ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ4236

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
22-001712-11
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld met fatale gevolgen voor het slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij een gewelddadige diefstal. De verdachte en haar medeverdachten hebben op 10 mei 2010 in Rotterdam een portemonnee met inhoud van een bekende, het slachtoffer, gestolen. Tijdens deze diefstal is het slachtoffer door de medeverdachten meermalen hard geslagen, wat leidde tot ernstige verwondingen. Het slachtoffer is na de mishandeling onwel geworden en heeft geen medische hulp gekregen, ondanks dat de verdachte en haar medeverdachten zich bewust waren van de ernstige toestand van het slachtoffer. Het hof heeft uitvoerig stilgestaan bij de causale keten van gebeurtenissen die hebben geleid tot de dood van het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren en 6 maanden voor haar rol in de diefstal met geweld, waarbij de dood van het slachtoffer is ingetreden. Het hof heeft ook rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat dit niet afdoet aan haar strafbaarheid. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001712-11
Parketnummers: 10-661154-10 en 10-771072-10
Datum uitspraak: 13 maart 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de [naam penitentiaire inrichting].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 14 mei 2012, 23 mei 2012, 30 oktober 2012, 10 december 2012, 15 februari 2013 en 27 februari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het met parketnummer 10-661154-10 onder 1 primair en subsidiair en 4 ten laste gelegde vrijgesproken. Voorts is de verdachte in eerste aanleg ter zake van het met parketnummer 10-661154-10 onder 2 primair, 3 primair en het met parketnummer 10-771072-10 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hof heeft vastgesteld dat de verdediging en het openbaar ministerie appel hebben ingesteld tegen het vonnis voorzover dit de feiten zoals tenlastegelegd met parketnummer 10-661154-10 betreft.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het voorgaande brengt voorts mee dat het hof - nu in eerste aanleg ter zake van de met parketnummer
10-661154-10 en 10-771072-10 ten laste gelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken - op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, alsnog een straf voor het in eerste aanleg met parketnummer
10-771072-10 bewezen verklaarde zal bepalen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1 primair:
zij op of omstreeks 10 mei 2010 te Rotterdam, in een woning aan de [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer] (meermalen) tegen/op het hoofd en/of de nek/hals en/of het lichaam geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen en/of die [slachtoffer] met kracht bij de nek/hals gepakt en/of gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld van (een portemonnee, onder meer inhoudende) een bankpas, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededader(s), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
1 subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 10 mei 2010 te Rotterdam, in een woning aan de [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of (een of meer van) diens mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer] (meermalen) tegen/op het hoofd en/of de nek/hals en/of het lichaam geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen en/of die [slachtoffer] met kracht bij de nek/hals gepakt en/of gewurgd,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld van (een portemonnee, onder meer inhoudende) een bankpas, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of diens mededader(s) en/of verdachte en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 10 mei 2010 te Rotterdam opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door die [slachtoffer] telefonisch uit te nodigen naar haar woning aan de [adres] te komen en/of haar woning aan de [adres] ter beschikking te stellen, wetende dat in die woning vorenomschreven misdrijf zou gaan plaatsvinden, altans wetende dat in die woning [slachtoffer] zou worden beroofd;
2 primair:
zij op of omstreeks 10 mei 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (een portemonnee, onder meer inhoudende) een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (meermalen) die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of de nek/hals en/of het lichaam schoppen en/of trappen en/of stompen en/of slaan en/of die [slachtoffer] met kracht bij de nek/hals pakken en/of wurgen en of die [slachtoffer] duwen en/of die [slachtoffer] bij het lichaam vastpakken en/of vasthouden, terwijl vorenomschreven feit de dood van de [slachtoffer] te gevolge heeft gehad;
2 subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 10 mei 2010 te Rotterdam, in een woning aan de [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee, inhoudende (onder meer) (een) bankpas(sen) en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of diens mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (meermalen) die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of de nek/hals en/of het lichaam schoppen en/of trappen en/of stompen en/of slaan en/of die [slachtoffer] met kracht bij de nek/hals pakken en/of wurgen en/of die [slachtoffer] duwen en/of die [slachtoffer] bij het lichaam vastpakken en/of vasthouden, welk feit voor die [slachtoffer] de dood ten gevolge heeft gehad,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 10 mei 2010 te Rotterdam opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door die [slachtoffer] telefonisch uit te nodigen naar haar woning aan de [adres] te komen en/of haar woning aan de [adres] ter beschikking te stellen, wetende dat in die woning vorenomschreven misdrijf zou gaan plaatsvinden, altans wetende dat in die woning [slachtoffer] zou worden beroofd;
3 primair:
zij op of omstreeks 10 mei 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een geldautomaat heeft weggenomen geld (1000 euro of daaromtrent), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of haar mededader(s), waarbij verdachte en / of haar mededader(s) het weg te nemen geld onder haar/ hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door te pinnen met een bankpas tot het gebruik waarvan zij niet gerechtigd was/waren, met bijbehorende pincode;
3 subsidiair:
zij op of omstreeks 10 mei 2010 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, geld heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad , terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat geld wist(en), althans redelijkerwijs moet(en) vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
4:
zij op of omstreeks 26 april 2010 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning, te weten het woongedeelte van een boot, heeft weggenomen een televisietoestel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of haar mededader(s), waarbij verdachte en / of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder haar / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming, te weten door een ruit van die woning in te slaan, althans te verbreken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is - overeenkomstig het oordeel van de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair en 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde overweegt het hof het volgende. De tenlastelegging ziet op het plegen van doodslag door geweld jegens het slachtoffer uit te oefenen. Zoals hierna aan de orde komt kan een deel van de ten laste gelegde gewelddadige handelingen worden bewezen. Niet is echter buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat deze handelingen verricht zijn met het (voorwaardelijk) opzet om het slachtoffer van zijn leven te beroven. Derhalve kan de doodslag zoals deze ten laste is gelegd niet bewezen worden verklaard.
Beslissing omtrent het bewijs van het onder 2 en 3 tenlastegelegde
Het hof merkt vooraf het volgende op. Waar gesproken wordt over [medeverdachte 1] begrijpt het hof [medeverdachte 1], waar gesproken wordt over [medeverdachte 2] begrijpt het hof [medeverdachte 2], waar gesproken wordt over [verdachte] begrijpt het hof [verdachte], waar gesproken wordt over [slachtoffer] begrijpt het hof [slachtoffer] en waar gesproken wordt over [getuige 1] begrijpt het hof [getuige 1].
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en uit de wettige bewijsmiddelen is voorts het volgende gebleken.1
De gedragingen van de verdachte en haar medeverdachten
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 mei 2010 zijn verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar aanleiding van een melding op 10 mei 2010 omstreeks 21:20 uur naar de [adres] te Rotterdam gegaan. In de woning stonden een man en een vrouw genaamd [medeverdachte 2] en [verdachte]. Verbalisanten zagen voorts dat er een man op de grond lag die werd gereanimeerd.
[verbalisant 1] vroeg [medeverdachte 2] wat er zojuist gebeurd was. [medeverdachte 2] verklaarde het volgende: behalve [verdachte] en ik waren er nog [slachtoffer], [medeverdachte 1] en de twee kinderen van [verdachte] bij [verdachte] thuis. [slachtoffer] en [medeverdachte 1] kregen een woordenwisseling. Ik zag dat [medeverdachte 1] met zijn vuist [slachtoffer] in zijn gezicht sloeg. Ik zei tegen [medeverdachte 1]: 'Wat doe je nou? Je kan zo iemand het licht uit zijn ogen slaan.' Op een gegeven moment zag ik dat [slachtoffer] begon over te geven. Ik zag dat het niet goed ging met [slachtoffer] en we hebben hem op een matras neergelegd. [slachtoffer] heeft op het matras nog een paar keer overgegeven. Toen [slachtoffer] daar enige tijd lag hoorde ik hem gorgelend ademhalen.
[verbalisant 1] vroeg vervolgens aan [verdachte] wat er zojuist gebeurd was. [verdachte] verklaarde het volgende: Bij mij thuis waren [medeverdachte 2], [slachtoffer], [medeverdachte 1], [getuige 1], ik en mijn kinderen. [medeverdachte 1] en [slachtoffer] kregen ruzie. Ik zag dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] ineens in zijn gezicht sloeg met zijn vuist. Ik hoorde [medeverdachte 2] zeggen dat hij zo iemand kan doodslaan. Op een gegeven moment begon [slachtoffer] over te geven. Daarna hebben wij hem op een matras gelegd. Ik ben bang dat [medeverdachte 1] met de klap [slachtoffer] heeft doodgeslagen. Toen [slachtoffer] op het matras lag hoorden we hem gorgelen en ik zag dat [slachtoffer] wit speeksel om zijn mond had. Na een tijdje vertrouwden we het niet meer en hebben we 112 gebeld.
