2.3.1.Indien een belanghebbende aan de orde stelt of de in artikel 229b van de Gemeentewet bedoelde geraamde baten de in dat artikel bedoelde geraamde 'lasten ter zake' hebben overschreden, dient de heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen. Indien de belanghebbende ten aanzien van één of meer posten van de raming in. twijfel trekt of deze post kan worden aangemerkt als een last ter zake, dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze post( en) te verstrekken, teneinde - naar vermogen - deze twijfel weg te nemen. Dit hiervoor bedoelde inzicht kan worden verschaft op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens, waaronder gegevens die niet bekendgemaakt zijn ten tijde van de vaststelling van de verordening (volgens de uitspraak van de Hoge Raad van 16 april 2010, nr. 08/02001, LJN: BM1236). Voorzover het daarbij feitelijke informatie betreft, en [belanghebbende] stelt dat die onjuist is, waar [de heffingsambtenaar] die stelling voldoende gemotiveerd betwist, zal [belanghebbende] niet met die enkele stelling kunnen volstaan. Indien de belanghebbende niet stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, heeft de rechter slechts de rechtsvraag te beantwoorden of, uitgaande van die feiten, de desbetreffende post kan worden aangemerkt als een last ter zake. Als de post niet als een last ter zake kan worden aangemerkt, moet worden beoordeeld of daardoor de opbrengstlimiet wordt overschreden.
De rechtbank geeft in het hiernavolgende ten aanzien van de tussen partijen (na genoemde stukkenwisseling en de behandeling ter zitting) nog bestaande geschilpunten over kostenposten, een oordeel over de vraag of ten aanzien van die posten in voldoende mate vaststaat dat ze als last ter zake (in de zin van artikel 229b van de Gemeentewet) van de in de Verordening opgenomen diensten kunnen worden aangemerkt. De vraag daarbij is of [de heffingsambtenaar] bij het thans bestreden besluit zodanige informatie heeft verstrekt dat de door [belanghebbende] ten aanzien van die posten opgeworpen twijfel, is weggenomen. Het betreft de volgende posten:
a. kosten voor overhead;
b. de posten 'vergoedingen' ad € 12.000,- en 'abonnementen/contributies' ad € 1.650,- van het hoofdstuk Burgerlijke Stand (zie punt 25 van de brief van 12 oktober 2012;
c. de post van € 141.000,- zoals genoemd in punt 26 van de brief van 12 oktober 2012;
d. het in de begroting opgenomen aantal uren besteed aan vergunningaanvragen.
ad a: de kosten voor overhead
[De heffingsambtenaar] heeft in het verweerschrift van 20 januari 2011 uiteengezet hoe de loonkosten zoals begroot zijn opgebouwd. De niet direct aan een dienst toe te rekenen kosten (algemene overhead) worden verdeeld over alle gemeentelijke formatieplaatsen; per formatieplaats resulteert dit in een bedrag van loonkosten overhead van € 37.822,-. Dit bedrag aan overhead is, als last ter zake, toegerekend aan het aantal formatieplaatsen van de betreffende diensten dat productieve uren besteed aan de diensten genoemd in de Legesverordening. In de berekening van [de heffingsambtenaar] resulteert dat in een opslag overhead van € 25,- (voor de uurloonkosten Bouw- en Woningtoezicht) en € 29,90 (voor de uurloonkosten Burgerzaken). De totale uurloonkosten voor de mensen die werkzaamheden verrichten waarvan de kosten via (de hier aan de orde zijnde) leges kunnen worden verhaald, bedragen daarmee € 34,86 + € 25,- = € 59,86 (Bouw- en Woningtoezicht) en € 34,70 + € 29,90 = € 64,60 (Burgerzaken).
[Belanghebbende] heeft deze berekening bestreden door te verwijzen naar noot 27 van de brief van 12 oktober 2012 en het standpunt gehandhaafd dat de overheadkosten zoals deze ten laste van de aan de orde zijnde diensten zijn gebracht, te hoog zijn. Voor dat laatste punt heeft [belanghebbende] verwezen naar de Handleiding overheidstarieven 2005.
