In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 25 juli 2014, gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De belanghebbende had op 7 februari 2012 een bedrag van € 4.355 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) voldaan. De Inspecteur verklaarde het bezwaar van de belanghebbende tegen deze voldoening gegrond en verleende een teruggaaf van € 560, maar zonder rentevergoeding. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Hof.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur gehouden is een passende rente te vergoeden over de in strijd met EU-regels geheven BPM. Het Hof baseerde zich op het Irimie-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd bepaald dat belastingautoriteiten verplicht zijn om onterecht geheven belastingen met rente terug te betalen. Het Hof stelde het rentepercentage vast op 4%, waarbij de hoogste van de wettelijke rente en de invorderingsrente werd gehanteerd. De rentevergoeding geldt voor de periode waarin de kentekenhouder het BPM-bedrag had voldaan.
Daarnaast oordeelde het Hof dat de belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding. De Inspecteur had in de eerdere uitspraak geen rente vergoed en slechts een beperkte kostenvergoeding toegekend. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur, verleende een teruggaaf van BPM van in totaal € 588, en stelde de te vergoeden rente vast op € 9, te vermeerderen met rente over een aanvullende teruggaaf van € 28. De proceskosten aan de zijde van de belanghebbende werden vastgesteld op € 608,63, en de Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten.