 388, r.o. 3.2 is geoordeeld:
"Aan de gevoegde partij komt het recht toe zelfstandig en op zelfstandig aangevoerde gronden een rechtsmiddel tegen de uitspraak aan te wenden om te voorkomen dat de uitspraak jegens haar in kracht van gewijsde gaat en beslissingen daarin jegens haar gezag van gewijsde verkrijgen. Dat aldus mogelijk ten opzichte van de gevoegde partij een uitspraak wordt vernietigd die, bij gebreke van het aanwenden van een rechtsmiddel door de partij aan wier zijde zij zich heeft gevoegd, jegens deze laatste wèl in kracht van gewijsde gaat, is niet beslissend, aangezien een dergelijke situatie zich steeds kan voordoen in het geval van deelneming aan het geding door meer partijen aan dezelfde zijde (subjectieve cumulatie)".
6.2.
In HR 21 februari 1992, NJ 1992, 336, r.o. 3.3 (zie ook concl. AG sub 9) is echter geoordeeld dat een rechtsmiddel
"in beginsel dient te worden ingesteld tegen de processuele wederpartij in de voorafgaande instantie, en dat hoger beroep tegen een medegedaagde niet is toegelaten". Deze regel geldt ook in dit geval, waarin een gevoegde partij hoger beroep instelt tegen de partij aan wiens zijde hij zich heeft gevoegd. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen.
6.3.
Het hoger beroep van Pensioenfonds Vervoer in de hoofdzaak voor zover gericht tegen Nationale-Nederlanden zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard. Pensioenfonds Vervoer zal in de proceskosten van Nationale-Nederlanden worden veroordeeld. Het hof zal eindarrest wijzen tegelijk met het eindarrest in het incidenteel hoger beroep.
7. Naar het oordeel van het hof heeft Pensioenfonds Vervoer belang bij haar hoger beroep tegen [X], nu de rechtbank heeft beslist dat de eventuele aanspraken op partnerpensioen van [X] zijn overgedragen van Nationale-Nederlanden aan Pensioenfonds Vervoer, welke beslissing gezag van gewijsde kan krijgen.
8. Het principaal hoger beroep van Pensioenfonds Vervoer voor zover gericht tegen [X] is dus ontvankelijk.
Principaal hoger beroep van Pensioenfonds Vervoer tegen [X]
9. Grief 1 luidt dat [X] door het accepteren van de begunstiging voor het partnerpensioen – een acceptatie van een derdenbeding – contractspartij is geworden van Nationale-Nederlanden. Voor contractsovername door Pensioenfonds Vervoer is instemming/medewerking van [X] nodig (art. 6:159 BW). Met grief 2 betoogt Pensioenfonds Vervoer (i) dat [X] als partner van de heer [echtgenoot X] een “verzekerde” is in de zin van de overdrachtovereenkomst en dat zij door Nationale-Nederlanden niet - zoals in art. 2.5 van die overeenkomst is vereist – over de overgang van de pensioenverplichtingen is geïnformeerd zodat haar eventuele aanspraken op partnerpensioen niet zijn overgegaan en (ii) dat het partnerpensioen van [X] niet stond vermeld in de administratie van Nationale-Nederlanden, zodat art. 8.1 van de overdrachtovereenkomst er ook aan in de weg staat dat de aanspraken van [X] op Pensioenfonds Vervoer zijn overgegaan.
10. [X] heeft in haar memorie van antwoord geen verweer gevoerd tegen deze uitleg van de overdrachtovereenkomst en verenigt zich met de hiervoor weergegeven stellingen van Pensioenfonds Vervoer. Daarmee slagen de grieven van Pensioenfonds Vervoer. Hierdoor komt tussen Pensioenfonds Vervoer en [X] vast te staan dat [X] geen aanspraken op partnerpensioen heeft jegens Pensioenfonds Vervoer.
11. Voor de duidelijkheid overweegt het hof nog dat deze beslissing Nationale-Nederlanden niet bindt. In de relatie [X]/Nationale-Nederlanden blijft onverkort de beslissing van de rechtbank gelden dat de volledige pensioenregeling van [echtgenoot X] aan Pensioenfonds Vervoer is overgedragen, inclusief een eventuele aanspraak van [X] op partnerpensioen, nu [X] geen grieven heeft gericht tegen deze beslissing, maar in hoger beroep slechts het oordeel van de rechtbank bestrijdt dat Nationale-Nederlanden niet onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
12. Bij deze stand van zaken slaagt het principaal hoger beroep in zoverre. Hierbij past dat [X] wordt veroordeeld in de kosten van beide instanties. Het bestreden vonnis zal met betrekking tot – uitsluitend – de compensatie van de proceskosten worden vernietigd. Voor het overige blijft het bestreden vonnis in stand nu dit vonnis geen voor Pensioenfonds Vervoer nadelig dictum kent behoudens ten aanzien van de proceskosten. Het hof zal eindarrest wijzen tegelijk met het eindarrest in het incidenteel hoger beroep.
Incidenteel hoger beroep van [X]
13. In hoger beroep bestrijdt [X] – uitsluitend - het oordeel van de rechtbank dat Nationale-Nederlanden niet onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