In de berekening in genoemde noot 27 heeft [belanghebbende] de overheadkosten per fte voor de afdeling Burgerzaken berekend op € 40.931,- aan de hand van de cijfers genoemd in bijlage 9 bij het beroepschrift van 24 november 2010.
De rechtbank kan uit de bijlage 9 bij het verweerschrift afleiden dat het hanteren van het aldaar door [de heffingsambtenaar] berekende uurtarief van € 63,50 (bestaande uit een basistarief van € 34,70 en een overheadtarief van € 29,90), vermenigvuldigd met het aantal uren van 11.634, leidt tot ongeveer de begrote kosten ad € 758.869,-, zoals genoemd in de bovenste tabel op genoemde bijlage 9. Met de berekening zoals gegeven in het verweerschrift en gehandhaafd in de pleitaantekeningen voor de zitting, heeft [de heffingsambtenaar] naar het oordeel van de rechtbank de door [belanghebbende] opgeworpen twijfel over de hoogte van de gehanteerde opslag overhead in voldoende mate weggenomen. Het door [de heffingsambtenaar] gehanteerde bedrag van opslag overhead in euro's ligt ook niet zover verwijderd van dat in de door [belanghebbende] genoemde handleiding en is op zichzelf ook niet zo hoog dat die opslag niet als last ter zake van de betreffende dienst kan worden aangemerkt. Op de punten waarop [belanghebbende] in twijfel heeft getrokken dat de overheadkosten zoals [de heffingsambtenaar] die hanteert als last ter zake in de zin van artikel 229 voornoemd kunnen worden aangemerkt, heeft [de heffingsambtenaar] naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzicht verschaft in de raming van de begrote lasten ter zake.
Ad b: de post 'vergoedingen' ad € 12.000,-
In haar beroepschrift heeft [belanghebbende] ten aanzien van deze post aangegeven dat onduidelijk is waarop deze betrekking heeft. [De heffingsambtenaar] heeft in het verweerschrift van 20 januari 2011 aangegeven dat deze post met name ziet op vergoedingen aan ambtenaren van de burgerlijke stand, waarbij de raming van de kosten ad € 12.000,- is gebaseerd op de uitgaven voorgaande jaren. [Belanghebbende] heeft deze uitleg te algemeen en weinig specifiek bevonden om haar twijfel over deze post weg te nemen. [Belanghebbende] heeft daarbij gewezen op de door [de heffingsambtenaar] gebruikte bewoordingen: "met name".
Ter zitting heeft [de heffingsambtenaar] in punt 10 van zijn pleitaantekeningen nog eens aangegeven dat het hier gaat om de bezoldiging van bijzondere ambtenaren burgerlijke stand, die een vergoeding en representatiekosten ontvangen per voltrekking van een huwelijk of geregistreerd partnerschap, welke vergoeding afhankelijk is van het soort huwelijk en van de locatie.
De rechtbank is van oordeel dat [de heffingsambtenaar], gegeven deze uitleg, deze post heeft kunnen aanmerken als een last ter zake de hier aan de orde zijnde diensten.
Ad b: de post 'abonnementen en contributies' van € 1.650,-
[De heffingsambtenaar] heeft in het verweerschrift ten aanzien van deze post aangegeven dat deze ziet op tijdschriften, boekwerken en CD-roms, die betrekking hebben op de burgerlijke stand, nationaliteitswetgeving en burgerlijke stand in relatie tot buitenlanders. [Belanghebbende] heeft in haar brief van 12 oktober 2012 aangegeven dat deze uitgaven niet enkel worden gebruikt voor legesplichtige dienstverlening, maar ook voor algemene vragen van burgers, zodat nadere toerekening dient plaats te vinden. [De heffingsambtenaar] heeft in zijn pleitnota (onder punt 15) nader uiteengezet dat deze uitgaven betrekking hebben op inlichtingenverstrekking uit registers, nasporing doen in registers, afgifte van een lijken pas, registratie van trouwen en partnerschap, reisdocumenten voor vluchtelingen of vreemdelingen, verstrekken van bewijs van Nederlanderschap, en dus wel degelijk op legesplichtige producten en diensten.
