ECLI:NL:GHDHA:2014:1855

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
2 juni 2014
Zaaknummer
200.107.177
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de overeenkomst 'no cure no pay' tussen partijen met betrekking tot hypotheeklasten en executoriale verkoop

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een overeenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] die was gesloten op basis van 'no cure no pay' met betrekking tot de hypotheeklasten van een woning. De rechtbank had in een tussenvonnis van 25 november 2009 een aantal feiten vastgesteld en [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van zijn stellingen. In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] betaling van een bedrag van € 24.597,30 op basis van de overeenkomst, maar de rechtbank had deze vordering gedeeltelijk toegewezen en [appellant] en een derde hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 3.074,16.

In hoger beroep heeft [appellant] de grieven tegen het vonnis van de rechtbank ingediend, waarbij hij betoogde dat de overeenkomst niet de inhoud en strekking van de opdracht weergeeft. Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst van 5 juli 2007 een overeenkomst tot opdracht is en dat de interpretatie van de overeenkomst aan de hand van het Haviltex-criterium moet worden uitgevoerd. Het hof concludeert dat [appellant] op basis van de overeenkomst niets aan [geïntimeerde] verschuldigd is, omdat de werkzaamheden van [geïntimeerde] niet hebben geleid tot het voorkomen van de executie van de woning.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank in conventie en wijst de vordering van [geïntimeerde] af. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep. Het hof bekrachtigt het tussenvonnis van 25 november 2009, maar vernietigt het vonnis van 1 februari 2012 in conventie, terwijl het vonnis in reconventie wordt bekrachtigd. De zaak illustreert de complexiteit van overeenkomsten en de noodzaak van duidelijke afspraken tussen partijen, vooral in situaties met financiële belangen en juridische complicaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer : 200.107.177/01
Rolnummer Rechtbank : 313062 / HA ZA 08-1994

Arrest van 10 juni 2014

inzake

[naam],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.S. Kamminga te Den Haag,
tegen

[naam],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J. C. Hardam te Schiedam.

Het verdere verloop van het geding

1.
Op 3 juli 2012 is tussen partijen in deze zaak een tussenarrest gewezen, waarbij een comparitie van partijen is gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 17 september 2012. Van het ter comparitie verhandelde is proces-verbaal opgemaakt, welk proces-verbaal zich bij de stukken bevindt. De comparitie heeft niet geleid tot een regeling van het tussen partijen bestaande geschil, waarna [appellant] een memorie van grieven genomen heeft met daarin opgenomen acht grieven. [geïntimeerde] heeft die grieven alle bij memorie van antwoord bestreden.
Op 29 april 2014 hebben partijen hun standpunten nader doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, mr. Kamminga aan de hand van pleitnotities. Arrest wordt, met instemming van partijen, gewezen op de stukken die het hof ter voorbereiding van het pleidooi zijn toegezonden, aangevuld met de door mr. Hardam bij H-formulier van 22 mei 2014 nagezonden (ontbrekende) stukken.

