2.1. [appellant] heeft in 2002 en 2003 met verschillende partijen, waaronder aannemingsbedrijf […] vof (hierna: [het aannemingsbedrijf]), overeenkomsten gesloten met het oog op de bouw van een vrijstaand woonhuis met kelder in [Plaats]. Aan Denc heeft [appellant] het vervaardigen van een voorlopig en definitief ontwerp opgedragen, alsmede enige andere werkzaamheden, een en ander voor in totaal een bedrag van € 40.000,-. In de specificatie van het honorarium is voor de post “uitvoeringsbegeleiding” een bedrag van € 2.500,- opgenomen.
2.2. Een brief van [appellant] aan Denc van 26 oktober 2003 bevat een aantal opmerkingen aangaande de inmiddels (grotendeels) voltooide woning, alsmede het verzoek aan Denc om de afwerking van het dak goed te controleren.
2.3. Bij brief van 25 november 2003 schrijft [appellant] aan Denc:
“Hierbij doen wij u, conform afspraak, een overzicht toekomen van de tot op heden toe gemelde bouwkundige opmerkingen ten behoeve van bovengenoemd project.
De in de bijlagen genoemde opmerkingen zijn gemeld aan [Naam].
Vertrouwende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
Bij deze brief is een lijst van 9 bladzijden met diverse opmerkingen gevoegd. Bovenaan elke bladzijde staat “[Naam] (Bouwkundig)”. In de lijst komt de volgende vermelding voor: “hoogte grondwaterpeil t.o.v. de betonwand bij de achter en rechtergevel!!”.
2.4. Een brief van [appellant] aan Denc van 4 januari 2004 luidt onder meer:
“Hierbij de tot op heden bijgewerkte bouwkundige opnamelijsten.
De opnamepunten vanaf de datum 19 dec. 03 t/m 3 jan. 04 zijn nog niet met de aannemer besproken.
Tevens een dringend verzoek aan je vader [opm. hof: bedoeld is de directeur van [het aannemingsbedrijf]; de zoon van deze directeur was werkzaam bij Denc] om aankomende week wederom al het water uit de kelder(s) te verwijderen (…) en de waterlekkages zoals besproken te verhelpen.
Hopende je hiermee voldoende te hebben geïnformeerd”
Bij deze brief is een soortgelijke lijst gevoegd als bij die van november 2003.
2.5. Een niet ondertekend formulier, getiteld proces-verbaal van oplevering, waarin als partijen worden genoemd [appellant] en [het aannemingsbedrijf], vermeldt dat het werk op 10 en 23 maart 2004 en op 7 april 2004 is opgenomen, in aanwezigheid van Denc, en dat het werk akkoord is bevonden behoudens de geconstateerde opleveringspunten als vermeld in de opnamelijst.
2.6. Een e-mail van 23 augustus 2004 van [appellant] aan Denc bevat het verzoek om [het aannemingsbedrijf] en een ander bij de bouw betrokken bedrijf te “attenderen om de wederom ontstane waterlekkage (…) met zeer grote spoed op te lossen”.
2.7. In opdracht van [appellant] heeft het bedrijf PRC een onderzoek uitgevoerd. Bij de stukken bevindt zich een rapport van 27 juli 2009, waarin onder meer staat vermeld:
“(….) De opdracht is omschreven in de overeenkomst (…) d.d. 23 juli 2007. Vervolgens is in juli 2009 een aanvulling op dit rapport geschreven. Deze vloeit voort uit nieuwe feiten die zijn ingebracht middels een lijst met opmerkingen van 24 april 2008.
(…)
In eerste instantie is min of meer globaal de situatie ter plaatse opgenomen. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport (….) d.d. 18 juli 2007. Als vervolg hierop is een tweede onderzoek opgestart. Op 2 november 2007 is het onderzoek ter plaatse uitgevoerd (…). Daarnaast is in opdracht van PRC, ook op 2 november, door het Bureau Intergeo een waterpassing uitgevoerd om de hoogteligging van de woning vast te leggen.”
In het rapport wordt verder onder meer het volgende vermeld.
Ten aanzien van de hellingbaan wordt geconcludeerd dat deze te steil is om goed bruikbaar te zijn en dat het overgangsvlak bovenaan te kort is om vastrijden of schade aan auto’s te voorkomen. Dit is volgens PRC een ernstig gebrek, welke als ontwerpfout aan Denc valt toe te rekenen.
Ten aanzien van de kwestie “grondwaterstand en lekkage” wordt opgemerkt dat de bovenkant van een aantal ondergrondse betonwanden kritisch laag of te laag is ontworpen. Volgens PRC valt het Denc te verwijten dat in het ontwerp van een te lage grondwaterstand is uitgegaan.
Bijlage 1 bij het rapport bevat een lijst van 130 door [appellant] aangevoerde gebreken van allerlei aard. PRC heeft per gebrek steeds haar eigen bevindingen genoteerd, alsmede de kosten van herstel en – in de meest rechtse kolom – de naam van de volgens haar verantwoordelijke partij. De naam Denc komt in die kolom niet voor.
2.8. Bij de stukken bevindt zich een brief van 13 maart 2008 van de advocaat van [appellant] aan Denc waarin Denc aansprakelijk wordt gesteld voor “alle door hem ([appellant]) geleden of nog te lijden schade in verband met de bouwkundige gebreken die tengevolge van uw ontwerp en/of onder uw toezicht zijn ontstaan.”
2.9. Bij brief van 12 december 2008 heeft (de advocaat van) [appellant] aan Denc medegedeeld dat [appellant] Denc (mede) aansprakelijk houdt voor (i) het ontwerpen en bouwen van een te steile hellingbaan, (ii) het hanteren van een onjuiste (peil)maatvoering door de aannemer (in het kader van onvoldoende althans onjuist uitgeoefend bouwtoezicht), (iii) het kritisch laag of te laag ontwerpen van de bovenkant van een aantal ondergrondse betonwanden waardoor het waterpeil met regelmaat boven de grondwaterkering uit kwam en er water door het metselwerk kon heendringen en (iv) mogelijk nog voor een aantal van de 130 in het deskundigenrapport van PRC Damen besproken overige gebreken.
2.10. Bij inleidende dagvaarding vorderde [appellant] de veroordeling van Denc (op grond van wanprestatie dan wel non-conformiteit) tot betaling van
1. de gemaakte en nog te maken ‘overige’ herstelkosten van € 81.113,17 exclusief BTW;
2. de herstelkosten die noodzakelijk zijn in verband met de grondwaterdoorslag in de buitenwanden van de voor- en achtergevel, te weten een bedrag van € 166.053,79 inclusief BTW;
3. de herstelkosten die nodig zijn voor het aanpassen van de hellingbaan, groot € 149.410,28 inclusief BTW;
4. de kosten van de deskundigen en de buitengerechtelijke kosten
2.11. Bij het bestreden vonnis van 28 september 2011 heeft de rechtbank de vorderingen op Denc afgewezen, kort samengevat op grond van de overweging dat [appellant] niet had voldaan aan zijn klachtplicht van artikel 6:89 BW. Hiertegen richten zich de grieven. Tegen het tussenvonnis van 19 mei 2011 zijn geen grieven gericht. Het hoger beroep tegen dat vonnis is daarom niet-ontvankelijk.