14. [X] houdt Nationale-Nederlanden aansprakelijk voor de schade die zij lijdt door de per 1 augustus 2006 doorgevoerde uitruil (zie r.o. 1.2 t/m 2.4). Die schade bestaat uit het mislopen van partnerpensioen vanaf 9 september 2009, op welke datum [echtgenoot X] is overleden. [X] stelt dat Nationale-Nederlanden de uitruil niet had mogen doorvoeren, nu [X] daarmee niet had ingestemd (art. 2b lid 4 (oud) PSW). [X] wist ook niet van de uitruil. De handtekening bij haar naam op het formulier van 4 juni 2006 is niet van haar, deze is door [echtgenoot X] vervalst. Nationale-Nederlanden had moeten verifiëren of zij met de uitruil instemde maar heeft dat nagelaten. Nationale-Nederlanden heeft in dat opzicht niets gedaan en heeft daardoor onrechtmatig gehandeld, aldus nog steeds [X].
14. Het hof begrijpt de stellingen van [X] aldus dat zij Nationale-Nederlanden een gebrek in de jegens haar in acht te nemen zorgplicht verwijt ten tijde van de uitruil. Zo dit verwijt opgaat is dat een onrechtmatige daad. De uitruil vond plaats onder het regime van de PSW, waarin niet is voorzien in een rechtstreekse aanspraak en dus ook niet in een contractuele aanspraak van een begunstigde partner van een nog niet overleden deelnemer. Onder het regime van de Pw is dat niet anders. Zo is in de parlementaire behandeling over de aanspraakgerechtigde – gedefinieerd als: de persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen – onder meer opgemerkt (MvT, TK 30 413, nr.3, p. 162):
“Met de term aanspraakgerechtigde wordt niet alleen op de deelnemer gedoeld, maar ook op iemand die begunstigde is voor het partnerpensioen of wezenpensioen. Deze “potentiele” nabestaande heeft echter geen eigen aanspraak, de deelnemer heeft een aanspraak ten behoeve van zijn partner en kinderen. Alleen wanneer er sprake is geweest van een scheiding, verkrijgt de partner op grond van artikel 57 zelf een aanspraak.”
Dat anderszins in een rechtstreekse en contractuele aanspraak is voorzien, bijvoorbeeld in de polis of in de verzekeringsovereenkomst/voorwaarden, is gesteld noch gebleken.
15. Te boordelen is dan of Nationale Nederlanden een zorgplicht jegens [X] heeft geschonden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
15.1.
De in het geding zijnde uitruil heeft plaatsgevonden onder het regime van de PSW. Voor deze uitruil was op grond van art. 2b lid 4 PSW vereist dat [X] daarmee instemde. Ook onder het regime van de Pw geldt deze eis, namelijk in art. 60 lid 6. In de wetsgeschiedenis is daarover onder meer opgemerkt (MvT, TK 30 413, nr.3, p. 217):
“Evenals in de PSW, geldt dat aan een verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot uitruil, door de pensioenuitvoerder alleen gehoor kan worden gegeven wanneer de partner ten behoeve van wie een aanspraak op partnerpensioen bestaat bereid is om in te stemmen met die keuze. Immers, die aanspraak komt door de uitruil te vervallen.”
Hieruit blijkt dat de pensioenuitvoerder – ook onder de PSW - jegens de partner een zelfstandige zorgplicht heeft, die inhoudt dat de pensioenuitvoerder dient te controleren of
“de partner ten behoeve van wie een aanspraak op partnerpensioen bestaat bereid is om in te stemmen met die keuze”, voordat aan het verzoek om uitruil
“gehoor kan worden gegeven”.Het is dus niet zo dat de pensioenuitvoerder in deze kan en mag vertrouwen op de enkele mededeling van de deelnemer die de uitruil verzoekt dat zijn/haar partner met de uitruil instemt. De belangen van de deelnemer die een uitruil verzoekt en zijn/haar partner lopen immers niet altijd parallel. Mede gelet op de (mogelijk) grote belangen en de ingrijpende gevolgen van de uitruil voor de partner, dient de pensioenuitvoerder (i) er voor te zorgen dat de partner daadwerkelijk in staat wordt gesteld om al dan niet in te stemmen met de uitruil en (ii) te controleren of de eventuele instemming daadwerkelijk is verleend. De wijze waarop een pensioenuitvoerder aan deze procedure invulling geeft is ter vrije keuze van de pensioenuitvoerder, maar dient voldoende waarborgen te bieden om zeker te stellen dat de partner met de uitruil heeft ingestemd.
15.2.
In onderhavig geval heeft Nationale-Nederlanden niet meer gedaan dan (i) het sturen van de brief van 24 mei 2006, waarbij [echtgenoot X] over de mogelijkheid van uitruil is geïnformeerd, en (ii) het formulier van 4 juni 2006 waarop [X] als blijk van instemming met de uitruil haar handtekening moest zetten. Deze stukken waren uitsluitend aan [echtgenoot X] gericht. Bij deze gang van zaken is Nationale-Nederlanden tekortgeschoten in de jegens [X] in acht te nemen zorgplicht. Dat een verdergaande procedure dan welke Nationale Nederlanden heeft gehanteerd mogelijk leidt tot extra uitvoeringstechnische lasten, is onvoldoende reden voor een ander oordeel.