Beoordeling van het hoger beroep

2.
In het tussenvonnis van 25 november 2009 heeft de rechtbank een aantal feiten vastgesteld. Voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen staan die feiten vast en zal het hof van die feiten uit gaan. Voorts zal het hof zelf nog aanvullend feiten vaststellen. Samengevat gaat het om het volgende:
- [appellant] en[naam] (hierna: […]) waren tezamen eigenaren van de woning
[adres] te [plaats]. Op die woning rustte een door de Fortis Bank aan [appellant] en
[…] verstrekte hypotheek. Omdat [appellant] en […] achterstallig bleven in het
voldoen van de maandelijks verschuldigde hypotheeklasten, is er een zodanig grote
achterstand in de betaling ontstaan, dat de Fortis Bank besloten heeft genoemde woning
executoriaal te verkopen/veilen en wel op 4 juli 2007.
- bij brief van 20 juni 2007 schreef [geïntimeerde] aan “Eigenaar/Bewoner [adres] te
[plaats]” het volgende:
“Geachte Heer/Mevrouw, Ik las in de krant dat de Bank opdracht
heeft gegeven om Uw woning te veilen omdat U kennelijk een achterstand heeft in Uw rente
en aflossingsverplichtingen. (…) Dat het zo ver is gekomen is waarschijnlijk te wijten aan
privé-omstandigheden die het U onmogelijk maken om een andere hypotheekbank te vinden
die bereid is om een nieuwe hypotheek te verschaffen voor het gewenste bedrag of het is
tegen krankzinnige condities. Daar is echter wel wat aan te doen. Wellicht kan ik U helpen
om in ieder geval de opgebouwde overwaarde te behouden en als dat niet aan de orde is om
te voorkomen dat er zo’n restschuld ontstaat. (…) Dat doe ik op basis van No Cure No Pay,
dus als het mij niet lukt om U te helpen dan bent U ook niets aan mij kwijt (…).”
- in een door partijen (en […]) ondertekende onderhandse akte, gedateerd op 5 juli 2007,
is het volgende opgenomen:
“1. (…)
2.
Partijen komen met elkaar overeen dat opdrachtnemer[[geïntimeerde]]
de belangen van
opdrachtgeefster[[appellant] en […]]
ter zake op juridisch en financieel gebied zal
behartigen. Opdrachtnemer heeft daartoe een alternatieve financieringsmogelijkheid en die
zal worden ingezet om de veiling te proberen af te wenden. Daarbij zal opdrachtnemer er
zo veel mogelijk naar streven om deze kosten op de tegenpartij af te wentelen.
Opdrachtnemer zal opdrachtgeefster daarna zo veel mogelijk adviseren hoe zij de zaak
fiscaal het beste kan afwikkelen.
3.
Kosten van derden komen ten laste van opdrachtgever indien geen oplossing voor het
conflict wordt gevonden. Lukt dit echter wel, dan zijn deze kosten ten laste van
opdrachtnemer en opdrachtnemer zal daartoe een tarief van € 250,-- per uur exclusief
BTW en 6% kantoorkosten hanteren. Op het moment van tekenen van deze
overeenkomst is in de zaak al circa 10 uur geïnvesteerd.
4.
Opdrachtgevers betalen aan opdrachtnemer een voorschot van €10.000,-- terzake van
te maken en reeds gemaakte kosten. Deze kosten zullen op de eindafrekening worden
verrekend en worden gefinancierd uit de opbrengst van de nieuw te sluiten hypotheek.
5.
Partijen machtigen de Notaris hierbij uitdrukkelijk om de kosten rechtstreeks aan
opdrachtnemer over te maken.”.- De tegen 4 juli 2007 aangekondigde (en vervolgens uitgestelde) executoriale
verkoop/veiling door de Fortis bank van de woning [adres] te [plaats] heeft
uiteindelijk niet plaats gevonden. Executie is destijds voorkomen door de financiële
interventie van de moeder van […].
- [geïntimeerde] heeft op 1 augustus 2008 conservatoir beslag laten legen op meergenoemde
woning aan de [adres] te [plaats]. - Op 1 juli 2009 is de woning [adres] te [plaats] alsnog executoriaal verkocht. In
verband daarmee is het gelegde beslag komen te vervallen/opgeheven.
3.
Tegen de achtergrond van voormelde feiten vorderde [geïntimeerde] in eerste aanleg (in conventie), op grond van geleverde diensten, betaling van een bedrag groot € 24.597,30 met rente en kosten, dit op basis van genoemde akte van 5 juli 2007. [appellant] heeft die vordering gemotiveerd bestreden en in reconventie opheffing gevorderd van het gelegde conservatoire beslag.
