In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank de aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 heeft bevestigd. Belanghebbende, die een juweliersbedrijf exploiteert, heeft geen aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen, wat heeft geleid tot ambtshalve aanslagen door de Inspecteur. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is, omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in 2009 een omzet van € 80.000 heeft gerealiseerd, en dat de geschatte winst van € 25.000 voor dat jaar redelijk is. De opgelegde boete van € 226 voor het niet indienen van de aangifte is door de rechtbank als passend en geboden beoordeeld.
In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende verworpen en bevestigd dat de Inspecteur de aanslagen op een redelijke schatting heeft gebaseerd. Het Hof heeft ook het aanbod van belanghebbende om nieuw bewijs te leveren als te laat afgewezen. De beslissing van het Hof is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 20 juni 2014.