De rechtbank is van oordeel dat [de heffingsambtenaar] daarmee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten niet in een zo ver verwijderd verband staan tot de legesplichtige producten waarop· de Legesverordening ziet, dat ze niet als een last ter zake zouden kunnen worden aangemerkt.
Ad c: de post van € 141.000,-
[Belanghebbende] heeft in de gronden beroep ten aanzien van deze post (als geheel, niet uitgesplitst per onderdeel) gesteld dat onduidelijk is waarop de daarin geraamde kosten betrekking hebben. [De heffingsambtenaar] heeft in reactie daarop in het verweerschrift per onderdeel van deze post een toelichting gegeven (zie onder punt 4.2.2.2 van het verweerschrift).
Ten aanzien van de post 'Methodevemieuwing' ad € 7.000,-, heeft [de heffingsambtenaar] aangegeven dat het daarbij gaat om de kosten van aankoop van Eigen Verklaringen en blanco rijbewijzen van het CBR. [Belanghebbende] heeft haar twijfel gehandhaafd omdat de naam van deze post teveel afwijkt van de toelichting over de inhoud er van. De rechtbank is van oordeel dat [belanghebbende] met deze enkele stelling (dat de door [de heffingsambtenaar] verschafte feitelijke gegevens onjuist zijn) niet heeft kunnen volstaan. De door [de heffingsambtenaar] gegeven toelichting is duidelijk. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze post als een last ter zake van een dienst zoals opgenomen in de Legesverordening worden aangemerkt.
Over de post 'Overige kosten' van € 120.000,- en de post 'Leermiddelen' van € 500,- acht [belanghebbende] de door [de heffingsambtenaar] gegeven toelichting dermate algemeen en niet specifiek, dat geen sprake is van naar vermogen wegnemen van twijfel. In zijn pleidooi ter zitting heeft [de heffingsambtenaar] (zie punt 13 van de pleitaantekeningen) aangegeven dat de post van € 120.000,ziet op afdracht aan het rijk voor 8200 reisdocumenten, 3000 rijbewijzen en verklaringen omtrent het gedrag. De € 500,- betreft kosten bezoek Server Engineer reisdocumenten, advertentiekosten en supplies voor hardware apparatuur voor reisdocumenten.
[Belanghebbende] heeft ter zitting haar in de brief van 12 oktober 2012 ingenomen stelling gehandhaafd. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling (dat de door [de heffingsambtenaar] verschafte gegevens te algemeen en specifiek zijn) na de ter zitting gegeven toelichting, niet tot de conclusie leidt dat deze posten niet als een last ter zake een dienst zoals geregeld in de Legesverordening kan worden aangemerkt. De door [de heffingsambtenaar] gegeven toelichting is duidelijk en voldoende specifiek.
Met betrekking tot de post 'Bijdrage overige ink. overdr' van € 9.000,- heeft [belanghebbende], na [de heffingsambtenaars] toelichting op die post zoals opgenomen onder 4.2.2.2 van het verweerschrift, in de brief van 12 oktober 2012 het standpunt ingenomen dat de bijdrage van [de heffingsambtenaars] gemeente voor het voeren van het vreemdelingenloket door de gemeente Spijkenisse, geen verband houdt met een legesplichtige dienst op grond van de Legesverordening, zodat deze kosten ten laste van de algemene middelen moeten komen. Ter zitting heeft [de heffingsambtenaar] (in punt 14 van de pleitaantekeningen) daarover gezegd dat het vreemdelingenloket zorgt voor inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie en de gemeente informeert over het verstrekken van een bewijs van Nederlanderschap en over reisdocumenten voor vluchtelingen en vreemdelingen. [Belanghebbende] heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat deze kosten een te verwijderd verband hebben met de dienstverlening waarop de Legesverordening ziet. De rechtbank volgt [belanghebbende] in dat standpunt niet; de activiteiten zoals door [de heffingsambtenaar] genoemd staan in rechtstreeks verband met de diensten zoals vermeld onder hoofdstuk VII, VIII onder 2, en IX onder 1 a, van de Legesverordening: om de diensten die daar staan vermeld te kunnen verlenen dient de informatie waarop de dienst ziet te worden bijgehouden (zoals inschrijving GBA) en geleverd (zoals verblijfsgegevens om een reisdocument voor een vreemdeling te kunnen verstrekken). Deze last is terecht als last ter zake aangemerkt.
