ECLI:NL:GHDHA:2014:3179

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
200.130.667
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden van een accountant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in Rotterdam, waarin haar vorderingen tegen [geïntimeerde] zijn afgewezen. [Appellante] verwijt [geïntimeerde], een accountant, toerekenbare tekortkomingen in de uitvoering van zijn werkzaamheden, met name met betrekking tot de afhandeling van belastingaangiften en een successieaangifte. De zaak heeft zijn oorsprong in de periode waarin [appellante] en haar echtgenoot een onderneming runden, waarbij [geïntimeerde] hen als accountant bijstond. Na het overlijden van de echtgenoot van [appellante] in 2007, ontstonden er problemen met de belastingaangiften en de afhandeling van de successieaangifte. [Appellante] heeft [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van de tekortkomingen van de accountant. Het hof heeft vastgesteld dat [betrokkene 1], de accountant die de werkzaamheden uitvoerde, niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend accountant verwacht mag worden. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen en heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot schadevergoeding aan [appellante]. De schade is vastgesteld op € 1.613,43, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van [appellante] in conventie toegewezen, terwijl de vorderingen in reconventie zijn afgewezen. De kosten van de procedure zijn voor rekening van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.130.667/01
Zaaknummer rechtbank : 303857 CV EXPL 12-1166

arrest van 14 oktober 2014

inzake

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. A.J.L. Claassen te Eindhoven,
tegen

[…] B.V.,

gevestigd te Hardinxveld-Giessendam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. O.N.P. Nijkamp te Utrecht.

De verdere loop van het geding

Voor het verloop van het geding tot 29 oktober 2013, verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Bij dat tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. De bij voornoemd tussenarrest gelaste comparitie heeft op 6 december 2013 plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting heeft [appellante] een memorie van grieven genomen, waarbij zij drie grieven heeft aangevoerd tegen het bestreden vonnis. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. [appellante] heeft nog een akte overlegging producties, met producties, genomen en vervolgens een akte uitlating producties. [geïntimeerde] heeft daarop bij antwoord-akte uitlating producties geantwoord.
Ten slotte hebben partijen opnieuw de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
De door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2.
Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1
[appellante] is in 1989 met haar toenmalige echtgenoot, [X] (verder: [X]), een woningstoffeerderij begonnen. Vanaf het begin van die onderneming tot medio 2011 heeft[betrokkene 1] van [geïntimeerde] (verder: [betrokkene 1]) accountantswerkzaamheden voor [appellante], [X] en hun onderneming verricht.
2.2
[X] is op 11 juli 2007 overleden. [appellante] heeft de onderneming per 1 juli 2009 gestaakt.
2.3
[geïntimeerde] heeft voor [appellante] de belastingaangifte IB over de jaren 2005-2008 verzorgd. Deze resulteerden in een teruggave van ca. € 14.000,--.
2.4
Daarnaast heeft [appellante] [geïntimeerde] verzocht de aangifte successierecht van [X] te regelen.
2.5
De inspecteur van de Belastingdienst Rijnmond heeft [appellante] op 16 juli 2009 een laatste aanmaning gestuurd tot het doen van aangifte recht van successie.
2.6
Op 9 maart 2010 heeft de inspecteur een aanslag recht van successie opgelegd, gebaseerd op een schatting van de Belastingdienst, omdat de aangifte niet (tijdig) was ingediend.
2.7
Bij beslissing van 7 april 2010 heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan [appellante] bericht dat zij over januari 2008 tot en met juni 2008 € 4.524,90 te veel aan nabestaandenuitkering heeft ontvangen, welk bedrag van haar werd teruggevorderd.
2.8
Volgens [betrokkene 1] was deze beslissing, althans de motivering daarvan, onjuist. [appellante] verzocht hem namens haar bezwaar te maken.
2.9
Op 28 december 2010 stuurde SVB [appellante] een aanmaning, aangezien zij dit bedrag nog niet had terugbetaald en evenmin een verzoek had gedaan om een betalingsregeling.
