ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ4353

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.089.124-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van cessie van vordering en aansprakelijkheid voor telefoniecontract

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank. De zaak draait om de rechtsgeldigheid van een cessie van een vordering door Vodafone aan Intrum Justitia en de aansprakelijkheid van [appellant] voor een telefoniecontract. Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 25 september 2012 en stelt vast dat [appellant] voldoende gelegenheid heeft gehad om te reageren op de door Intrum Justitia overgelegde producties. Het hof concludeert dat de grieven van [appellant] falen, omdat hij geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de rechtsgeldigheid van de cessie in twijfel trekken. Intrum Justitia heeft overtuigend bewijs geleverd dat de vordering op [appellant] rechtsgeldig is overgedragen.

Daarnaast handhaaft [appellant] zijn stelling dat hij ten onrechte aansprakelijk wordt gehouden voor een contract dat door een derde op zijn naam is afgesloten. Het hof oordeelt dat de vordering van Intrum Justitia betrekking heeft op abonnementsgelden en kosten van gebruik van drie telefoonaansluitingen waarvoor [appellant] zelf in 2007 een contract met Vodafone heeft gesloten. De bewijsstukken die door Intrum Justitia zijn overgelegd, zijn niet door [appellant] gemotiveerd betwist. Het hof komt tot de conclusie dat het bestreden vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd en dat [appellant] in de proceskosten wordt veroordeeld.

De beslissing van het hof houdt in dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd, [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten en deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 februari 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
Zaaknummer : 200.089.124/01
Rolnummer rechtbank : 1029209 RL EXPL 11-1349
arrest d.d. 26 februari 2013
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei te ’s-Gravenhage,
Intrum Justitia Nederland B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Intrum Justitia,
advocaat: mr. M.J. Koning te Amsterdam.
Het verdere verloop van het geding
Voor het verloop van het geding tot 25 september 2012 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. [appellant] heeft hierna op 23 oktober 2012 een akte genomen. Tot slot hebben partijen opnieuw arrest gevraagd.
De verdere beoordeling
1. Het hof blijft bij zijn arrest van 25 september 2012. Bij dit arrest is [appellant] in de gelegenheid gesteld te reageren op de door Intrum Justitia bij memorie van antwoord overgelegde producties 1 tot en met 14. [appellant] stelt in zijn hierna genomen akte dat hij zich voldoende heeft kunnen uitlaten en verwijst verder naar hetgeen hij eerder naar voren heeft gebracht. Hij herhaalt dat hij wordt belast voor verbruik van een ander.
2. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de in r.o. 4 van het tussenarrest weergegeven, door Intrum Justitia overgelegde producties (8 tot en met 14), dat sprake is van een rechtsgeldige cessie van de vordering op [appellant] door Vodafone aan Intrum Justitia. [appellant] heeft, ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit een andere conclusie volgt. Voor zover de grieven klagen dat de rechtbank Intrum Justitia ten onrechte ontvankelijk heeft geacht, falen de grieven dus.
3. Uit de akte leidt het hof voorts af dat [appellant] zijn stelling handhaaft dat hij ten onrechte aansprakelijk wordt gehouden voor een contract dat ene [X] op naam van het bedrijf van [appellant] in 2009 heeft afgesloten, zonder daartoe bevoegd te zijn. In reactie daarop heeft Intrum Justitia bij memorie van antwoord verklaard dat bedoeld contract uit 2009 in deze zaak niet relevant is omdat de gevorderde hoofdsom ziet op de onbetaald gelaten resp. gederfde abonnementsgelden en kosten van gebruik ten aanzien van drie telefoonaansluitingen waarvoor [appellant] zelf al eerder, namelijk in 2007, een contract met Vodafone heeft gesloten. Ter onderbouwing heeft zij bij memorie van antwoord de bewuste contracten uit 2007 (productie 1), het rekening- en betaaloverzicht (productie 2), de facturen (producties 3 tot en met 7, waarvan productie 7 de gederfde abonnementsgelden gedurende de resterende looptijd na ontbinding betreft) overgelegd, alsmede een overzicht van contacten tussen Vodafone en [appellant] (productie 8) respectievelijk een overzicht van contacten tussen haarzelf en [appellant] (productie 9). Ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft [appellant] hierop niet gereageerd. Aldus is de vordering onvoldoende gemotiveerd betwist. De grieven falen dan ook eveneens voor zover zij klagen dat de rechtbank de vordering ten onrechte heeft toegewezen.
4. De conclusie luidt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellant] in de proceskosten wordt veroordeeld. Deze proceskostenveroordeling zal, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Intrum Justitia begroot op € 649,- aan griffierecht en € 632,- aan salaris advocaat;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, H.J.H. van Meegen en E.M. Dousma-Valk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2013 in aanwezigheid van de griffier.