Vervolgens kreeg ik, [verbalisant 1], van een medewerker van de ambulancedienst te horen dat ze gestopt waren met reanimeren en dat de overledene een zwelling had in zijn gezicht. Ik zag op de identiteitskaart dat het overleden slachtoffer [slachtoffer] genaamd is.2
Blijkens het proces-verbaal van verhoor getuige heeft [medeverdachte 2] op 10 mei 2010 het volgende verklaard.
[medeverdachte 1] liep tijdens de ruzie op [slachtoffer] af en gaf hem twee harde klappen met zijn vuist in het gezicht. De eerste klap kwam tegen de slaap van [slachtoffer] en ik zag dat de andere klap tegen de onderkant van [slachtoffer] zijn kin kwam. [slachtoffer] zat op dat moment op de bank. Nadat [slachtoffer] de twee klappen kreeg viel hij met zijn hoofd achterover op de bank. Zijn rechterwenkbrauw was dik geworden en hij bloedde ook bij zijn wenkbrauw. Hij kwam overeind. Hij zei 'au'. [slachtoffer] dronk vervolgens zijn biertje op en rookte zijn sigaret. Hij liep naar de bijkeuken. Daar hoorde ik hem overgeven. Ik zag en merkte dat [slachtoffer] niet meer aanspreekbaar was. Hij sprak wartaal. Hij kon ook niet goed meer praten. Ik heb [slachtoffer] toen op een matras gelegd.3
Blijkens het proces-verbaal verhoor van verdachte heeft [medeverdachte 2] op 15 mei 2010 onder meer het volgende verklaard.
U vraagt mij waarom [slachtoffer] wordt gebeld. [slachtoffer] wordt gebeld omdat [medeverdachte 1] zei dat [slachtoffer] een klootzak was en dat ze hem in elkaar moesten schoppen en dat ze zijn geld moesten pikken. [verdachte] ging meedoen met dit verhaal. Ik hoorde [medeverdachte 1] zeggen: 'ik ga ruzie zoeken met [slachtoffer] en dan geef ik hem een paar klappen, dan pakken jullie zijn portemonnee.' Het was voor mij duidelijk dat hij met jullie mij of [verdachte] bedoelde. Op dat moment zei [verdachte]: 'dat gaan we doen.' Ik zei tegen [medeverdachte 1]: 'Als jij hem nou neerslaat, dan leg ik hem op de bank en dan kan jij je gang gaan. [verdachte] belde toen [slachtoffer]. U vraagt mij waarom ze hem toch belde. Ja, het was toch wel vooropgezet. Dat wist ik eigenlijk toen ook wel.
Na de klappen, toen [slachtoffer] op de bank zat, heeft [medeverdachte 1] zijn portemonnee gepakt. Op een gegeven moment leunde [medeverdachte 1] over hem heen. Ik had mijn handen op de hoogte van [slachtoffer]s kontzak. Ik legde mijn hand op zijn kont. Ik had een hand op zijn dijbeen en een hand op zijn stuitje zodat [slachtoffer] niet weg kon. Ik wilde de portemonnee eerst pakken en stond daar ook met mijn handen. Vervolgens pakte [medeverdachte 1] de portemonnee. Ik zag dat hij er pasjes uit haalde. Er zat ook nog 35 euro in die hij aan mij gaf. [verdachte] gaf [medeverdachte 1] de pincode maar die bleek verkeerd. Toen [medeverdachte 1] terugkwam heeft hij de portemonnee van [slachtoffer] doorgespit en daar vond hij de pincode. [verdachte] liet hem zijn gang gaan. Ik ook. [medeverdachte 1] kwam terug met 1000 euro. Ik heb gezegd dat ik 200 euro wilde hebben. [verdachte] heeft ook geld aangenomen. Ik was bang dat [slachtoffer] dood zou zijn en dat we geld pikten van een dode. Later op de avond heb ik 50 euro aangepakt van [medeverdachte 1] omdat ik drugs ging halen. Ik heb met de dealer afgesproken en cocaïne gekocht van hem. Ik denk dat ik de politie of de ambulancedienst toen nog niet belde omdat drugs op dat moment belangrijker was. Ik, [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben de drugs gebruikt.
Ik heb [slachtoffer] een duw gegeven. Op een gegeven moment voelde ik dat de ader van [slachtoffer] zwak was en ik zei: 'hij gaat dood'. Ik hoorde [slachtoffer] ook snurken en kotsen. Ik zag dat hij koud en geel was. [medeverdachte 1] vroeg wat er aan de hand was en ik zei dat hij dood was of doodging. [medeverdachte 1] ging er toen snel vandoor.4
Blijkens het proces-verbaal verhoor van getuige heeft [verdachte] op 11 mei 2010 onder meer het volgende verklaard.
Op een gegeven moment veranderde [medeverdachte 1] zijn gedrag. Hij zocht naar een reden om ruzie te maken. Zijn agressie was erg gericht op [slachtoffer]. Hij bleef maar doorgaan. [medeverdachte 1] ging staan. [slachtoffer] bleef zitten, hij was machteloos. Op een gegeven moment zag ik dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] heel erg hard sloeg. Hij sloeg [slachtoffer] met zijn vuist in het gezicht. [slachtoffer] kreeg gelijk een bult op zijn hoofd. Die bult zat boven zijn oog. Ik zag dat beide ogen van [slachtoffer] heel erg dik werden. Hij kon bijna niet meer kijken.
Ik heb ook veel bloed gezien, dat kwam van [slachtoffer] vandaan. [medeverdachte 1] bleef heel erg agressief tegen [slachtoffer]. Ook [medeverdachte 2] ging tekeer tegen [slachtoffer]. Hij voelde zich sterk omdat [slachtoffer] erbij was. [medeverdachte 2] was ook wel agressief. Hij was er al die tijd bij. [medeverdachte 2] heeft hem een duwtje gegeven. Het was extreem en beangstigend en agressief. Het was onmenselijk wat gebeurde. [medeverdachte 1] wilde de portemonnee hebben van [slachtoffer], die wilde hij niet geven. Op een gegeven moment zag ik dat [slachtoffer] weer klappen kreeg van [medeverdachte 1]. Door een klap van [medeverdachte 1] viel [slachtoffer] in de bank. Toen hij op de bank zat sloeg [medeverdachte 1] hem met zijn gebalde vuist in zijn gezicht. [medeverdachte 1] sloeg hem een paar keer op zijn achterhoofd. Ik hoorde [slachtoffer] kreunen. Ik vond het toen al niet goed klinken. Toen [slachtoffer] op de bank lag, heeft [medeverdachte 1] zijn portemonnee uit zijn kontzak gepakt.
In eerste instantie heeft [medeverdachte 1] aan mij gevraagd wat de pincode was, maar dat wist ik niet. Ik heb toen gezegd dat [getuige 2] de code wel wist. Ik weet dat [medeverdachte 1] toen ging bellen met [getuige 2].