4.
De rechtbank heeft, na tussenvonnis van 25 november 2009 waarbij [geïntimeerde] getuigenbewijs is opgedragen, bij eindvonnis van 1 februari 2012 in conventie de vordering van [geïntimeerde] gedeeltelijk toegewezen, daarbij [appellant] en […] hoofdelijk veroordelende, en wel voor een bedrag groot € 3.074,16 met rente. De rechtbank heeft de kosten gecompenseerd. In reconventie heeft de rechtbank de vordering afgewezen.
5.
[appellant] is zowel van het tussenvonnis als van het eindvonnis in hoger beroep gekomen. Door een vergissing van de toenmalige raadsman van [appellant] en […] is […] (per abuis) niet in het hoger beroep betrokken.
6.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de niet-ontvankelijkheid van [appellant] bepleit met betrekking tot het hoger beroep, voor zover gericht tegen het tussenvonnis van 25 november 2009. [geïntimeerde] heeft daarvoor aangevoerd dat in de appeldagvaarding niet is aangegeven dat het hoger beroep ook gericht is tegen genoemd tussenvonnis. Bij gelegenheid van het op 29 april 2014 gehouden pleidooi heeft [geïntimeerde] voormeld verweer echter laten varen zodat dat verweer verder geen bespreking meer behoeft.
7.
De door [appellant] in het kader van het hoger beroep opgeworpen grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling, voor zover hieronder niet anders wordt weergegeven.
8.
Allereerst dient het hof vast te stellen wat het karakter is van de hiervoor onder 2. aangeduide akte van 5 juli 2007. [appellant] heeft, in grief 1, gesteld dat genoemd stuk
“níet de inhoud en strekking van de opdracht weergeeft”.Het hof verwerpt dat betoog. Wat er ook zij van de stelling van [appellant] dat er al voor 5 juli 2007 tussen hem en [geïntimeerde], naar aanleiding van de brief van 20 juni 2007, een
“opdrachtssituatie”(waar […] niet bij betrokken was) bestond, in het stuk van 5 juli 2007 staat duidelijk dat [geïntimeerde] enerzijds en [appellant] en […] anderzijds een overeenkomst van opdracht aangaan. In dat stuk zijn, aldus het hof, eventuele eerdere afspraken van [appellant] en [geïntimeerde] schriftelijk vastgelegd of nader gemoduleerd en heeft (ook) […] zich aan de afspraken gebonden. Met de rechtbank duidt het hof het stuk van 5 juli 2007 als een overeenkomst (tot opdracht), hierna aan te duiden als “de Overeenkomst”. Grief 1 faalt.
9.
Het partijdebat spitst zich met name toe op de vraag of [appellant] op grond van de Overeenkomst van 5 juli 2007 gehouden is enige betaling te doen voor door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden als bedoeld in art. 2 van de Overeenkomst. Partijen geven daarbij een verschillende interpretatie van wat zij menen dat tussen hen is overeengekomen en in genoemde overeenkomst is vastgelegd.
Waar partijen van mening verschillen over de tekst van een op schrift gestelde overeenkomst, dient die overeenkomst aan de hand van het in de rechtspraak gehanteerde Haviltex-criterium te worden uitgelegd. Daarbij geldt (onder meer) het volgende.
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
10.
[appellant] betoogt dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden voor hem zou verrichten op basis van “no cure no pay”. [geïntimeerde] bestrijdt die lezing en stelt dat partijen voor de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden een uurtarief zijn overeengekomen van € 250,-- zoals beschreven in art. 3 van de Overeenkomst. Ter zake overweegt het hof als volgt.