15.3.
Bij schending van de zorgplicht is Nationale-Nederlanden - in beginsel - aansprakelijk voor de schade van [X] bestaande uit het mislopen van haar partnerpensioen vanaf 9 september 2009. Dat [X] haar recht op partnerpensioen mogelijkerwijze ook nog op andere wijze geldend kan of had kunnen maken, jegens bijvoorbeeld Pensioenfonds Vervoer, doet niet af aan haar recht om er voor te kiezen Nationale-Nederlanden aan te spreken tot betaling van schadevergoeding.
16. Bij deze stand van zaken is relevant om vast te stellen of de op het formulier van 4 juni 2006 als [X] geplaatste handtekening daadwerkelijk van haar afkomstig is, dan wel vals is. Hierbij is van belang dat de vordering van [X] er in wezen een is tot nakoming van de begunstiging voor het partnerpensioen. De pensioenuitvoerder is gehouden die begunstiging te effectueren, tenzij er een rechtsgeldige uitruil heeft plaatsgevonden. Het doorvoeren van de uitruil vergde echter de instemming van [X]. Bij een dergelijke vordering is de stelling dat [X] bedoelde instemming heeft verleend een bevrijdend verweer. In onderhavig geval, waarin schadevergoeding wordt gevorderd, is dat niet anders. Immers, de schending van de zorgplicht is uitsluitend gebaseerd op het doorvoeren van de uitruil zonder instemming van [X] (vgl: HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:BJ8725, NJ 2009, 599, r.o. 3.4.2 en 3.4.3). Het is daarom aan Nationale Nederlanden om de instemming van [X] te bewijzen. Aan de handtekening op genoemd formulier kan niet het (dwingend) bewijs van de instemming worden afgeleid, nu deze handtekening wordt betwist (art. 159 lid 2 Rv). Op Nationale-Nederlanden rust derhalve de bewijslast ter zake van de echtheid van die handtekening.
17. Het hof is voornemens ter zake een onafhankelijke handschriftdeskundige in te schakelen. Daarbij denkt het hof aan mevrouw R. ter Kuile-Haller te Den Haag (grafologe), die heeft laten weten vrij te staan in deze zaak en ongeveer 4 maanden nodig te zullen hebben voor het uitbrengen van een rapport. Het hof is voornemens aan haar de volgende vragen te stellen:
  • Kunt u vaststellen of en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid de handtekening rechtsonderin op het formulier van 4 juni 2006, van [X] afkomstig is?
  • Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
De deskundige heeft aangegeven dat zij voor het onderzoek dient te beschikken over het originele formulier van 4 juni 2006. Het hof gaat ervan uit dat het originele formulier aan haar ter beschikking wordt gesteld. Indien het originele formulier niet beschikbaar is dienen partijen zich daarover, evenals over de gevolgen daarvan, uit te laten.
18. De deskundige begroot het voorschot op een bedrag van € 1.500,-- (inclusief BTW). Het hof ziet voorshands aanleiding het voorschot voor de kosten van de deskundige ten laste van Nationale-Nederlanden te brengen.
19. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen bij akte op het voorgaande te reageren (persoon van de deskundige, de te stellen vragen, omvang van het voorschot en het in rekening brengen bij NN daarvan). Indien een partij een andere deskundige wenst, verdient het aanbeveling hieromtrent in overleg te treden met de wederpartij. Ditzelfde geldt voor de te stellen vragen.
19. Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol van 6 januari 2015 voor het nemen van een akte door Nationale-Nederlanden als vorenbedoeld. [X] krijgt vervolgens twee weken voor antwoordakte.
20. Het hof houdt in afwachting van de uitkomst van het deskundigenonderzoek iedere nadere beslissing aan.

In de zaak 200.130.512/01 (vrijwaring)

21. Het hoger beroep van Nationale-Nederlanden in de vrijwaringsprocedure is voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor het geval het bestreden vonnis in de hoofdzaak zal worden vernietigd en de vorderingen van [X] alsnog zullen worden toegewezen (memorie van grieven sub 1.2). Het hof zal iedere beslissing aanhouden in afwachting van de uitkomst in de hoofdzaak.
Beslissing
Het hof:

inzake 200.121.274/01 (hoofdzaak)

in het principaal beroep
- houdt iedere beslissing aan;

in het incidenteel beroep

- verwijst de zaak naar de rol van 6 januari 2015 voor het nemen van aktes door partijen, het eerst door Nationale-Nederlanden, als vermeld in r.o. 17.
- houdt iedere verdere beslissing aan;

inzake 200.130.512/01 (vrijwaring)

- houdt iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, J.M.T. van der Hoeven-Oud en
C. Joustra en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2014in aanwezigheid van de griffier.