ECLI:NL:GHDHA:2014:2362
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- M.J. van der Ven
- J.M.Th. van der Hoeven-Oud
- S.R. Mellema
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid voor letselschade door een ijzerdeeltje in het oog na een ongeval in de garage
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] inzake een letselschadeclaim. [Appellant] stelt dat hij op 8 april 2011 een ijzerdeeltje in zijn linkeroog heeft gekregen terwijl hij in de garage van [geïntimeerde] was. Hij vordert een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door hem geleden schade, die hij op € 31.736,32 heeft begroot. De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat zij de toedracht van het ongeval onwaarschijnlijk achtte en oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door [geïntimeerde].
Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan. [Appellant] heeft niet voldoende bewijs geleverd om zijn versie van de gebeurtenissen te onderbouwen, terwijl [geïntimeerde] zijn verweer gemotiveerd heeft betwist. Het hof oordeelt dat de kans dat een ijzerdeeltje ver weg springt bij het gebruik van een hamer op een band zo gering is, dat de medewerker van [geïntimeerde] niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen van [appellant] worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de eiser om zijn stelplicht en bewijslast te vervullen in letselschadezaken, en dat de beoordeling van onrechtmatig handelen afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Het hof wijst ook op de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek die van toepassing zijn op de aansprakelijkheid.