[medeverdachte 1] is de deur uitgegaan. Op een gegeven moment werd er gebeld. [medeverdachte 1] kwam binnen en zei hij dat wij mee moesten komen naar de slaapkamer van mijn dochter. Ik zag dat hij een stapel geld had. Ik kreeg een stapeltje en [medeverdachte 2] kreeg een stapeltje. [medeverdachte 1] hield zelf ook een stapeltje. Ik heb het geld aangepakt en ik wist op dat moment dat het geld was van [slachtoffer]. Toen we weer terugkwamen in de woonkamer/eetkamer zag ik dat [slachtoffer] op de grond lag. Hij had overgegeven en ik zag dat hij aan het roggelen was. Later hadden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hem op zijn rug gelegd. Toen begon [slachtoffer] raar te roggelen. Ik wilde de ambulance bellen, maar [medeverdachte 1] wilde niet. Ik ben verder gegaan met het eten maken. Toen ik later met [medeverdachte 1] bij [slachtoffer] ging kijken heb ik aan zijn wang gevoeld. Die was helemaal koud. Ik heb dat toen tegen [medeverdachte 1] gezegd. [medeverdachte 1] riep toen dat hij de bajes in zou gaan. Op dat moment wisten we dat [slachtoffer] dood was. [medeverdachte 1] was in paniek. Op een gegeven moment ging [medeverdachte 1] weg. Hij vroeg of hij op mij kon rekenen. Want volgens [medeverdachte 1] zou hij 12 jaar gaan zitten, zei hij. Nadat [medeverdachte 1] weg was, heb ik direct de ambulance gebeld.5
Blijkens het proces-verbaal verhoor verdachte heeft [medeverdachte 1] op 16 mei 2010 het volgende verklaard. Toen [verdachte] [slachtoffer] belde waren [medeverdachte 2], ik, [getuige 1] en [verdachte] erbij, in de woonkamer. [medeverdachte 2] had al gezegd dat hij [slachtoffer] het geld afhandig zou maken. [verdachte] heeft [slachtoffer] toen gebeld. Tijdens het telefoongesprek zei [medeverdachte 2] al dat [slachtoffer] klappen zou gaan krijgen. [verdachte] verwoordde dit in het telefoongesprek als dat [medeverdachte 2] [slachtoffer] een biertje wilde aanbieden. [verdachte] wist toen al dat er klappen zouden gaan vallen. Ik had wel door dat er klappen zouden worden uitgedeeld. Er is voor en tijdens het gesprek wel over een beroving gesproken. Ik had wel door dat hij klappen zou krijgen, want [verdachte] had ook geld nodig. Toen [slachtoffer] binnen was gekomen zei [verdachte] 'we gaan hem dronken voeren.' Ik wist dat ze daarmee [slachtoffer] bedoelde. [verdachte] zei na vijf biertjes is [slachtoffer] al dronken.
Ik stapte op uit mijn stoel en gaf [slachtoffer] twee klappen in zijn gezicht. Ik raakte hem in het midden van zijn gezicht. Dit waren vuistslagen. Vervolgens wilde [medeverdachte 2] de portemonnee van [slachtoffer] afpakken. Dit lukte niet. Hij vroeg mij toen om hulp. We hebben beide geprobeerd de portemonnee te pakken. [medeverdachte 2] pakte een paar tientjes uit zijn portemonnee. Als u zegt dat het diefstal met geweld is dan kan dat wel kloppen.
Ik zag dat [medeverdachte 2] met zijn arm op het bovenlichaam van [slachtoffer] leunde. Ook hield hij de benen van [slachtoffer] tussen de benen vast. [medeverdachte 2] probeerde de portemonnee uit de kontzak van [slachtoffer] te pakken.
Ik kreeg van [medeverdachte 2] een A4-tje waar de pincode van [slachtoffer] op zou staan. Hij vroeg mij om te gaan pinnen met de pas van [slachtoffer]. [verdachte] stond op dat moment naast hem. Ik kreeg de gehele portemonnee mee. Ik ben gaan pinnen, maar de pincode bleek niet te kloppen. Ik ben toen teruggelopen naar het huis van [verdachte]. Vervolgens zei [medeverdachte 2] 'de pincode staat in zijn portemonnee'. [verdachte] stond naast hem. Ik weet zeker dat zij het ook heeft gehoord wat [medeverdachte 2] zei. Ik pakte de portemonnee weer aan van [medeverdachte 2] en zag in het vakje waar zijn pinpas in zat vier cijfers. Ik ben weer naar de bank gegaan. Toen bleek de pincode te kloppen. Ik voerde het bedrag 1000 euro in. Dat deed ik omdat [verdachte] en [medeverdachte 2] het grootste bedrag wilden wat ik kon pinnen.
Hierna ben ik teruggegaan naar de woning van [verdachte]. [medeverdachte 2] zei dat hij 200 euro wilde. Ik heb hem dat gegeven. Hij stak het in zijn zak. Ik heb hierna 450 euro in mijn zak gestopt. De rest van het geld, 350 euro, heb ik aan [verdachte] gegeven. [medeverdachte 2] zei toen tegen mij: 'ik ga een paar pakkies bestellen'. Ik wist dat hij cocaïne bedoelde. Toen [medeverdachte 2] terugkwam heb ik hem 50 euro betaald voor de cocaïne. [verdachte] vroeg of zij ook cocaïne mocht. Ik heb [verdachte] ook cocaïne gegeven.
Bij mijn geslaagde pintransactie had ik alleen de bankpas bij mij. Ik zag dat [medeverdachte 2] hierna geld aan [verdachte] liet zien. Ik zag dat dit geld overeenkwam met het geld dat ik eerder in de portemonnee van [slachtoffer] had gezien. Ik zag dat [medeverdachte 2] dit geld weer terugstak in zijn zak. Na een tijdje liep [slachtoffer] naar het toilet. Ik hoorde kotsgeluiden. Hij liep weer naar de eetkamer en ik zag dat hij tussen zijn benen door aan het kotsen was. Ik zag dat [slachtoffer] op zijn hurken zat en dat hij nog steeds aan het overgeven was. [slachtoffer] lag op zijn rug in de eetkamer. Hij was op dat moment niet zo goed meer aanspreekbaar. Wat hij terugzei was onverstaanbaar. Ik stelde voor om de ambulance te bellen. [verdachte] zei toen: 'laat hem maar liggen.' [medeverdachte 2] en ik hebben [slachtoffer] toen op een matras gelegd. [verdachte] zei toen: 'we moeten misschien wel de ambulance bellen'. [medeverdachte 2] wilde niet dat de ambulance werd gebeld. Hij zei: 'ik zit hier coke te snuiven. Ik wil niet dat er politie bij komt.' [slachtoffer] zag wel bleek. Ik ben toen weggegaan. Ik zei tegen [medeverdachte 2] en [verdachte] ik hoor wel hoe het afloopt.6
Uit het uitgewerkte tapgesprek van 12 mei 2010 blijkt dat [verdachte] tegen [getuige 3] het volgende heeft gezegd: Het is voor mij allemaal te extreem, portemonnee's pakken en pinnen allemaal. Het is allemaal te gek, die man lag helemaal te creperen, hij lag, zijn laatste roggel nog, keihard geslagen, helemaal onder het bloed. Bloedspetters aan de muur en alles onder de kots, [slachtoffer] heeft nog lopen kotsen vlak voordat hij dood ging.7
Uit het uitgewerkte tapgesprek van 13 mei 2010 blijkt dat [verdachte] tegen [getuige 4] (blijkens het algemeen proces-verbaal de zuster van het slachtoffer)8 het volgende heeft gezegd:
Ineens stond die [medeverdachte 1] op en die ging [slachtoffer] slaan, keihard. Op een gegeven moment stond [slachtoffer] op en wou naar de wc gaan en moest hij ineens overgeven, toen lag die daar op de grond van mijn eetkamer. Hij maakte een heel raar geluid ja, toen zei ik van nu ga ik echt 112 bellen. Toen zei die [medeverdachte 1] nee, je belt geen 112. Op een gegeven moment geeft die [medeverdachte 1] commando's aan die andere jongen, hij zegt: "pak een matras, pak een matras" dat doet die jongen en legt [slachtoffer] erop. Op een gegeven moment, ik dacht dit is geen zuivere koffie, wilde ik weer bellen maar dat mocht niet. Ineens gingen ze een half uur overleg plegen. Ze hadden het erover dat hij 15 jaar de bajes in moest. Ik zei de hele tijd het gaat niet goed met [slachtoffer]. Dus ik nog de hele tijd met doekjes in de weer. Ik zeg nog we moeten 112 bellen, omdat ik zag dat het niet goed ging. [medeverdachte 1] zei dat er helemaal niet gebeld werd, want we moeten eerst dingen rondbreiden want ik draai niet de bajes in. Wat ga jij zeggen, en dit en dat. Houd jij je bek ook dicht tegen de politie of ga je mij verraden? Ik zei dat ik hem niet zou verraden. Toen ging die gozer weg want die voelde ook nattigheid. Die [medeverdachte 1] ging weg, toen had ik eindelijk de kans om de politie te bellen.
Ik heb ook al die beelden gezien hoe [slachtoffer] eruit zag, met die dikke ogen van het slaan. Tegen de politie heb ik gezegd dat ik toevallig in het testament sta en dat ik dat niet hoefde. Misschien wel als hij op een normale manier was doodgegaan.9
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2010, met daarin een verslag van een studioverhoor van [getuige 1], heeft deze onder meer het volgende verklaard: [medeverdachte 1] sloeg [slachtoffer] met zijn vuist. [slachtoffer] zat toen, maar lag ook nog even. Hij kwam met zijn knieën op de grond en met zijn hoofd in het kussen. Hij zei wel ahahaha... hij zei: "doe normaal". Ik zag bloed bij zijn oog. Even later ging hij nog een klap geven. Ik hoorde bij de tweede klap geluid, een klets.
