96.The Court can also perfectly well accept that a State which has introduced a number of remedies, one of which is designed to expedite proceedings and one to afford compensation, will award amounts which – while being lower than those awarded by the Court – are not unreasonable, on condition that the relevant decisions, which must be consonant with the legal tradition and the standard of living in the country concerned, are speedy, reasoned and executed very quickly (see Dubjakova v. Slovakia (dec.), no. 67299/01, 10 October 2004).
However, where the domestic remedy has not met all the foregoing requirements, it is possible that the threshold in respect of which the amount will still allow a litigant to claim to be a ‘‘victim’’ will be higher.”
4.11.Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011 en de jurisprudentie van het EHRM volgt dat bij overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie bij de belastingplichtige als grond voor vergoeding van immateriële schade worden verondersteld. Uit het arrest Scordino leidt het Hof af, dat deze vooronderstelling ook geldt voor de erfgenamen die de procedure van de belastingplichtige voortzetten, aangezien het EHRM de periode waarin de erflater de procedure heeft gevoerd bij de erfgenamen laat meetellen bij de toets of de redelijke termijn is overschreden. Op deze wijze kunnen erfgenamen, indien de redelijke termijn is overschreden, een vergoeding krijgen voor de immateriële schade die door de erflater is geleden, ook al ontbreekt een verzoek van de erflater als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb. Hiermee wordt geen recht gedaan aan het wettelijke systeem op grond waarvan het recht op een vergoeding van immateriële schade sterk verbonden is aan de persoon die de schade heeft geleden en slechts op verzoek kan worden toegekend (zie r.o. 4.8). Wel wordt recht gedaan aan situaties waarin erfgenamen voor het overlijden van de erflater eveneens spanning en frustratie hebben ondervonden door de overschrijding van de redelijke termijn. Hierbij kan gedacht worden aan de echtgenoot van de erflater of een kind dat de erflater heeft bijgestaan in de procedure. Eveneens wordt recht gedaan aan de zich in het belastingrecht regelmatig voordoende situatie dat meerdere personen belastingplichtig zijn, maar waarbij de aanslag slechts ten name van één belastingplichtige wordt gesteld. In geval van overlijden van degene ten wiens name de aanslag is gesteld en voortzetting van de procedure die de overledene tegen deze aanslag heeft geëntameerd, door de erfgenamen/belastingplichtigen, ziet het Hof geen reden aan te nemen dat bij de erfgenamen niet over de gehele duur van de procedure spanning en frustratie kan worden voorondersteld.
4.12.Ingevolge het arrest Pizzati I kan de schadevergoeding gematigd worden, indien de erfgenamen die de procedure van de erflater hebben voortgezet, slechts gedurende een korte termijn bij de procedure betrokken zijn geweest. Het arrest Pizzati II laat de nationale rechter de vrijheid voor een eigen invulling van de schadevergoedingsregeling, mits deze voldoende is gemotiveerd en niet in strijd komt met andere door het EHRM gegeven regels.
4.13.Bij de toepassing van de matiging die het EHRM in het arrest Pizzati I noemt, zal het Hof de in het arrest Scordino gegeven regel in acht dienen te nemen. Daarnaast dient het Hof rekening te houden met de wijze waarop in het nationale (bestuurs)recht immateriële schadevergoedingen worden toegekend aan erfgenamen. Het Hof zal daarom voor het vaststellen van de matiging onderzoeken of de vooronderstelde spanning en frustratie zich daadwerkelijk bij de erfgenamen heeft voorgedaan in de periode vóórdat zij bij de procedure betrokken raakten. Hiermee vindt enerzijds artikel 8:73 van de Awb overeenkomstige toepassing, omdat niet de door de erflater geleden immateriële schade wordt getoetst maar die van de erfgenamen en wordt anderzijds het recht op een schadevergoeding niet ontzegd aan erfgenamen die spanning en frustratie hebben ervaren vóór het overlijden van de erflater. Het ligt naar het oordeel van het Hof op de weg van de erfgenamen om bij betwisting daarvan de mate van spanning en frustratie nader te onderbouwen.