2.1
Op 11 januari 2011 schreef de huidige echtgenoot van [appellante] (verder: de echtgenoot van [appellante]) aan [betrokkene 1]:
"Als bijlage tref je een aanmaning aan die Wilma vond toen ze gisteren de post ophaalde in Sliedrecht. Het blijkt dat er of niets gebeurt is danwel dat er bij het SVB iets langs elkaar heen werkt. Je begrijpt dat Wilma geen zin heeft straks wat voor boetes of incassokosten te betalen. Mag ik je verzoeken direct actie te ondernemen en mij daar schriftelijk van op de hoogte te houden. (…)"
2.11
Omdat een reactie uitbleef heeft de echtgenoot van [appellante] [betrokkene 1] vervolgens op 16 januari 2011 en op 20 februari 2011 gerappelleerd.
2.12
Op 22 februari 2011 schreef [betrokkene 1] aan SVB:
"In uw brief van 7 april 2010 (…) geeft u aan dat mijn relatie ([appellante]) vanaf 1 juli 2008 geen nabestaandenuitkering meer kon ontvangen. Dit is juist en uw mening deel ik dan ook. Verder schrijft u dat de nabestaanden uitkering is doorbetaald tot en met juni 2008. Gezien de eerste constatering is dat dus geheel correct.
U concludeert echter dat er daardoor over januari 2008 tot en met juni 2008 € 4.524,90 te veel aan nabestaandenuitkering is ontvangen. De conclusie is derhalve onjuist. (…)
Inmiddels heeft mijn relatie van u een aanmaning gehad vanwege de non betaling. Naar aanleiding van het bovenstaande zult u begrijpen waarom mijn relatie tot heden toe niet is overgegaan tot betaling.
In het vertrouwen dat de kwestie gecorrigeerd zal worden teken ik(…)"
2.13
Bij e-mail van 10 maart 2011 schreef [betrokkene 1] aan de echtgenoot van [appellante]:
"(…) Van de sociale verzekeringsbank komt een nieuwe beslissing waarop wij kunnen gaan reageren. Die zullen ze rechtstreeks aan mij … ons kantoor sturen om er voor te zorgen dat we ook optijd kunnen reageren. (…)"
2.14
Bij beslissing van 14 maart 2011 heeft de SVB aan [appellante] bericht dat zij € 4.524,90 te veel aan uitkering heeft ontvangen, omdat zij van januari 2008 tot en met juni 2008 inkomsten uit arbeid had genoten. Op 13 mei 2011 heeft SVB [appellante] (p/a [betrokkene 1]) een aanmaning gestuurd ter zake van genoemd bedrag.
2.15
Bij e-mail van 26 mei 2011 schreef de echtgenoot van [appellante] aan [betrokkene 1]:
"Bij het ophalen van de post uit Sliedrecht viel er tussen de stukken een laatste aanmaning van de SVB uit. Betreffende aanmaning is persoonlijk aan jou gericht en heeft als einddatum 27 mei 2011. Ik meen mij te herinneren dat jou correspondentie met de SVB er in geresulteerd had dat men de aanslag van tafel zou halen en een nieuwe, voor beroep vatbare beschikking zou nemen? Hoe kan het nu dat deze aanmaning er ligt. Graag verneem ik, uiterlijk 27 mei 2011, 15.00 uur van je wat de stand van zaken is en hoe we hiermee omgaan. (…)"
2.16
[betrokkene 1] heeft hierop op 27 mei 2011 geantwoord, dat het hem niet ging lukken om voor 15.00 uur inhoudelijk te reageren. [appellante] heeft daarop bij e-mail van 30 mei 2011 gereageerd en wederom om een reactie gevraagd. Op 7 juni 2011 heeft [de echtgenoot van appellante] nogmaals gevraagd of [betrokkene 1] al contact had opgenomen met de SVB.
2.17
Op 9 juni 2011 heeft [appellante] onder protest een bedrag van € 2.500,-- aan SVB betaald.
2.18
Op 22 juni 2011 heeft de SVB aan [appellante] een dwangbevel doen betekenen en bevel gedaan tot betaling van een bedrag van € 6.138,33.