[slachtoffer] lag toen een beetje half op de bank, zijn knieën op de grond en zijn hoofd op het kussen. Er was bloed op het kussen van de bank. [medeverdachte 1] zei tegen [verdachte] dat zijn hoofd geel was. Toen [medeverdachte 1] wegging ging [verdachte] gelijk bellen met de politie.10
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 13 mei 2010 is bij de fouillering van [medeverdachte 1] het bankpasje van de ABN-AMRO met rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer] aangetroffen. Door een medewerker van de ABN-AMRO is telefonisch medegedeeld dat met de pinpas op 10 mei 2010 te 17:32 uur een poging is gedaan om te pinnen, en op 10 mei 2010 te 18:19 uur een geslaagde pintransactie van 1000 euro heeft plaatsgevonden.11
De tijdslijn
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2010 is op 10 mei 2010 om 15:37 uur de laatste keer contact geweest tussen de telefoon van [verdachte] en de telefoon van [medeverdachte 2].12 Het hof acht het op grond van deze gegevens en de verklaringen van verdachten aannemelijk dat [slachtoffer] rond 16:00 uur bij de woning van [verdachte] is aangekomen. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 13 mei 2010 dat op 10 mei 2010 om 17:32 uur een pinpoging is gedaan met de pinpas van [slachtoffer], en om 18:19 uur een geslaagde pintransactie van 1000 euro heeft plaatsgevonden bij de Fortisbank op de [adres] te Rotterdam.
Op grond van het voorgaande acht het hof het aannemelijk dat het ruziemaken en de diefstal van de portemonnee met geweld tussen 16:00 uur en 17:32 uur heeft plaatsgevonden.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de verklaring van [verdachte] van 11 mei 2010, inhoudende onder meer dat toen [medeverdachte 1] terug was gekomen met een stapel geld, het geld verdeeld werd in de slaapkamer van haar dochter, en dat toen zij daarvan weer terugkwam in de woonkamer/eetkamer zij zag dat [slachtoffer] op de grond lag. Hij had toen overgegeven en was aan het roggelen.
Nu de geslaagde pintransactie om 18:19 uur heeft plaatsgevonden acht het hof het aannemelijk dat [slachtoffer] in ieder geval kort daarna onwel is geworden. Immers, nadat [medeverdachte 1] terugkwam met het geld (dat is gepind op een afstand van ongeveer 150 meter13 van de woning van [verdachte]) is het geld direct verdeeld waarna [verdachte] heeft opgemerkt dat [slachtoffer] onwel was.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2010 is met de telefoon van [verdachte] op 10 mei 2010 om 21:20 uur de ambulance gebeld.14 Zoals hiervoor aan de orde is gekomen heeft [getuige 1] verklaard dat [medeverdachte 1] kort daarvoor de woning van [verdachte] had verlaten.
Overwegingen met betrekking tot het onder 2 en 3 tenlastegelegde
Betrouwbaarheid verklaringen
Het hof is van oordeel dat voorgaande verklaringen van de verdachte en haar medeverdachten betrouwbaar zijn, gelet op het feit dat zij elk zijn afgelegd kort na de gebeurtenissen op 10 mei 2010 en het oordeel dat zij op essentiële onderdelen met elkaar overeenkomen en bevestigd worden door andere bronnen, waaronder de bovenstaande verklaring van [getuige 1].
Medeplegen t.a.v. de diefstal van de portemonnee met geweld (feit 2) en de diefstal van geld met een valse sleutel (feit 3)
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen is het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte op nauwe en bewuste wijze heeft samengewerkt met haar medeverdachten teneinde de portemonnee van [slachtoffer] afhandig te maken (feit 2), alsmede geld van [slachtoffer] te pinnen en het geld zich wederrechtelijk toe te eigenen (feit 3). Het hof heeft daartoe het volgende overwogen.
Elk van de drie medeverdachten was op de hoogte van het plan om [slachtoffer] te beroven.
Blijkens voorgaande bewijsmiddelen heeft [medeverdachte 2] hierover het volgende verklaard. '[medeverdachte 1] zei: Ik ga ruzie zoeken met [slachtoffer], dan geef ik hem een paar klappen en dan pakken jullie zijn portemonnee. Voor mij was het duidelijk dat hij met jullie [verdachte] en mijzelf bedoelde. Ik zei tegen [medeverdachte 1]: 'Als jij hem nou neerslaat, dan leg ik hem op de bank en dan kan jij je gang gaan.' [verdachte] zei: 'dat gaan we doen'.
[medeverdachte 1] heeft hierover het volgende verklaard. [medeverdachte 2] zei dat hij het geld wel afhandig zou maken van [slachtoffer]. Ik had wel door dat er klappen zouden worden uitgedeeld, ook omdat [verdachte] geld nodig had. [verdachte] wist ook voordat zij [slachtoffer] belde al dat er klappen zouden worden uitgedeeld. [verdachte] heeft op een gegeven moment [slachtoffer] gebeld om te komen. Toen [slachtoffer] er was zei [verdachte]: 'We gaan hem dronken voeren'.
Naar het oordeel van het hof is op grond van voorgaande verklaringen komen vast te staan dat de verdachte en haar medeverdachten gezamenlijk een plan hebben gemaakt over de wijze waarop zij de portemonnee afhandig zouden maken, inclusief het te gebruiken geweld.
Zelfs wanneer men er van uit gaat dat, zoals door de verdediging is aangevoerd, het gesprek over de beroving van het slachtoffer niet vanaf het begin af aan door alle verdachten als een serieus plan werd opgevat, is dit uiteindelijk wel een serieus plan geworden. Het hof acht het niet aannemelijk dat de gesprekken hierover puur een 'geintje' waren aangezien de feitelijke gedragingen van de verdachten met betrekking tot het afhandig maken van de portemonnee grotendeels conform het vooropgezette plan hebben plaatsgevonden.
Vervolgens heeft elk van de drie verdachten een rol gehad bij de uitvoering van het plan.
Blijkens voorgaande bewijsmiddelen heeft [verdachte] - nadat het plan was gemaakt door [verdachte] en haar medeverdachten - [slachtoffer] gebeld met de vraag of hij bij haar thuis langskwam. Vervolgens heeft [verdachte] voorgesteld om [slachtoffer] dronken te voeren. Op enig moment is [medeverdachte 1] ruzie gaan zoeken met [slachtoffer]. Hij werd erg agressief. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] meermalen heel hard met zijn vuist in het gezicht van [slachtoffer] geslagen, in ieder geval eenmaal tegen zijn slaap en eenmaal tegen de onderkant van zijn kin. Door de klappen viel [slachtoffer] in de bank. [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer] een duw gegeven. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] zijn ene hand op het dijbeen van [slachtoffer] gelegd en zijn andere hand op het stuitje van [slachtoffer], zodat deze niet weg kon. Ook hield [medeverdachte 2] de benen van [slachtoffer] tussen zijn benen vast. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] eerst geprobeerd de portemonnee van [slachtoffer] uit zijn kontzak te halen. Dit lukte niet en hij vroeg [medeverdachte 1] om hulp. [medeverdachte 1] heeft vervolgens de portemonnee uit de kontzak van [slachtoffer] weten te halen.
Nadat de portemonnee van [slachtoffer] is afgenomen heeft [medeverdachte 1] met goedvinden van de andere verdachten de pinpas van [slachtoffer] geld opgenomen en hebben elk van de verdachten gedeeld in de buit.
Blijkens voorgaande bewijsmiddelen heeft [verdachte] eerst een pincode genoemd waarmee [medeverdachte 1] om 17:32 uur een poging heeft gedaan om geld op te nemen. Deze code bleek niet juist. Dat [verdachte] expres een foutieve pincode heeft genoemd wordt niet bevestigd door andere bronnen en is ook onaannemelijk. Deze lezing komt niet overeen met de bovenstaande verklaring die [verdachte] op 11 mei 2010 als getuige heeft afgelegd. Ook is de lezing onwaarschijnlijk
gezien de wijze waarop de verdachte blijkens de bovenstaande bewijsmiddelen heeft "meegedacht" over de hoogte van het te pinnen bedrag en de wijze waarop men de pincode te weten zou komen. Gelet hierop acht het hof het ook niet aannemelijk dat de verdachte geen geld van het slachtoffer wilde, zoals door de verdediging is aangevoerd.