In zijn brief van 20 juni 2007 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] (en […]) als eigenaren/bewoners van de [adres] te [plaats], met zoveel woorden geschreven dat hij de aangeboden werkzaamheden zou verrichten op basis van “no cure no pay”. Die tekst is weliswaar niet met zoveel bewoordingen terug te vinden in de Overeenkomst, maar voor een uitleg als door [appellant] gegeven zijn in de tekst van de overeenkomst voldoende relevante aanknopingspunten te vinden. Immers, in art. 3 staat met zoveel woorden dat indien geen oplossing voor het conflict wordt gevonden [hof: het niet voorkomen van de executie/veiling] er door [geïntimeerde] aan [appellant] geen andere kosten in rekening gebracht zullen worden dan de kosten die [geïntimeerde] aan derden heeft moeten voldoen. Voor het geval dat het conflict wel wordt opgelost [hof: de veiling wordt voorkomen] dan zal, zo moet volgens het hof de tekst redelijkerwijs begrepen worden, [geïntimeerde] de kosten van derden voor zijn rekening nemen maar [appellant] wel een uurtarief voor zijn verrichte werkzaamheden in rekening brengen van € 250,-- per uur (c.a.). Deze formulering, zeker tegen de achtergrond van de “no cure no pay” toezegging in de brief van 20 juni 2007, laat geen andere conclusie toe dan dat partijen inderdaad, zoals [appellant] ook gesteld heeft, een overeenkomst gesloten hebben op basis van “no cure no pay”. Daarbij komt nog dat in art. 4 van de Overeenkomst te lezen valt dat
“(…) Deze kosten[hof: de voorgeschoten kosten van
€ 10.000,--]
zullen op de eindafrekening worden verrekend en worden gefinancierd uit de opbrengst van de nieuw te sluiten hypotheek”.Dit wijst er eens te meer op dat [geïntimeerde] slechts een vergoeding zou krijgen in geval een (nieuwe) hypotheek tot stand zou komen. Dat [geïntimeerde] als partij-getuige door de rechtbank gehoord, onder ede verklaard heeft dat hij met [appellant] heeft afgesproken dat zijn uurtarief € 250,-- zou zijn zonder dat zijn honorering afhankelijk zou zijn van het door hem bereikte resultaat, doet aan vorenstaande conclusie niet af. Die enkele verklaring van [geïntimeerde] vindt, zoals gezegd, geen steun in de tekst van de Overeenkomst en komt als de verklaring van een partijgetuige en opsteller van het bewuste contract onvoldoende gewicht toe, ook als men daarbij de verklaring van de getuige [X] betrekt. [X] is bij het opstellen en het sluiten van de Overeenkomst niet betrokken geweest en kan dienaangaande niets uit eigen wetenschap verklaren. Hetgeen hij meent te weten heeft hij slechts van [geïntimeerde] zelf gehoord.
Tussen partijen is niet in discussie dat de inhoud en betekenis van de Overeenkomst door [geïntimeerde] niet nader aan [appellant] en […] mondeling is toegelicht.
Waar er in rechte van moet worden uitgegaan dat partijen een overeenkomst hebben gesloten op basis van “no cure no pay” en de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden niet hebben geleid tot de afwending van de executie/veiling (dat de veiling in 2007 geen doorgang heeft gevonden is te danken aan financiële interventie van de moeder van […], [geïntimeerde] stond daar geheel buiten) moet de slotsom zijn dat [appellant] niet gehouden is voor de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden te betalen. Dat de inspanningen van [geïntimeerde] (zonder meer) geleid zouden hebben tot het voorkomen van executie als de interventie van de moeder van […] achterwege gebleven zou zijn, is gesteld noch gebleken.
11.
[geïntimeerde] heeft nog subsidiair betoogd dat [appellant] zelf heeft bewerkstelligd dat [geïntimeerde] het hem toekomende bedrag op basis van deze voorwaarde nooit heeft kunnen verdienen. [appellant] presenteerde hem namelijk een vervalste arbeidsovereenkomst (althans een arbeidsovereenkomst met onjuiste gegevens) op grond waarvan er geen alternatieve hypothecaire financiering kon worden verkregen. Dit kan [geïntimeerde] niet worden tegengeworpen. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat het afketsen van de aanvraag voor een (andere) hypotheek voor de woning van [appellant], dientengevolge geheel en al aan [appellant] zelf te wijten is. [geïntimeerde] betoogt dan ook dat [appellant] op grond van de redelijkheid het gevorderde aan hem dient te voldoen. Het hof verwerpt echter deze stelling.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 25 november 2009 [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van zijn stellingen dat hij zijn opdracht niet kon voltooien omdat [appellant] dat verhinderde door een vervalste arbeidsovereenkomst te presenteren of door andere (in de risicosfeer van [appellant] liggende) omstandigheden. