Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 22 juli 2014
[huurder],
STICHTING VESTIA GROEP, h.o.d.n. Vestia Den Haag Scheveningen,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
[huurder] huurt sinds 1 augustus 2011 van Vestia een woning aan de [adres] in Den Haag (hierna: de woning) tegen een huurprijs van laatstelijk € 350,05 per maand.
Vanaf oktober 2012 heeft [huurder] maandelijks slechts ongeveer de helft van de verschuldigde huur betaald. Vestia heeft vervolgens bij de kantonrechter een procedure aanhangig gemaakt, waarbij zij heeft gevorderd ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van de woning, betaling van de huurachterstand, rente en buitengerechtelijke incassokosten ad € 178,50. De kantonrechter heeft deze vorderingen bij het thans bestreden vonnis van 28 november 2012, uitvoerbaar bij voorraad, toegewezen. De kantonrechter heeft daarbij het beroep van [huurder] op opschorting wegens gebreken vanaf aanvang van de huurovereenkomst (een ernstige muizenplaag en overige gebreken) afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat de muizenplaag inmiddels is bestreden, terwijl Vestia voldoende inspanningen heeft verricht om de overige gebreken te herstellen. [huurder] heeft de woning in januari 2013 ontruimd.
In het licht hiervan neemt het hof als vaststaand aan dat er sprake was van een gebrek en dat gedurende de muizenplaag sprake was van vermindering van huurgenot bij [huurder]. Enige opschorting van de huurpenningen was dan ook gerechtvaardigd, maar de mate waarin (de helft van de huursom) en met name de lange duur ervan – ook nadat de muizenplaag was verholpen – is buitenproportioneel geweest en voldoet niet aan de hiervóór in rechtsoverweging 5 genoemde maatstaf. [huurder] heeft nog gesteld dat de overige door hem genoemde gebreken (defecte bel, ontbrekende plinten op toilet, ontbrekende kitnaden, schimmelplekken slaapkamer, verzakte vloer woonkamer, lekkageschade plafond gang) de voortdurende opschorting rechtvaardigden. Deze stelling gaat niet op. Niet alleen heeft Vestia onweersproken gesteld dat zij vóór de comparitie in eerste aanleg al meerdere afspraken met [huurder] heeft proberen te maken, maar dat [huurder] steeds niet thuis gaf of niet wilde meewerken, maar ook staat vast dat Vestia, nadat ter comparitie afspraken waren gemaakt, diverse malen een aannemer/de reparatiedienst heeft ingeschakeld om de gebreken op te nemen en uit te voeren, maar dat [huurder] geweigerd heeft de voorgestelde werkzaamheden te laten verrichten. Ook staat vast dat Vestia een schoonmaakbedrijf heeft langs gestuurd. Onder deze omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om Vestia tegen te werpen dat er nog sprake was van gebreken, nu het herstel ervan door [huurder] zelf werd belemmerd. Dit wordt niet anders door de stelling van [huurder] (memorie van grieven 11, 12 en 22) dat de voorgestelde werkzaamheden – kort gezegd – slechts oppervlakkig waren en louter dienden ter camouflage van de werkelijke problemen. Niet alleen wordt dit door Vestia bestreden, maar bovendien moet [huurder] aan Vestia tenminste de gelegenheid bieden tot afdoende herstel. Hiervan is geen, dan wel onvoldoende sprake geweest.
Opschorting is een verweermiddel tegen een vordering van de wederpartij tot nakoming. Het leidt niet tot bevrijding maar tot uitstel van de eigen verplichting tot nakoming. Een beroep op opschorting kan worden gebruikt als pressiemiddel om de verhuurder aan te sporen de gebreken te herstellen, dan wel als opmaat voor een beroep op huurvermindering of (partiële) ontbinding. Voor huurvermindering langs de weg van artikel 7:207 BW is een daarop gerichte vordering noodzakelijk. Voor (partiële) ontbinding van de huurovereenkomst uit hoofde van artikel 7:210 of 7:279 BW is een daarop gerichte vordering dan wel een buitenrechtelijke verklaring die voldoet aan het bepaalde in artikel 6:276 BW nodig.
Nu [huurder] niet heeft gesteld dat hij een van bovengenoemde vorderingen heeft ingesteld en hiervan ook overigens niet is gebleken, is van opschorting van de verplichting tot huurbetaling in afwachting van een beslissing op een vordering tot huurvermindering of (partiële) ontbinding geen sprake. Ook kan opschorting niet meer dienen om Vestia tot actie te bewegen. Immers het belang van [huurder] daarbij is als gevolg van het inmiddels geëindigd zijn van de huurovereenkomst niet meer aanwezig. Ook dit betekent dat [huurder] geen beroep (meer) kan doen op opschorting, zeker niet in de mate waarin deze heeft plaatsgehad. De grieven van [huurder] falen dan ook.
Beslissing
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [huurder] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Vestia tot op heden begroot op € 683,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
T.G. Lautenbach en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2014 in aanwezigheid van de griffier.