Toen [medeverdachte 1] terugkwam in de woning van [verdachte] bleek in de portemonnee van [slachtoffer] een vier-cijferige code te staan. Met deze code heeft [medeverdachte 1] om 18:19 uur 1000 euro opgenomen. [verdachte] en [medeverdachte 2] wilden het grootste bedrag dat [medeverdachte 1] kon pinnen. [medeverdachte 1] heeft in de woning van [verdachte] het geld verdeeld tussen hen drieën. [medeverdachte 2] heeft vervolgens cocaïne gekocht. De verdachte en haar medeverdachten hebben elk cocaïne gesnoven.
Het hof neemt in aanmerking dat elk van de drie verdachten op de hoogte was van het plan om [slachtoffer] zijn portemonnee afhandig te maken waarbij geweld zou worden gebruikt, elk van de drie verdachten een rol heeft gehad bij de uitvoering van het plan, en elk van de drie verdachten heeft gedeeld in de buit. Er is op intensieve wijze samengewerkt. Er zijn afspraken gemaakt, er is een zekere taakverdeling besproken, elk van de drie verdachten was aanwezig ten tijde van het delict en geen van de verdachten heeft zich daarvan gedistantieerd. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte en haar medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt teneinde de diefstal van de portemonnee van [slachtoffer], met gebruik van geweld, alsmede de diefstal van het geld van [slachtoffer], met gebruik van een valse sleutel, te bewerkstelligen.
Dat de verdachte niet aanwezig zou zijn geweest toen de portemonnee uit de broekzak van het slachtoffer werd weggenomen doet niet aan het bewijs van het medeplegen af. Uit de bovenstaande bewijsmiddelen blijkt immers dat al van begin af aan het plan bestond om het slachtoffer te beroven en dat de verdachte hieraan heeft meegewerkt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte voorts het verweer gevoerd dat, gelet op de uitkomsten van het psychologisch onderzoek door prof. dr. J.J. Baneke naar de persoonlijkheid van verdachte, geen sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking door verdachte met haar medeverdachten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In zijn rapport d.d. 20 september 2012 adviseert prof. dr. J.J. Baneke om de verdachte als licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar te achten, hetgeen betekent dat haar vrijheid om adequaat te handelen ingeperkt was als gevolg van acute stress/angst. De mate van inperking is aangeduid met 'licht verminderd tot verminderd' omdat er een zekere fluctuatie in de mate van inperking geweest lijkt te zijn tijdens de gebeurtenissen.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 december 2012 heeft prof. dr. J.J. Baneke ter toelichting op zijn rapport het volgende opgemerkt. De verdachte dient niet als ontoerekeningsvatbaar te worden beschouwd. De acute stress-stoornis kan haar vrije wil een korte periode - maar niet de hele tijd - hebben geblokkeerd. Immers, zoals gezegd fluctueerde de angst.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte - zij het in (licht) verminderde mate - verantwoordelijk kan worden gehouden voor haar gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Het hof ziet in de overwegingen van prof. dr. J.J. Baneke geen aanleiding om te oordelen dat de verdachte haar vrije wil dusdanig was beperkt dat zij niet op nauwe en bewuste wijze heeft samengewerkt met haar medeverdachten. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat er bij de verdachte sprake was van een zodanig ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat zij van elk inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken (vgl. HR 9 december 2008, LJN BD2775 en HR 16 maart 2010, LJN BK8507).
Het hof zal evenwel wel bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met de conclusies die omtrent de persoonlijkheid van de verdachte zijn gemaakt.
De verdediging heeft voorts nog aangevoerd dat de verdachte geen actieve rol heeft gespeeld bij de ten laste gelegde feiten en dat zij tijdens het voorval herhaaldelijk weerstand heeft geboden door tegen de daders te zeggen tegen de daders dat ze moesten stoppen.
Het hof verwerpt ook dit verweer. Uit het bovenstaande blijkt dat de verdachte wel actief betrokken is geweest bij het ten laste gelegde, onder meer door deel te nemen aan het overleg over de wijze waarop er met de gestolen pinpas, geld zou worden opgenomen en de hoogte van het op te nemen bedrag. Ook is niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich op substantiële wijze heeft gedistantieerd van de gedragingen van de medeverdachten. Hiertoe was wel de gelegenheid, onder meer omdat [medeverdachte 1] twee keer de woning van de verdachte heeft verlaten om geld te pinnen. Zoals hiervoor aan de orde is gekomen is het naar het oordeel van het hof niet aannemelijk dat de verdachte zozeer verlamd was door haar angst voor [medeverdachte 1] dat zij niet meer in staat was haar wil vrijelijk te bepalen.
Geweld met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken (feit 2)
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en haar medeverdachten de geweldshandelingen tegen [slachtoffer] - tegen het hoofd stompen/slaan, duwen en vasthouden - hebben gepleegd met een bepaald doel, te weten de diefstal van de portemonnee van [slachtoffer]. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen.
Gelet op vorenstaande overwegingen van het hof ten aanzien van het medeplegen was elk van de drie medeverdachten op de hoogte van het plan om [slachtoffer] te beroven, inclusief het gebruik van geweld daarbij. De feitelijke gedragingen van de verdachten met betrekking tot het afhandig maken van de portemonnee hebben vervolgens grotendeels conform het vooropgezette plan plaatsgevonden.
Met betrekking tot de geweldshandelingen heeft het hof met name acht geslagen op het volgende.
[medeverdachte 2] heeft daarover het volgende verklaard.
Na de klappen, toen [slachtoffer] op de bank zat, heeft [medeverdachte 1] zijn portemonnee gepakt. Ik heb hem een duw gegeven. Op een gegeven moment leunde [medeverdachte 1] over hem heen. Ik had mijn handen op de hoogte van [slachtoffer]s kontzak. Ik legde mijn hand op zijn kont. Ik had ene hand op zijn dijbeen en een hand op zijn stuitje zodat [slachtoffer] niet weg kon. Ik wilde de portemonnee eerste pakken. Vervolgens pakte [medeverdachte 1] de portemonnee.
[medeverdachte 1] heeft hierover het volgende verklaard.
Ik heb [slachtoffer] twee klappen gegeven. Ik raakte hem in zijn gezicht. Dit waren vuistslagen. Vervolgens wilde [medeverdachte 2] de portemonnee van [slachtoffer] afpakken. Dit lukte niet. Hij vroeg mij toen om hulp. We hebben beide geprobeerd de portemonnee te pakken.
Ik zag dat [medeverdachte 2] met zijn arm op het bovenlichaam van [slachtoffer] leunde. Ook hield hij de benen van [slachtoffer] tussen zijn benen vast. [medeverdachte 2] probeerde de portemonnee uit de kontzak van [slachtoffer] te pakken.
[verdachte] heeft hierover het volgende verklaard.
Op een gegeven moment veranderde [medeverdachte 1] zijn gedrag. Hij was echt een beetje ruzie aan het zoeken. Zijn agressie was gericht op [slachtoffer]. Hij bleef maar doorgaan. Op een gegeven moment zag ik dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] heel erg hard sloeg. Hij sloeg [slachtoffer] met zijn vuist in het gezicht. [slachtoffer] kreeg gelijk een bult op zijn hoofd. Ik heb ook veel bloed gezien. Door klappen van [medeverdachte 1] viel [slachtoffer] in de bank. Toen [slachtoffer] op de bank lag, heeft [medeverdachte 1] zijn portemonnee uit zijn kontzak gepakt.
Het plan van de verdachte en haar medeverdachten om ruzie te zoeken met [slachtoffer] (en hem dronken te voeren), hem klappen te geven en vervolgens hem op de bank te leggen en hem daar zijn portemonnee afhandig te maken, is blijkens voornoemde verklaringen feitelijk zo uitgevoerd. Onder deze omstandigheden acht het hof het niet aannemelijk dat het gepleegde geweld geheel los stond van de diefstal van de portemonnee. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte en haar medeverdachten voorafgaand aan de diefstal van de portemonnee (tegen het hoofd stompen en/of slaan en duwen tegen [slachtoffer]) en ook tijdens de diefstal van de portemonnee (vasthouden van [slachtoffer]) geweld hebben gebruikt met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
Causaal verband tussen diefstal met geweld en de dood van [slachtoffer]
Bij de vraag of in strafrechtelijke zin causaal verband bestaat tussen de diefstal met geweld en de dood van [slachtoffer] dient te worden bezien of het ingetreden gevolg - de dood van [slachtoffer] - redelijkerwijs aan (de gedragingen van) de verdachte en zijn medeverdachten kan worden toegerekend. In het zogeheten Groninger HIV-arrest van 27 maart 2012, LJN BT6362 overwoog de Hoge Raad over het causale verband:
"Doorgaans is bij de beantwoording van de vraag of in strafrechtelijke zin causaal verband bestaat niet aan twijfel onderhevig dat in de keten van gebeurtenissen de gedraging van de verdachte een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg - en staat dat gevolg dus in condicio sine qua non-verband tot de gedraging, welk verband in beginsel als ondergrens van het causaal verband fungeert -, maar gaat het daarbij vooral erom of het ingetreden gevolg redelijkerwijs aan (de gedraging van) de verdachte kan worden toegerekend.