2.19
Bij brief van 30 juni 2011 van haar huidige echtgenoot heeft [appellante] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de door haar als gevolg van tekortkomingen van [betrokkene 1] bij de uitvoering van zijn werkzaamheden geleden schade en heeft per onmiddellijke ingang de klantrelatie met [geïntimeerde] beëindigd.
2.2
[appellante] heeft de betaling van twee facturen van [geïntimeerde] tot een bedrag van € 1.372,97 (incl. BTW) opgeschort en onbetaald gelaten.
2.21
[appellante] heeft een nieuwe accountant verzocht zorg te dragen voor de afwikkeling van de aangiftes IB 2005-2008, die nog niet waren uitbetaald en de aangifte successierecht, ter voorkoming van incassomaatregelen door de Belastingdienst ter zake van de ambtshalve opgelegde aanslag successierecht.
2.22
[appellante] heeft bij de klachtencommissie NIVRA-NOvAA (verder: de klachtencommissie) een klacht ingediend tegen [betrokkene 1]. In de beslissing van 23 maart 2012 oordeelde de klachtencommissie onder meer als volgt:
"Klachtonderdeel 1. Sociale Verzekeringsbank (SVB)
(…) De Klachtencommissie heeft geconstateerd dat de SVB in haar brief van 24 december 208 en in de beschikking van 7 april 2010 termijnen heeft opgenomen waarbinnen klaagster kon reageren als zij het niet eens zou zijn met het standpunt van de SVB. (…) De Klachtencommissie heeft tevens geconstateerd dat verweerder eerst op 22 februari 2011 schriftelijk heeft gereageerd naar de SVB (…) Verweerder heeft naar de mening van de Klachtencommissie geen redenen aangevoerd die zijn handelwijze in deze zouden kunnen rechtvaardigen.
Daarnaast is de Klachtencommissie van mening dat verweerder ten aanzien van het onderhavige onderwerp onvoldoende heeft gecommuniceerd met klaagster. Herhaaldelijk heeft klaagster per e-mail aan verweerder verzocht haar te informeren omtrent het dossier SVB en het is de Klachtencommissie niet gebleken dat verweerder daar (tijdig) op heeft gereageerd. (…) Daarnaast is de Klachtencommissie van mening dat het op de weg van verweerder had gelegen om bepaalde correspondentie van de SVB, zoals in elk geval de beschikking van 14 maart 2011, met een begeleidend schrijven aan klaagster door te geleiden, eventueel ter bevestiging van wat verweerder en klaagster reeds telefonisch zouden hebben gecommuniceerd.
Het fundamenteel beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid zoals bedoeld in de VGC brengt mee dat verweerder bij het verlenen van een professionele dienst zorgvuldig en in overeenstemming met de van toepassing zijnde vaktechnische en overige beroepsvoorschriften handelt. De Klachtencommissie is van mening dat verweerder door te handelen zoals hij heeft gedaan niet in overeenstemming met dit fundamenteel beginsel heeft gehandeld. (…)
Klachtonderdeel 2. Afwikkeling aangiften IB 2005-2008
(…) De Klachtencommissie is op basis van de haar voorliggende stukken van mening dat verweerder onvoldoende schriftelijke actie heeft ondernomen om tot afwikkeling van de aangiften IB 2005-2008 te komen en dat hij door te handelen zoals hij heeft gedaan het fundamenteel beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid heeft geschonden.
Klachtonderdeel 3. Aangifte successierecht
(…)
In de onderhavige kwestie heeft de Klachtencommissie geconstateerd dat klaagster voor 1 april 2008 aangifte recht van successie moest doen. Verweerder heeft tijdig uitstel van die termijn gevraagd en verkregen. Daarmee moest de aangifte uiterlijk 1 augustus 2008 zijn ingediend. Uiteindelijk is de aangifte door de nieuwe accountant in augustus 2011 verzorgd. Het is de Klachtencommissie niet gebleken dat verweerder passende actie richting de Belastingdienst heeft ondernomen om verlengd uitstel van de indieningstermijn te verkrijgen, waardoor de indieningstermijn is verstreken. Ook heeft verweerder verzuimd tijdig passende actie te ondernemen naar aanleiding van de ambtshalve opgelegde aanslag. De Klachtencommissie is van mening dat verweerder hiermee het fundamenteel beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid heeft geschonden (…)"
2.23
In deze procedure vordert [appellante] in conventie – zakelijk weergegeven – de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan haar van een bedrag van € 4.174,28, wegens door haar geleden schade als gevolg van toerekenbare tekortkomingen van [betrokkene 1] in de uitvoering van zijn werkzaamheden, vermeerderd met rente en kosten.
