In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen eiseres, een eenmanszaak die een juweliersbedrijf exploiteert, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres heeft voor het jaar 2009 geen aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) gedaan, wat leidde tot omkering van de bewijslast. De inspecteur heeft een ambtshalve aanslag opgelegd, gebaseerd op een redelijke schatting van het inkomen, dat onder andere is gebaseerd op de omzet die eiseres in 2008 heeft aangegeven. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en de daarbij opgelegde verzuimboete van € 226 voor het niet tijdig indienen van de aangifte.
Tijdens de zitting op 16 juli 2013 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in 2009 een omzet van € 80.000 heeft gerealiseerd, terwijl zij geen aangifte heeft gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan, waardoor de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is. Eiseres heeft niet overtuigend aangetoond dat de door de inspecteur vastgestelde winst te hoog is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslagen moeten berusten op een redelijke schatting. De inspecteur heeft een winst van € 25.000 geschat, wat de rechtbank redelijk achtte, gezien het feit dat eiseres geen contante verkopen in haar administratie heeft opgenomen. De rechtbank heeft ook de opgelegde verzuimboete van € 226 als passend en geboden beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.