In meer uitzonderlijke gevallen kan niet zonder meer worden vastgesteld dat een gedraging van de verdachte in de keten van gebeurtenissen een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg. (...) Een dergelijke onzekerheid behoeft niet per se te leiden tot het oordeel dat het gevolg reeds daarom niet meer redelijkerwijs aan (een gedraging van) de verdachte kan worden toegerekend. In eerdere rechtspraak is onder meer beslist dat in dit verband van belang kan zijn in hoeverre de verdachte met zijn gedragingen de kans op het intreden van het gevolg heeft verhoogd (...), dat enerzijds bepaald meer moet worden vastgesteld dan dat niet kan worden uitgesloten dat het gevolg door de gedraging is veroorzaakt (...), maar dat anderzijds aan het aannemen van het causaal verband niet in de weg behoeft te staan een hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een andere omstandigheid die geen verband houdt met de gedraging van de verdachte tot het gevolg heeft geleid (...) of dat niet geheel kan worden uitgesloten dat latere handelingen van derden mede hebben geleid tot het gevolg (...)."
Het hof heeft in het onderhavige geval, met inachtneming van voornoemde overwegingen van de Hoge Raad, acht geslagen op het volgende.
Opvattingen van deskundigen
Dr. V. Soerdjbalie-Maikoe heeft in een rapport d.d. 8 november 201215, op zichzelf het volgende gesteld (p. 2):
"Op grond van de sectiebevindingen is het even waarschijnlijk dat het slachtoffer een natuurlijke dood is overleden als dat hij is overleden door geweld dat is toegebracht door anderen."
Uit het rapport blijkt echter ook dat het rapport voortbouwt op de waarnemingen die zijn vastgelegd in het onderstaande sectieverslag (d.d. 15 november 2010) dat door deze deskundige is opgemaakt. In dat sectieverslag is, zoals hierna aan de orde komt, gesteld dat er sprake kan zijn geweest van hartritmestoornissen, maar dat deze bij sectie niet aantoonbaar zijn. Het voornoemde waarschijnlijkheidsoordeel van de deskundige moet in dat licht worden gezien.
Bovendien heeft de deskundige slechts getoetst of de dood van het slachtoffer louter is veroorzaakt door geweld toegebracht door anderen (waarbij dat geweld telkens in de verschillende subhypothesen verschillend is omschreven), dan wel door een natuurlijke oorzaak. De deskundige heeft aangegeven dat zij zich niet kon uitspreken over de kwestie of de dood van het slachtoffer is veroorzaakt door een combinatie van factoren (p. 3). Gezien de overige rapporten en de feitelijke toedracht rond het overlijden van het slachtoffer is naar het oordeel van het hof juist een dergelijke combinatie als oorzaak voor de dood van het slachtoffer, zeer waarschijnlijk.
Het hof wijst in dit verband in de eerste plaats op het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 november 2010, waarin de patholoog-anatoom dr. V. Soerdjbalie-Maikoe onder 'Interpretatie van resultaten' de volgende conclusies heeft genomen met betrekking tot de doodsoorzaak (p. 4).
- Bij sectie is geen zekere doodsoorzaak gebleken.
- De breuk in het tongbeen, al dan niet in combinatie met de letsels ((forse)zwelling) van de neus kan luchtwegbelemmering hebben veroorzaakt.
- Anderzijds kunnen de ziekelijke afwijkingen aan het hart, namelijk de ziekelijke toestand van de kransslagaders, de veranderingen in de hartspier, elk op zich dan wel in combinatie, fatale hartritmestoornissen hebben veroorzaakt.
- Hartritmestoornissen zijn bij sectie niet aantoonbaar.
- Op grond van de resultaten van het toxicologische onderzoek kan een bijdrage van ethanol (alcohol), drugs en/of geneesmiddelen aan het overlijden van [slachtoffer] niet worden geconcludeerd en kan het overlijden niet worden verklaard.
Voorts heeft het hof de verklaring van de getuige-deskundige dr. V. Soerdjbalie-Maikoe ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 14 februari 2011 in aanmerking genomen, die onder meer het volgende inhoudt.
- Een hartritmestoornis kun je alleen registreren bij levende personen. Men kan overlijden aan een ritmestoornis.
- Bij [slachtoffer] was een enorme verkalking van de kransslagaders en hij kan een ritmestoornis hebben gehad.
- Kransslagaders reageren ook op emoties en stress. Door stress vernauwen de kransslagaders, maar na overlijden kun je hier niets van terugzien. Stress heeft effect op bloedvaten en deze zijn er gevoelig door. Deze bloedvaten kunnen samentrekken waardoor ze krimpen. In een al ziekelijk verkalkend hart, waar bloed al moeilijk doorheen gaat, krijg je een versterking van het effect als de vaten samentrekken. Het bloed kan dan niet meer komen op de plek waar het moet zijn en kan een ritmestoornis verder worden uitgelokt.
Schakels die van belang zijn voor het verloop van de causale keten
Voor het verloop van de causale keten zijn twee schakels in het bijzonder van belang.
1) De eerste schakel betreft het geweld dat jegens het slachtoffer is uitgeoefend. Met betrekking tot deze schakel overweegt het hof als volgt.
Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat het geconfronteerd worden (met diefstal) met geweld een stresserende omstandigheid is (vgl. HR 20 september 2005, LJN AT8303). Uit het rapport d.d. 29 oktober 2012 van E.E. van der Wall, hoogleraar cardiologie blijkt dat hevige emoties hartritmestoornissen kunnen veroorzaken met fatale afloop en dat ook fysiek geweld tot een verhoogde hartfrequentie leidt die ongunstig is voor een tevoren bestaande verzwakte hartspier.
Dat er sprake is geweest van stresserende omstandigheden is in het bijzonder aannemelijk gezien de bovenstaande bewijsmiddelen. Het hof heeft daartoe met name de volgende omstandigheden in aanmerking genomen. [medeverdachte 1] heeft ruzie gezocht met [slachtoffer]. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] [slachtoffer] dusdanig hard met zijn vuist meermalen in het gezicht geslagen, in ieder geval eenmaal tegen zijn slaap en eenmaal tegen de onderkant van zijn kin, dat hij direct een bult kreeg op zijn hoofd, zijn ogen zo dik waren dat hij bijna niet meer kon kijken en hij ernstig bloedde. Blijkens het letsel en de opmerkingen van verdachten ([medeverdachte 2] zei tegen [medeverdachte 1]: 'Je kan zo iemand het licht uit zijn ogen slaan', [verdachte] hoorde [medeverdachte 2] zeggen 'Je kan zo iemand doodslaan' en hoorde [slachtoffer] kreunen en vond dat toen al niet goed klinken) is [medeverdachte 1] flink tekeer gegaan. Ook [medeverdachte 2] heeft zich agressief opgesteld en [slachtoffer] een duw gegeven. [verdachte] heeft verklaard dat het "extreem en beangstigend agressief" was wat er gebeurde. [slachtoffer] is door het geweld in de bank gevallen waarna [medeverdachte 2] [slachtoffer] heeft vastgehouden. Vervolgens hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk met overmacht de portemonnee uit de broekzak van [slachtoffer] weten te halen.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer vrij kort na het jegens hem uitgeoefende geweld niet meer aanspreekbaar was. Hij sprak wartaal. Hij kon ook niet goed meer praten.
2)De tweede schakel betreft de omstandigheid dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer aan zijn lot hebben overgelaten, terwijl het hen duidelijk was/moet zijn geweest dat hij dringend medische hulp nodig had en in levensgevaar verkeerde. Met betrekking tot deze schakel overweegt het hof als volgt.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt dat elk van de drie verdachten - in ieder geval in de uren na 19:00 uur - in de gaten heeft gehad dat het erg slecht ging met de fysieke gesteldheid van [slachtoffer].