2.24
In reconventie vorderde [geïntimeerde] – zakelijk weergegeven – betaling van de onbetaald gelaten facturen, vermeerderd met rente en kosten.
2.25
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter – opnieuw zakelijk weergegeven – de vorderingen in conventie afgewezen en de vorderingen in reconventie toegewezen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van zowel de conventie als de reconventie.
3.
In hoger beroep vordert [appellante] de vernietiging van het bestreden vonnis (naar het hof begrijpt) in conventie en
- een verklaring voor recht dat [betrokkene 1] zijn (zorg) verplichting heeft geschonden, op grond waarvan [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten jegens [appellante] in de nakoming van de opdrachten om de claim van de SVB af te handelen, als ook om de teruggave over 2005-2008 en de benodigde aangifte en uitstellen voor successierechten te bewerkstelligen, als gevolg waarvan [geïntimeerde] gehouden is de door [appellante] geleden schade te vergoeden;
- de veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding aan [appellante] van de door haar geleden schade ad € 4.634,18, vermeerderd met rente en kosten.
SVB
4.1
De eerste grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de kosten van het dwangbevel van de SVB niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze zijn ontstaan doordat [appellante] aan de eerdere aanmaning geen gehoor heeft gegeven. [appellante] stelt dat de kantonrechter er ten onrechte aan voorbij gaat dat zij heeft betwist dat zij vóór 27 juni 2011 heeft kennisgenomen van de beslissing van 14 maart 2011. Deze beslissing is, aldus [appellante], pas in haar bezit gekomen doordat de deurwaarder op haar verzoek op 27 juni 2011 haar de onderliggende stukken van het op 22 juni 2011 betekende dwangbevel zond. Ook gaat de kantonrechter ten onrechte ervan uit dat [appellante] een betalingsafspraak heeft gemaakt met de SVB. [appellante] wijst er op dat zij nimmer rechtstreeks contact heeft gehad met de SVB over de kwestie van het nabestaandenpensioen. Als er al sprake was van een betalingsafspraak met de SVB was deze door [betrokkene 1] gemaakt, zonder dat zij daarvan op de hoogte was. Het had op de weg van [betrokkene 1] gelegen haar hierover te informeren. Nu [betrokkene 1] dit heeft nagelaten, kan het [geïntimeerde] worden aangerekend dat zij extra kosten heeft moeten maken, aldus [appellante].
4.2
[geïntimeerde] stelt dat [betrokkene 1] vanaf de eerste beschikking van de SVB van 7 april 2010, steeds heeft aangegeven dat deze juist was en dat [appellante] dit ook zelf had kunnen begrijpen. [appellante] betaalde echter niet. Enkel ter voorkoming van boetes en invorderingskosten, heeft [betrokkene 1] bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het terug te vorderen bedrag. Volgens [betrokkene 1] moet worden aangenomen dat [appellante] de beslissing van 14 maart 2011 heeft ontvangen, hij mocht er dan ook van uitgaan dat [appellante] zou betalen. Dat [appellante] de aanmaning van 13 mei 2011 voor het eerst heeft gezien op 25 mei 2011 komt voor haar rekening. [geïntimeerde] meent dan ook niet tekort te zijn geschoten. Subsidiair voert [geïntimeerde] aan dat zij niet op de hoogte was van het dwangbevel, zodat zij daartegen ook geen bezwaar heeft kunnen maken, terwijl daar wel aanleiding toe was. De invorderingskosten zijn namelijk gebaseerd op de gehele vordering, terwijl al een deel daarvan betaald was.
4.3
Het hof overweegt als volgt.