4.14.Gelet op het vorenoverwogene wordt bij de toekenning van de immateriële schadevergoeding ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn gedurende de periode dat de erflater de procedure heeft gevoerd. Naar het oordeel van het Hof wordt daarmee voldoende rekening gehouden met de in het arrest Scordino gegeven regel dat de gehele termijn in acht moet worden genomen bij de bepaling of de redelijke termijn is overschreden. De jurisprudentie van het EHRM noopt naar het oordeel van het Hof niet tot de toekenning van een afzonderlijke schadevergoeding aan de erflater, indien de erflater geen verzoek tot toekenning daarvan heeft ingediend."
6.2.Naast de hiervoor aangehaalde overwegingen en oordelen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 januari 2014, nr. 11/00037, overweegt het Hof dat ook bij een erfgenaam sprake moet zijn geweest van spanning en frustratie als gevolg van de termijnoverschrijdingen. In de stukken van het geding wordt door belanghebbende onweersproken gesteld dat erflaatster wegens voortschrijdende dementie tot aan haar overlijden was opgenomen op de gesloten afdeling van een verpleegtehuis en daarvoor jarenlang thuis door belanghebbende werd verzorgd en verpleegd en dat belanghebbende gedurende die gehele periode haar mantelzorger en wettelijke vertegenwoordiger was. In die hoedanigheid heeft belanghebbende ook voornoemde procedures namens erflaatster gevoerd. Hierdoor heeft hij, zo stelt hij, niet alleen na erflaatsters overlijden, maar ook daarvoor spanning en frustratie wegens de lange duur van de bezwaar- en beroepsprocedure opgelopen.
6.3.Nu belanghebbende de procedure van erflaatster heeft voortgezet, zal het Hof ingevolge het arrest Scordino eerst beoordelen of de redelijke termijn is overschreden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 juni 2011, nr. 09/02639, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, geoordeeld dat voor de vraag of de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die hij in zijn arrest van 22 april 2005, nr. 37984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, BNB 2005/337, heeft neergelegd voor de duur van de redelijke termijn in fiscale boetezaken. Daarbij hanteert de Hoge Raad als uitgangspunt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de bezwaar- en de beroepsprocedure tezamen niet meer dan twee jaar bedraagt en de behandeling van de hogerberoepsprocedure en de cassatieprocedure elk niet meer dan twee jaar in beslag nemen. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 22 maart 2013, nr. 11/04270, ECLI:NL:HR:2013:BX6666, BNB 2013/152, heeft in belastingzaken waarin de bezwaar- en beroepsfase tezamen onredelijk veel tijd in beslag hebben genomen als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. 6.4.Vast staat dat de Inspecteur het bezwaarschrift tegen de aanslag op 7 oktober 2003 heeft ontvangen, dat er op 11 april 2007 beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is ingediend, de rechtbank erflaatster op 24 juli 2007 kennelijk onbevoegd heeft verklaard en het verzetschrift van 20 augustus 2007 door de rechtbank op 4 december 2008 ongegrond is verklaard. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal vijf jaar en twee maanden geduurd, hetgeen een overschrijding van de in 6.3. genoemde termijn meebrengt van drie jaar en twee maanden.
6.5.Op het beroep in cassatie van 8 januari 2009 tegen de uitspraak van de rechtbank van 4 december 2008 heeft de Hoge Raad op 12 maart 2010 arrest gewezen. In zoverre is derhalve geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
6.6.Na het arrest van de Hoge Raad van 12 maart 2010, heeft de Inspecteur op 16 september 2010 uitspraak op bezwaar gedaan, waarna het verzoek tot immateriële schadevergoeding bij uitspraak van de rechtbank van 1 juni 2012 werd toegekend. De behandeling van het arrest en het beroep heeft derhalve in totaal twee jaar en twee maanden geduurd, hetgeen een overschrijding van de in 6.3 genoemde termijn meebrengt van een jaar.
6.7.Nu bijzondere omstandigheden die een langere duur van de procedure rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken, dient het bedrag van de immateriële schadevergoeding in beginsel te worden berekend op negen maal € 500, ofwel € 4.500, waarvan € 4.000 is toe te rekenen aan de bezwaarfase en € 500 aan de beroepsfase.