[verdachte] heeft hem zien overgeven en raar horen roggelen. Ook heeft zij gezien dat hij wit speeksel om zijn mond had. Op enig moment heeft zij ook gevoeld dat zijn wang helemaal koud was. [verdachte] heeft voorgesteld een ambulance te bellen, waaruit blijkt dat zij besefte hoe ernstig de situatie was waarin [slachtoffer] verkeerde. Ondanks de noodzaak daartoe heeft [verdachte] niet 112 gebeld, hoewel [slachtoffer] volgens [verdachte] - blijkens het tapgesprek d.d. 12 mei 2010 - al die tijd lag te creperen.
[medeverdachte 2] heeft ook verklaard dat hij doorhad dat het niet goed ging met [slachtoffer]. Hij heeft hem horen overgeven en merkte dat [slachtoffer] niet meer aanspreekbaar was. Hij sprak wartaal. Hij kon ook niet meer goed ademhalen. Toen heeft [medeverdachte 2] [slachtoffer] op een matras gelegd. [medeverdachte 2] hoorde hem gorgelend ademhalen. Op een gegeven moment heeft hij de ader van [slachtoffer] gevoeld en gezegd: 'hij gaat dood'. Kennelijk heeft ook [medeverdachte 2] derhalve ingezien hoe ernstig de situatie was waarin [slachtoffer] verkeerde. Hij hoorde [slachtoffer] snurken en kotsen. Hij zag dat [slachtoffer] koud en geel was. [medeverdachte 2] heeft evenwel niet gewild dat een ambulance werd gebeld omdat hij coke zat te snuiven en niet wilde dat er politie bij kwam.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] aan het kotsen was. [slachtoffer] lag op zijn rug in de in de eetkamer. Hij was op dat moment niet zo goed meer aanspreekbaar. Ook [medeverdachte 1] heeft voorgesteld om een ambulance te bellen, waaruit blijkt dat ook hij besefte hoe ernstig de situatie was waarin [slachtoffer] verkeerde. Toen hij van [medeverdachte 2] hoorde dat [slachtoffer] dood aan het gaan was, is [medeverdachte 1] snel vertrokken. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2010 is eerst om 21:20 uur met de telefoon van [verdachte] een ambulance gebeld.
Het hof overweegt met betrekking tot het bewijs voor het causaal verband tussen de diefstal met geweld en de dood van [slachtoffer], op grond van het voorgaande in samenhang bezien als volgt.
De eerste schakel betreft een omstandigheid waardoor de verdachte en zijn medeverdachten de kans op het intreden van de dood van het slachtoffer in zeer aanzienlijke mate hebben verhoogd, in het bijzonder vanwege de emoties en stress die zij door het uitgeoefende geweld hebben veroorzaakt, bij een slachtoffer dat kwetsbaar was vanwege een slechte hartconditie. Naar het oordeel van het hof staat op grond van het voorgaande dan ook buiten redelijke twijfel vast dat de door de verdachte en diens medeverdachten gepleegde diefstal met geweld een onmisbare schakel heeft gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg, de dood van [slachtoffer], hebben geleid.
De tweede schakel hangt nauw samen met de eerste. Zo was een van de redenen waarom de verdachten het slachtoffer aan zijn lot hebben overgelaten dat men geen problemen met de politie wilde. Blijkens het in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprek van 13 mei 2010 (het gesprek tussen [verdachte] en een zuster van het slachtoffer) is er aanzienlijke tijd gewacht met het inschakelen van hulpdiensten omdat er eerst dingen "rondgebreid" moesten worden en verklaringen op elkaar moesten worden afgestemd en omdat [medeverdachte 1] niet de bajes in wilde.
Vanuit dit gezichtspunt dragen de omstandigheden die betrekking hebben op de eerste en de tweede schakel bij aan het bewijs van het causale verband. In de eerste plaats gaat het om gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten die (hoofdzakelijk) hebben plaatsgevonden in het kader van de ten laste gelegde diefstal met geweld. In de tweede plaats zijn deze gedragingen (in het bijzonder het nalaten hulp in te schakelen) in aanzienlijke mate geschikt om het gevolg te bewerkstelligen en is hierdoor de kans op het intreden van het gevolg in aanzienlijke mate verhoogd.
Net als de rechtbank acht het hof het hoogst onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] juist die avond, onafhankelijk van de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten, als gevolg van zijn hartproblemen zou zijn overleden, te meer nu de patholoog ter terechtzitting heeft verklaard dat [slachtoffer] met deze afwijkingen nog tientallen jaren zou hebben kunnen leven.
Dat Van der Wall in het bovenstaande deskundigenrapport heeft gesteld dat het optreden van een spasme niet waarschijnlijk is in een volledig verkalkte kransslagader, doet hierin niet af. In het rapport wordt immers wel uitgegaan van de mogelijkheid van hartritmestoornissen naar aanleiding van een emotionele crisis voorafgaande aan het overlijden.16
Ook [verdachte] heeft overigens in het bovenstaande tapgesprek van 13 mei 2010 aangegeven dat het niet om een "normale dood" ging, terwijl zij aanwezig is geweest bij het geweld en het stervensproces van het slachtoffer.
Ten overvloede overweegt het hof als volgt.
Zelfs wanneer men - anders dan het hof - de twee bovengenoemde schakels los van elkaar ziet en de tweede schakel beschouwt als een "nadien opgekomen omstandigheid" en deze derhalve niet meeneemt in de causale keten, wordt de causale keten niet doorbroken. Met andere woorden, naar oordeel van het hof is met inachtneming van alleen de eerste schakel het causaal verband tussen de diefstal met geweld en de dood van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen. Het hof heeft daarbij gelet op hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 22 november 2011, LJN:BT6470:
Indien de gedraging naar haar aard geschikt was om het uiteindelijke resultaat teweeg te brengen of het risico daarop in relevante mate heeft verhoogd, doorbreken tussenkomende andere factoren de causaliteitsketen niet. Dit wordt niet anders wanneer de nadien opgekomen omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijgedragen, of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van dat gevolg.
Deze stelregel geldt te dezen te meer nu het niet gaat om "latere handelingen van derden", zoals bedoeld in het bovenstaande Groninger HIV-arrest, maar om gedrag van de verdachten zelf.
Het verweer betreffende de medische gezondheidstoestand van het slachtoffer
Ook de omstandigheden dat het slachtoffer leed aan 'een enorme verkalking van de kransslagaders', doorbreekt naar het oordeel van het hof de causale keten tussen het door de mededaders gebezigde geweld en het overlijden van het slachtoffer niet. Hoewel op grond van de bovenstaande rapportage de slechte medische conditie van het slachtoffer kan hebben gedragen aan de doods-oorza(a)k(en), doet deze omstandigheid er naar het oordeel van het hof niet aan af dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijze aan het bewezen verklaarde gewelddadige handelen van de daders kan worden toegerekend. De specifieke gezondheidstoestand van iemand tegen wie geweld wordt gebruikt valt namelijk in de risicosfeer van degene die dat geweld bezigt.
Het verweer betreffende de breuk van het tongbeen
Door de verdediging is aangevoerd dat het tongbeen van het slachtoffer niet door geweld hoeft te zijn gebroken. Het hof acht deze lezing van de gebeurtenissen niet aannemelijk gezien het rapport d.d. 28 december 2012 van de deskundige Baatenburg de Jong, professor in de hoofd-hals-chirurgie in Rotterdam. Volgens dit rapport is een breuk van het tongbeen door overstrekking minder waarschijnlijk. Wel blijkt uit dit rapport dat de kans op sterfte door een breuk aan het tongbeen uitermate klein is. Het hof ziet deze breuk derhalve niet als een schakel in de causale keten.
Het verweer betreffende de persoonlijkheid van de verdachte
Voorzover de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep in verband met het causaal verband heeft betoogd dat, gelet op de uitkomsten van het psychologisch onderzoek door prof. dr. J.J. Baneke naar de persoonlijkheid van verdachte, van de verdachte niet kan worden verlangd dat zij anders had moeten handelen dan zij heeft gedaan, verwijst het hof naar de bespreking van dit verweer onder het kopje 'medeplegen diefstal'.