Of juist is dat [betrokkene 1] steeds mondeling aan [appellante] heeft aangegeven dat de hoogte van de teveel ontvangen uitkering in de eerste beschikking van 7 april 2010 juist was, alleen de motivering daarvan niet, ([appellante] heeft dit gemotiveerd weersproken), kan in het midden blijven. Het had [betrokkene 1] immers op grond van de e-mailberichten van de huidige echtgenoot van [appellante] (zie hierboven onder 2.10 e.v) duidelijk moeten zijn, dat [appellante] dit niet had begrepen. Het had dan ook op de weg van [betrokkene 1] gelegen om een en ander duidelijk, liefst schriftelijk, aan [appellante] kenbaar te maken en haar te adviseren tijdig te betalen. Hij heeft dit nagelaten. Daar komt bij dat niet is gebleken dat [betrokkene 1] de beslissing van 14 maart 2011, alsmede de daarop volgende aan zijn kantooradres geadresseerde aanmaningen, voorzien van deugdelijk advies hoe verder te handelen tijdig aan [appellante] heeft doen toekomen. Nu de beslissing was geadresseerd aan zijn kantooradres, mocht hij niet blindelings ervan uitgaan dat ook [appellante] zelf een afschrift van deze beslissing had ontvangen. Het hof is daarom – in lijn met de uitspraak van de klachtencommissie – van oordeel dat [betrokkene 1] in deze kwestie niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend, redelijk bekwaam accountant mocht worden verwacht. Dit betekent dat [geïntimeerde] gehouden is de als gevolg daarvan door [appellante] geleden schade te vergoeden. Deze schade begroot het hof op de invorderingskosten van het dwangbevel, zijnde € 1.613,43. De omstandigheid dat deze invorderingskosten mogelijk te hoog zijn, omdat deze zijn berekend over het volledige bedrag, doet hieraan niet af, omdat dit onder de gegeven omstandigheden voor risico van [geïntimeerde] dient te komen. Hoewel aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat [appellante] na kennisname van de aanmaning op 25 mei 2011 tot volledige betaling had kunnen overgaan, om daarmee het risico van verdere kosten uit te sluiten, kan het feit dat zij dit niet heeft gedaan haar onder de gegeven omstandigheden niet worden toegerekend. Uit de e-mailberichten uit die periode blijkt immers dat [appellante] er op dat moment nog van uit ging dat SVB ten onrechte een bedrag van haar terugvorderde, dat zij veronderstelde dat [betrokkene 1] hierover contact onderhield met SVB en dat zij dus kon kon volstaan met betaling (onder protest) van een deel van de vordering van SVB. Van eigen schuld aan de zijde van [appellante] is daarom naar het oordeel van het hof geen sprake.
Teruggave IB 2005-2008
5.1
Met haar tweede grief klaagt [appellante] over de overwegingen van de kantonrechter met betrekking tot de afwikkeling van de aangiftes IB 2005-2008. [appellante] stelt dat zij [betrokkene 1] diverse malen tevergeefs heeft verzocht werk te maken van de afwikkeling van voornoemde aangiftes en meent dat de kosten die de nieuwe accountant haar in rekening heeft gebracht om de Belastingdienst te bewegen tot uitbetaling over te gaan van voornoemde aangiftes zijn aan te merken als schade als gevolg van toerekenbaar tekortschieten van [betrokkene 1] op dit punt. Dat de Belastingdienst niet te bereiken zou zijn, of dat er beletselen zouden zijn om tot uitkering over te gaan, zoals door [geïntimeerde] gesteld, acht [appellante] niet aannemelijk, aangezien de nieuwe accountant de Belastingdienst binnen 10 dagen tot uitbetaling wist te bewegen.
5.2
Het hof overweegt dat het oordeel van de klachtencommissie dat [betrokkene 1] onvoldoende schriftelijke actie heeft ondernomen om tot afwikkeling van de aangiften IB 2005-2008 te komen en dat hij door te handelen zoals hij heeft gedaan het fundamenteel beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid heeft geschonden, een aanwijzing vormt voor een nalaten, dat is aan te merken als een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] heeft het oordeel van de klachtencommissie niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dit betekent dat de gevraagde verklaring voor recht kan worden toegewezen. Dit betekent echter niet dat de door [appellante] gestelde schade voor vergoeding in aanmerking komt, nu [geïntimeerde] heeft weersproken dat zij kosten heeft gefactureerd in verband met de door [betrokkene 1] ten onrechte niet uitgevoerde werkzaamheden. De omstandigheid dat de kosten voor het opmaken van de jaarrekening en het verzorgen van de aangifte inkomstenbelasting over de boekjaren 2006 en 2007 om onverklaarbare reden hoger zijn, dan andere jaren, bewijst – anders dan [appellante] kennelijk meent – niet dat [geïntimeerde] kosten in rekening heeft gebracht voor niet uitgevoerde werkzaamheden.