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] niet in dat bewijs is geslaagd. Uit de afgelegde getuigenverklaringen blijkt wel dat [appellant] een valse arbeidsovereenkomst heeft overgelegd op grond waarvan geen hypotheek kon worden verkregen, maar niet dat [geïntimeerde] wel een hypotheek had kunnen “regelen” als [appellant] de valse arbeidsovereenkomst niet aan hem gegeven had. Niet aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] zijn opdracht (enkel) vanwege die bewuste arbeidsovereenkomst niet (met succes) heeft kunnen voltooien.
12.
De conclusie van vorenstaande moet zijn dat [appellant] op basis van de Overeenkomst niets aan [geïntimeerde] verschuldigd is. De vordering van [geïntimeerde] zoals in eerste aanleg in conventie ingesteld, zal, anders dan de kantonrechter gedaan heeft, (alsnog) geheel worden afgewezen. Al hetgeen in conventie verder nog is aangevoerd, behoeft, gelet op vorenstaande, geen bespreking meer nu een en ander niet tot een ander oordeel kan leiden.
13.
Waar [geïntimeerde] van meet af aan geen vordering op [appellant] had, is het beslag ten onrechte gelegd. Opheffing van het beslag door het hof kan echter niet meer aan de orde zijn, nu het bewuste beslag inmiddels al opgeheven is. De reconventionele vordering ontbeert derhalve (inmiddels) een valide rechtsgrond en dient, gelijk de kantonrechter gedaan heeft, te worden afgewezen, zij het op andere gronden dan waarop de kantonrechter die vordering afgewezen heeft.
14.
Of het voren overwogene ook moet gelden ten aanzien van […], moet in het midden blijven, nu […] in deze procedure (in hoger beroep) geen partij is. Het hof acht het niet geraden om, zoals door [appellant] is verzocht, met het oog op een mogelijk executiegeschil, in de onderhavige procedure reeds een oordeel te geven over de betekenis van dit arrest voor de executie van het (in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de kantonrechter) ten opzichte van […]. Het hof acht het daarom niet geraden de positie van […] in haar oordeel te betrekken.
15.
Het vonnis van de kantonrechter van 1 februari 2012 zal, voor zover in conventie gewezen, niet in stand kunnen blijven en zal worden vernietigd. Voor wat de reconventie betreft zal dat vonnis worden bekrachtigd, zij het op andere gronden.
Het tussenvonnis van 25 november 2009 zal, voor zover nodig met verbetering van gronden, en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden bekrachtigd.
16.
Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen in de kosten van de eerste aanleg, zowel wat betreft de conventie als de reconventie. [geïntimeerde] had geen vordering op [appellant], het door hem gelegde beslag is ten onrechte gelegd.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen tussenvonnis van 25 november 2009;
  • vernietigt het tussen [geïntimeerde] en [appellant] in conventie gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2012,
en
opnieuw rechtdoende:
- wijst de (in conventie ingestelde) vordering van [geïntimeerde] op [appellant] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] (in eerste aanleg) in de kosten van het geding in conventie, aan de zijde van [appellant] tot op 1 februari 2012 begroot op € 1.800,-- aan salaris gemachtigde;
  • bekrachtigt het tussen [geïntimeerde] en [appellant] in reconventie gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2012;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten op de reconventie gevallen, aan kant van [appellant] tot op 1 februari 2012 begroot op € 200,--;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op de kosten zoals hieronder nader gespecificeerd :
exploot : € 90,64;
vastrecht : € 291,--;
salaris advocaat : € 2.528,--.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, P.M. Verbeek en S.R. Mellema, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2014 in aanwezigheid van de griffier.