Slotsom
Alle omstandigheden in aanmerking genomen kan naar het oordeel van het hof de dood van het slachtoffer redelijkerwijs aan (de gedragingen van) de verdachte en haar medeverdachten worden toegerekend. Aan (dat) directe causale verband doet niet af dat ook andere factoren (kunnen) hebben bijgedragen aan het overlijden van het slachtoffer, welke betrekking hebben op diens slechte medische conditie.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2 primair:
zij op 10 mei 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee, onder meer inhoudende een bankpas, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit meermalen die [slachtoffer] tegen het hoofd stompen en/of slaan en/of die [slachtoffer] duwen en/of die [slachtoffer] vasthouden, terwijl vorenomschreven feit de dood van de [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
3 primair:
zij op 10 mei 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen geld (1000 euro), toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en haar mededaders het weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door te pinnen met een bankpas tot het gebruik waarvan zij niet gerechtigd waren, met bijbehorende pincode.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het met parketnummer 10-661154-10 onder 1 primair en subsidiair en 4 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 2 primair en 3 primair zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 8 maanden, met aftrek van voorarrest, en dat de verdachte ter zake van het met parketnummer 10-771072-10 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met haar medeverdachten in een woning schuldig gemaakt aan diefstal met geweld van een portemonnee met inhoud, hetgeen de dood van het slachtoffer, een goede bekende, ten gevolg heeft gehad.
Het slachtoffer is heel hard in zijn gezicht gestompt/geslagen waardoor zijn beide ogen dusdanig dik werden dat hij bijna niet meer kon kijken. Vervolgens is het slachtoffer geduwd en vastgehouden en is zijn portemonnee hem afhandig gemaakt. Daarna is de verdachte gaan pinnen met de pinpas van het slachtoffer - die werd aangetroffen in de fouillering van de verdachte - en is 1000 euro verdeeld onder de verdachte en haar medeverdachten.
Nadat de portemonnee van het slachtoffer afhandig is gemaakt is het slachtoffer onwel geworden. Hij heeft meermalen moeten overgeven, maakte gorgelende geluiden, was niet meer aanspreekbaar en sprak wartaal. De verdachte en haar medeverdachten hebben het slachtoffer op een matras gelegd, maar hem verder aan zijn lot overgelaten hoewel zij doorhadden dat het erg slecht ging met de fysieke gesteldheid van het slachtoffer. Uit eigen belang hebben zij ervan afgezien (tijdig) hulpdiensten te bellen.
De handelswijze van de verdachte en haar medeverdachten heeft tot gevolg gehad dat het slachtoffer zijn meest fundamentele recht, het recht op leven, is ontnomen. De nabestaanden van het slachtoffer zijn hierdoor diep getroffen en zullen dit verlies hun leven lang met zich mee moeten dragen. Blijkens de slachtofferverklaring zijn de nabestaanden ontsteld en bedroefd mede door de mensonterende wijze waarop het slachtoffer is overleden. Daarnaast schokken dergelijke ernstige, gewelddadige feiten de rechtsorde en veroorzaken zij gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Door geld te pinnen met de pinpas van het slachtoffer heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendom van een ander en slechts zijn eigen belang en dat van zijn mededaders te hebben willen dienen.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf voor lange duur. Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf voorts de rol van de verdachte in het geheel van de gebeurtenissen aan de Speelmanstraat in Rotterdam in aanmerking genomen. Hoewel de verdachte zelf geen gewelddadige handelingen heeft verricht heeft zij (vrijwel) niets gedaan in woord of daad om deze te voorkomen of beperken. Zij heeft meegedaan aan het beramen van het plan om te komen tot de diefstal met geweld, het slachtoffer gebeld, haar huis ter beschikking gesteld voor het plegen van de beroving en meegedeeld in de buit. Voorts acht het hof het zeer laakbaar dat de verdachte, terwijl zij wist dat het erg slecht ging met het slachtoffer en dat deze waarschijnlijk aan het overlijden was, heeft nagelaten (medische) hulp in te schakelen.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie d.d. 31 januari 2013 ten name van de verdachte waaruit blijkt dat zij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in zijn overwegingen betrokken het rapport van prof. dr. J.J. Baneke, klinisch en forensisch psycholoog, d.d. 7 september 2010 opgemaakt en ondertekend, waarin de deskundige adviseert om de verdachte te beschouwen als licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van de tenlastegelegde feiten, alsmede diens aanvullende rapport d.d. 20 september 2012 en zijn ter terechtzitting in hoger beroep van 10 december 2012 afgelegde verklaring als getuige-deskundige, waarin hij zijn conclusie met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte bevestigt.
Tot slot heeft het hof in aanmerking genomen dat de behandeling van de zaak heeft niet plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu het dossier eerst op 25 november 2011 bij het hof is binnengekomen, hetgeen niet binnen de termijn van 6 maanden na het instellen van het hoger beroep op 29 maart 2011 is geweest. Gelet op de geringe overschrijding ziet het hof evenwel geen reden aan deze overschrijding gevolgen te verbinden en zal derhalve volstaan met de enkele constatering daarvan.
Anders dan de verdediging is betoogd is het hof niet van oordeel dat het recht op een berechting binnen een redelijke termijn is geschonden vanwege de duur van de behandeling van de strafzaak in hoger beroep. Weliswaar is de zaak niet binnen zestien maanden afgedaan, terwijl de verdachte in voorlopige hechtenis verkeert in verband met de zaak, doch het betreft een complexe zaak waarin ook nog in de fase van het hoger beroep onderzoek moest worden verricht door deskundigen. Gezien deze bijzondere omstandigheid kan de termijn van afdoening als redelijk worden beschouwd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Ondanks de ernst van het feit is deze straf lager dan de door de advocaat-generaal gevorderde en in eerste aanleg opgelegde straf aangezien het hof acht heeft geslagen op straffen die in soortgelijke strafzaken doorgaans worden opgelegd en het hof in aanzienlijke mate rekening heeft gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Strafbepaling ex artikel 423 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering voor het met parketnummer 10-771072-10
Gelet op de aard en ernst van het door de rechtbank bewezen- en strafbaar verklaarde feit met parketnummer 10-771072-10, dat in hoger beroep niet meer aan de orde is, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, zal hof ten aanzien daarvan de op te leggen straf bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Ten aanzien van het met parketnummer 10-661154-10:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het met parketnummer 10-771072-10 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L.J. van Strien,
mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. A.J.M. Kaptein, in bijzijn van de griffier mr. C. Bossema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 maart 2013.
Noten:
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal, betreft dit - tenzij anders vermeld - ambtsedige processen-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm, door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, binnen het onderzoek in de zaak "Speelman". Met de term "dossier" wordt gedoeld op het zaakdossier Speelman. De geschriften worden in samenhang met de overige bewijsmiddelen gebruikt. De verklaringen van verdachten en getuigen zijn zakelijk weergegeven.
2 Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL17F0 2010153211-3, d.d. 11 mei 2010 opgemaakt en ondertekend door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], pagina 1 t/m 4 van het dossier.
3 Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 2], met nummer PL17F0 2010153211-2, d.d. 11 mei 2010 opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 3], pagina 7 en 8 van het dossier.
4 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], met nummer PL17F0 2010153211-40, d.d. 15 mei 2010 opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5], pagina 74 t/m 78 van het dossier.
5 Proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte], met nummer PL17F0 2010153211-8, d.d. 11 mei 2010 opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 4] en [verbalisant 6], pagina 18 t/m 21 van het dossier.
6 Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1], met nummer PL17F0 2010153211-41, d.d. 16 mei 2010 opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 5], pagina 80 t/m 86 van het dossier.
7Proces-verbaal belangrijke tapgesprekken, met bijlagen P. 74 en 75 van het algemeen proces-verbaal van het algemeen dossier.
8 Algemeen proces-verbaal van het algemeen dossier, p. 10
9 Proces-verbaal belangrijke tapgesprekken, met bijlagen P. 91 en 92 van het algemeen proces-verbaal van het algemeen dossier.
10 Proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL17F0 2010153211-66, d.d. 28 mei 2010 opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 6], pagina 154-167 van het dossier.
11 Proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL17F0 2010153211-30, d.d. 13 mei 2010 opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 7], pagina 58 en 59 van het dossier.
12 Proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL17F0 2010153211-13, d.d. 11 mei 2010 opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 4], pagina 26 en 27 van het dossier.
13 Zie over deze afstand het proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL17F0 2010153211-30, d.d. 13 mei 2010 opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 7], pagina 59 van het dossier.
14 Proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL17F0 2010153211-13, d.d. 11 mei 2010 opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 4], pagina 26 en 27 van het dossier.
15 Aanvullende vragen inzake [slachtoffer], geboren 14 november 1946, NFI 2010.05.11.012, S2010-163.
16 Zie i.h.b. punt 9 van het rapport d.d. 29 oktober 2012 van E.E. van der Wall, hoogleraar cardiologie.