5.3
Indien [betrokkene 1] de bedoelde werkzaamheden wel had uitgevoerd, had hij [appellante] hiervoor kosten in rekening kunnen brengen. De kosten die de nieuwe accountant in rekening heeft gebracht, vorderdce dan ook geen schade. Dit geldt te meer, omdat [appellante] niet heeft gesteld dat de nieuwe accountant meer kosten in rekening heeft gebracht dan de kosten die [geïntimeerde] in rekening had mogen brengen voor de betreffende werkzaamheden.
Successieaangifte
6.1
Met haar derde grief komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de aangifte successierecht. Volgens [appellante] is de kantonrechter ten onrechte ervan uitgegaan dat [betrokkene 1] geen werkzaamheden in het kader van de successieaangifte heeft verricht en gedeclareerd. [appellante] wijst erop, dat zij [betrokkene 1] nu juist verwijt dat hij geen werk heeft gemaakt van het indienen van de successieaangifte van [X], terwijl hij daarvoor wel opdracht had en facturen zond. [appellante] stelt voorts dat zij [betrokkene 1] niet verwijt dat hij geen successieaangifte heeft gedaan, omdat naar zijn mening daarvoor nog stukken ontbraken, maar ze verwijt hem wel dat hij heeft nagelaten passende maatregelen – zoals een tijdig en met redenen omkleed verzoek om (verlengd) uitstel – te nemen teneinde haar te beschermen tegen de voortschrijdende aanmaningen en dreiging van maatregelen van de belastingdienst ter incasso van haar ambtshalve aanslag.
6.2
Hier geldt mutatis mutandis hetzelfde als ten aanzien van grief 2. Ook hier vormt de uitspraak van de klachtencommissie een aanwijzing dat sprake was van toerekenbare tekortkomingen aan de zijde van [geïntimeerde]. Ook op dit punt heeft [betrokkene 1] het oordeel van de klachtencommissie niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, hetgeen betekent dat de gevraagde verklaring voor recht kan worden toegewezen. Ten slotte geldt ook hier dat van schade niet is gebleken, omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat [geïntimeerde] kosten in rekening heeft gebracht voor niet uitgevoerde werkzaamheden, welke door de nieuwe accountant wel zijn uitgevoerd en gefactureerd.
Slotsom
7.1
Bij gebreke van stellingen die – indien bewezen – tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
7.2
Dit een en ander betekent dat de grieven deels slagen. Het bestreden vonnis in conventie kan niet in stand blijven. De gevraagde verklaring voor recht zal worden toegewezen als na te melden en [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 1.613,43, vermeerderd met de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf 4 juli 2012. Bij deze uitkomst past dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de kosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep, waaronder begrepen de (nog te maken) nakosten waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft (HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar als na te melden.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen in conventie gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Gorinchem van 8 april 2013,
en opnieuw rechtdoende:
- verklaart voor recht dat [geïntimeerde] jegens [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de opdrachten i) om de claim van de SVB af te handelen, ii) om de IB-teruggave over 2005-2008 te bewerkstelligen, en iii) om de aangifte successierecht te behandelen;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding aan [appellante] van een bedrag van € 1.613,43 wegens door haar geleden schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juli 2012 tot aan het moment van voldoening;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] tot op 8 april 2013 begroot op € 99,64 aan explootkosten, € 207,-- aan griffierecht en € 800,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op €101,89 aan explootkosten; € 299,-- aan griffierecht en € 1.264,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart voornoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, J.E.H.M. Pinckaers en C.A. Joustra en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2014 in aanwezigheid van de griffier.