Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 25 februari 2014
[appellante],
[geïntimeerde],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
eerste griefklaagt [appellante] erover dat de voorzieningenrechter de feiten onvolledig heeft weergegeven. De grief kan niet tot resultaat leiden. De voorzieningenrechter is niet verplicht de feiten volledig weer te geven, maar mag zich beperken tot die feiten die zij van belang acht voor haar oordeel. In de rechtsoverwegingen 1 tot en met 1.5 heeft het hof op gelijke wijze de feiten vastgesteld die het van belang acht voor zijn oordeel. Het hof constateert dat [appellante] niet heeft gesteld dat de rechtbank feiten onjuist heeft weergegeven.
tweede griefbestrijdt de overweging van de voorzieningenrechter dat sprake is van misbruik van bevoegdheid, wanneer de notariële akte klaarblijkelijk op een misslag berust, met de stellingen dat [geïntimeerde] niet heeft gesteld dat sprake is van misbruik van bevoegdheid, en dat van zodanig misbruik geen sprake is. De
derde griefvalt het oordeel van de voorzieningenrechter aan dat kern van het geschil is of het paviljoen roerend is omdat het niet duurzaam met de grond verbonden is. [appellante] brengt naar voren dat van belang is of sprake is van een registergoed. Dat is slechts het geval als inschrijving in een openbaar register nodig is en dat was niet zo omdat [geïntimeerde] de goederen geleverd heeft gekregen en deze overeenkomstig de bedoelingen van partijen kon gebruiken, aldus [appellante]. De
vierde griefbetwist het oordeel van de voorzieningenrechter dat het niet denkbeeldig is dat de bodemrechter zal oordelen dat het paviljoen onroerend is en dat de te executeren titel klaarblijkelijk op een misslag berust. [appellante] verwijst in dit verband naar hetgeen zij in eerste aanleg heeft aangevoerd en concludeert dat sprake is van een roerende zaak. De
zesde griefklaagt (in het verlengde van de eerdere grieven) over de overweging van de voorzieningenrechter met betrekking tot de inventaris. [appellante] voert aan dat blijkens de akte waarbij het recht van pand is verleend, ook machinerieën en werktuigen die voor de bedrijfsvoering bestemd zijn en de nieuwe inventaris onder het pandrecht vallen. De grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
vijfde en zevende griefhebben betrekking op de afwijzing door de voorzieningenrechter van de reconventionele vordering. Partijen hebben elkaars stellingen in eerste aanleg en in hoger beroep zowel ter zake van het bestaan van een opeisbare vordering als ter zake van de hoogte daarvan bestreden. Dat een opeisbare vordering bestaat, kan het hof thans niet met voldoende zekerheid vaststellen. Daarbij komt dat sinds het laatste overzicht van betalingen alweer enige maanden zijn verstreken, zodat het hof de laatste betalingsgegevens niet kent. Voorts geldt dat partijen op korte termijn een vonnis in bedoelde bodemprocedure kunnen verwachten. Alles overwegende is het hof voorshands van oordeel dat [appellante] onvoldoende spoedeisend belang heeft bij toewijzing van haar reconventionele vordering in dit kort geding. Het hof zal het bestreden vonnis daarom ook ter zake van de reconventionele vordering bekrachtigen. De grieven behoeven geen verdere behandeling.
achtste griefbouwt op de eerdere grieven voort en deelt het lot daarvan. Geen van de grieven leidt tot resultaat. Het vonnis zal worden bekrachtigd. Daarbij past een veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.