De post' Abonnementen/contributies' van € 5.000,- is door [de heffingsambtenaar] toegelicht als volgt: dit betreft abonnementen op tijdschriften, handboeken en overige boekwerken en CD-roms, die betrekking hebben op reisdocumenten, familierecht, beveiliging en contributies en bijdragen voor lidmaatschapen van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken, alsmede gebruikmaking van pinautomaten. Ook ten aanzien van deze post heeft [belanghebbende] (net als bij de post onder b.) gesteld dat deze abonnementen en dergelijke ook voor niet legesplichtige dienstverlening worden gebruikt, zoals algemene vragen van burgers. In zijn pleidooi ter zitting heeft [de heffingsambtenaar] daarover gezegd dat het uitgaven betreft waarop de gemeente nu juist een abonnement heeft in verband met het verstrekken van reisdocumenten, verklaringen omtrent het gedrag en attestatie de vita, en dat het verband met het lidmaatschap van de vereniging duidelijk is. Ook ten aanzien van deze post is de rechtbank, net als onder ad b, van oordeel dat [de heffingsambtenaar] daarmee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten niet in een dermate ver verwijderd verband staan tot de legesplichtige producten waarop de Legesverordening ziet, dat ze niet als een last ter zake zouden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat [de heffingsambtenaar] de gehele post van € 141.000,- als last ter zake heeft kunnen aanmerken.
Ad d: het in de begroting opgenomen aantal uren besteed aan vergunningaanvragen
[Belanghebbende] heeft in de gronden beroep onder punt 3.2.17 aangevoerd dat met het begrote aantal uren voor bouwvergunningaanvragen, een gemiddeld aantal uren van 28 uur per aanvraag gemoeid zou zijn, terwijl uit onderzoek blijkt dat de gemiddelde tijdsbesteding voor een reguliere bouwvergunning circa 14,36 uren is en heeft nog eens verwezen naar het onderzoek van "Yacht", dat als bijlage 14 gevoegd is bij de gronden van beroep van 24 november 2010. Daarmee is volgens [belanghebbende] duidelijk dat een groot aantal geraamde uren, niet toerekenbaar is aan de hier aan de orde zijnde diensten. [De heffingsambtenaar] heeft in het verweerschrift van 20 januari 2011 vraagtekens gezet bij het onderzoek waarop [belanghebbende] zich beroept.
De rechtbank is met betrekking tot dit onderdeel van deze grond van oordeel dat geen verantwoording behoeft te worden afgelegd voor het aantal uren dat aan de verschillende diensten die in de verordening zijn opgenomen, wordt besteed. Dat in [de heffingsambtenaars] gemeente wellicht gemiddeld meer tijd aan aanvragen wordt besteed dan gemiddeld in een aantal andere gemeenten, kan dan op zichzelf dan ook niet leiden tot het oordeel dat de geraamde kosten van die meerdere uren niet als lasten ter zake in de zin van artikel 229b voornoemd, kunnen worden aangemerkt.
De door [belanghebbende] in de punten 30 tot en met 34 van de nadere gronden van 12 oktober 2012 opgeworpen twijfel ziet eveneens op de aan de dienst verlenen bouwvergunningen toegerekende personeelsuren. [Belanghebbende] heeft het vermoeden dat kosten voor algemene werkzaamheden die verband houden met bouw- en woningtoezicht, maar niet met daadwerkelijke vergunningverlening, worden toegerekend aan de leges bouwvergunning. Volgens [de heffingsambtenaar] gaat het bij de post 'algemene werkzaamheden' (waarvoor 2.670 uren zijn geraamd) wel degelijk om werkzaamheden gerelateerd aan bouwvergunningaanvragen. Het betreft onder meer communicatie over de aanvragen, toetsing en goedkeuring van tekeningen en bouwtechnische gegevens, goedkeuring van technische installaties, de ruimtelijke onderbouwing van aanvragen inclusief eventueel ecologisch onderzoek en onderzoek luchtkwaliteit, alsmede plancoördinatie. Ter zitting heeft [de heffingsambtenaar] (zie punt 18 van de pleitnota) nader toegelicht hoe de uren zoals opgenomen in de grootboekrekening "Uren Bouwen, Ruimte en Milieu (BRM)" worden besteed aan de dienst Bouwvergunningen. Deze uren zien onder andere op de eerste controle na vergunningverlening, die ten laste mogen worden gebracht van de dienstverlening Bouwvergunning. De geraamde uren zien niet op kosten handhaving en controle door de politie, brandweer en opsporingsdiensten voor milieudelicten, en ook niet op beleidsvoorbereiding en algemene inspraakprocedures. Deze laatstgenoemde kosten drukken op de begroting voor volkshuisvesting en zijn niet geraamd als last voor de Legesverordening. Ook worden door de mensen waarvoor uren ten behoeve van de Legesverordening zijn geraamd, geen uren besteed aan de behandeling van bezwaar- en beroepsprocedures, aldus [de heffingsambtenaar] in de nadere toelichting ter zitting. In de toegerekende uren is tevens een onderverdeling gemaakt voor uren besteed aan de binnendienstprocedure, beoordeling van constructies, en de eerste controle na vergunningverlening. [Belanghebbende] heeft ter zitting daartegenover haar standpunt gehandhaafd dat dit alles niet controleerbaar is en heeft nog eens verwezen naar het voormelde onderzoek van "Yacht" en naar de samenwerkingsovereenkomst die is gesloten met de provincie Zuid-Holland, in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Uit dat onderzoek en die overeenkomst zou blijken dat [de heffingsambtenaar] teveel tijd besteedt, of toerekent aan de aanvragen bouwvergunning.
Voorzover [belanghebbende] met haar verwijzing naar genoemd onderzoek en genoemde overeenkomst bedoelt te stellen dat de gegevens en toelichting zoals door [de heffingsambtenaar] verstrekt feitelijk onjuist zijn, moet worden geoordeeld dat het onderzoek van "Yacht" geen betrekking had op [de heffingsambtenaars] gemeente en de aanvragen en wijze van werken aldaar. Voor de overeenkomst in het kader van de Wabo geldt dat deze ziet op de (veranderde) werkwijze in het kader van die wet en op een periode gelegen vijf jaren na de periode waarop de Legesverordening ziet. [Belanghebbende] heeft daarmee haar eventuele stelling dat de gegevens zoals door [de heffingsambtenaar] verstrekt feitelijk onjuist zijn, niet onderbouwd. Van de juistheid van deze gegevens moet derhalve worden uitgegaan. De rechtbank is ten aanzien van de gegeven toelichting van oordeel dat [de heffingsambtenaar] daarmee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bij de aan de bouwvergunning toegerekende kosten personeel (de 5.494 uren, zoals gespecificeerd op de grootboekrekening "Uren 2005 Bouwen Ruimte Milieu", en als loon bedrag ad € 356.248,- terug te vinden op de bijlage bij het bestreden besluit) gaat om werkzaamheden gerelateerd aan bouwvergunningaanvragen.